ECLI:NL:GHSGR:2007:BB8101
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- Klein Breteler, vice-president
- De Groot
- Marquart Scholtz
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van een voormalige Hofstad-verdachte inzake schadevergoeding ex artikel 89 Sv
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een voormalige Hofstad-verdachte die een verzoekschrift had ingediend voor schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, geboren in 1984, had een schadevergoeding van EUR 102.735,- gevraagd voor immateriële schade, na vrijspraak in zijn strafzaak. De rechtbank Rotterdam had eerder een schadevergoeding van EUR 24.137,50 toegekend, maar het verzoek voor het overige was afgewezen. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze beschikking.
Het Gerechtshof 's-Gravenhage heeft de zaak op 11 oktober 2007 in raadkamer behandeld, waarbij de verzoeker, zijn advocate mr. S. Hopman en de advocaat-generaal mr. Plas aanwezig waren. De advocaat-generaal concludeerde tot vernietiging van de beschikking en afwijzing van het verzoek, maar ook tot een alternatieve toewijzing van EUR 17.087,50. Het hof oordeelde dat de beschikking van de rechtbank vernietigd moest worden, omdat het hof tot een andere beslissing kwam.
De beoordeling van het verzoek was gebaseerd op de omstandigheden van de zaak, waarbij het hof vaststelde dat de verzoeker deel uitmaakte van de Hofstad-groep, die betrokken was bij criminele activiteiten met terroristisch oogmerk. Hoewel de verzoeker was vrijgesproken van actieve deelneming aan de organisatie, concludeerde het hof dat hij zich passief had gedragen en niet voldoende afstand had genomen van de criminele activiteiten van de groep. Hierdoor waren er geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van schadevergoeding.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de verzoeker afgewezen. Deze beslissing werd gegeven door mr. Klein Breteler, vice-president en voorzitter, samen met mrs. De Groot en Marquart Scholtz, raadsheren, en werd openbaar uitgesproken op 8 november 2007.