ECLI:NL:GHSGR:2007:BB8101

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
000300-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Klein Breteler, vice-president
  • De Groot
  • Marquart Scholtz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van een voormalige Hofstad-verdachte inzake schadevergoeding ex artikel 89 Sv

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een voormalige Hofstad-verdachte die een verzoekschrift had ingediend voor schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, geboren in 1984, had een schadevergoeding van EUR 102.735,- gevraagd voor immateriële schade, na vrijspraak in zijn strafzaak. De rechtbank Rotterdam had eerder een schadevergoeding van EUR 24.137,50 toegekend, maar het verzoek voor het overige was afgewezen. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze beschikking.

Het Gerechtshof 's-Gravenhage heeft de zaak op 11 oktober 2007 in raadkamer behandeld, waarbij de verzoeker, zijn advocate mr. S. Hopman en de advocaat-generaal mr. Plas aanwezig waren. De advocaat-generaal concludeerde tot vernietiging van de beschikking en afwijzing van het verzoek, maar ook tot een alternatieve toewijzing van EUR 17.087,50. Het hof oordeelde dat de beschikking van de rechtbank vernietigd moest worden, omdat het hof tot een andere beslissing kwam.

De beoordeling van het verzoek was gebaseerd op de omstandigheden van de zaak, waarbij het hof vaststelde dat de verzoeker deel uitmaakte van de Hofstad-groep, die betrokken was bij criminele activiteiten met terroristisch oogmerk. Hoewel de verzoeker was vrijgesproken van actieve deelneming aan de organisatie, concludeerde het hof dat hij zich passief had gedragen en niet voldoende afstand had genomen van de criminele activiteiten van de groep. Hierdoor waren er geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van schadevergoeding.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de verzoeker afgewezen. Deze beslissing werd gegeven door mr. Klein Breteler, vice-president en voorzitter, samen met mrs. De Groot en Marquart Scholtz, raadsheren, en werd openbaar uitgesproken op 8 november 2007.

Uitspraak

nummer 000300-07
datum uitspraak 8 november 2007
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
raadkamer
BESCHIKKING
gegeven op het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 november 2006 op een
verzoekschrift, op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering ingediend door:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats],
in deze zaak domicilie kiezende aan het kantooradres van Böhler Franken Koppe Wijngaarden advocaten aan [adres].
Procesgang
Verzoeker is in zijn strafzaak op 10 november 2004 in verzekering gesteld, op 12 november 2004 in voorlopige hechtenis gesteld en op 24 februari 2006 in vrijheid gesteld.
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2006 is verzoeker vrijgesproken van het aan hem in zijn strafzaak tenlastegelegde.
Verzoeker heeft vervolgens bij een op 16 mei 2006 ter griffie van de rechtbank ingekomen verzoekschrift gevraagd hem een op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering een vergoeding toe te kennen van een bedrag van in totaal
EUR 102.735,- ter zake van geleden immateriële schade.
De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 7 november 2006 aan verzoeker een schadevergoeding toegekend van een bedrag van in totaal EUR 24.137,50 met afwijzing van het verzoek voor het overige.
De officier van justitie heeft op 20 november 2006 hoger beroep tegen die beschikking ingesteld.
Het hof heeft dit hoger beroep op 11 oktober 2007 in raadkamer behandeld.
In raadkamer zijn gehoord de verzoeker, diens advocate mr. S. Hopman en de advocaat-generaal mr. Plas.
De advocaat-generaal heeft primair geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking waarvan beroep en tot afwijzing van het verzoek, en subsidiair tot vernietiging van de beschikking waarvan beroep en toewijzing van het verzoek tot een bedrag van in totaal EUR 17.087,50.
Beoordeling van de beschikking waarvan beroep
De beschikking waarvan beroep dient te worden vernietigd omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Beoordeling van het verzoek
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd met een beslissing, die hem op grond van artikel 89, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering in beginsel recht geeft op toekenning van een vergoeding voor de schade, die hij heeft geleden als gevolg van de door hem ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van het hof, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Voor wat betreft die omstandigheden is het hof op grond van het dossier in de strafzaak tegen verzoeker, waaronder het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2006, en het verhandelde ter zitting in raadkamer van dit hof het volgende gebleken.
Verzoeker is één van de vrijgesproken verdachten in de strafzaak tegen de leden van de zogenaamde Hofstad-groep, een organisatie die -kort gezegd- tot oogmerk had het plegen van misdrijven onder andere met terroristisch oogmerk.
De leden van deze groep verkeerden in de kring van de hoofdverdachte in die zaak, en kwamen regelmatig bij elkaar op -wat in die zaak bekend is geworden als- de zogenaamde (huiskamer)bijeenkomsten.
Ten aanzien van die bijeenkomsten is vastgesteld, dat deze in groepsverband plaatsvonden, en dat alle verdachten tot die groep konden worden gerekend.
Immers, in haar vonnis van 10 maart 2006 heeft de rechtbank Rotterdam overwogen, dat alle verdachten behoorden tot een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband, dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven, opruiing, verspreiding van opruiende geschriften, het aanzetten tot haat, bedreiging en bedreiging met terroristische misdrijven, en voorts dat ten aanzien van alle verdachten vaststaat dat zij in hun algemeenheid moeten hebben geweten dat de groep waartoe zij behoorden het oogmerk had op het plegen van dit soort misdrijven.
Deze overwegingen raken derhalve ook de verzoeker.
Dat verzoeker niettemin door de rechtbank is vrijgesproken van strafbare deelneming aan die organisatie is dan ook gelegen in de omstandigheid dat hij door de rechtbank niet is aangemerkt als een ‘actieve’ deelnemer aan die organisatie.
De rechtbank heeft daartoe overwogen:
“Hoewel alle verdachten kunnen worden aangemerkt als lid van de groep, hebben zij zich niet allemaal zo gedragen dat de groep daadwerkelijk iets aan ze heeft gehad. Sommigen hebben slechts meegelopen. Zij hebben bijvoor-beeld bijeenkomsten bijgewoond waar werd opgeruid en haat gezaaid, maar daar niets aan bijgedragen, opruiende en bedreigende geschriften of bestanden in ontvangst genomen maar daar niets mee gedaan. Door zich aldus te gedragen hebben deze groepsleden direct noch indirect bijgedragen aan de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de groep. Hieruit volgt dat gedragingen als het bijwonen van de bijeenkomsten en het in ontvangst nemen van voren-bedoelde geschriften niet als deelnemingshandelingen kunnen worden aangemerkt”.
Het voorgaande kan niet anders dan leiden tot de conclusie, dat verzoeker zich met wetenschap van het groepsoogmerk niet slechts incidenteel, maar bovendien zonder zich daarvan te distantiëren op de hiervoor bedoelde passieve wijze heeft deelgenomen aan de organisatie.
Het zijn deze in ogenschouw genomen omstandigheden, die het hof -overeenkomstig de primaire conclusie van advocaat-generaal en de conclusie in de memorie van appel van 28 juni 2007 van de officier van justitie in de onderhavige procedure- leiden tot het oordeel, dat voor toekenning van enige schadevergoeding aan verzoeker op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering geen gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Dit brengt mee dat het verzoek moet worden afgewezen.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Klein Breteler, vice-president tevens voorzitter, mrs. De Groot en Marquart Scholtz, raadsheren, in bijzijn van mr. Mulder, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2007
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.