ECLI:NL:GHAMS:2017:1299

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
R 001804-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Leenaers
  • A. Röttgering
  • J. Dalebout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding gewezen verdachte op grond van artikel 89 Sv en de beoordeling van het zwijgrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 april 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, geboren in 1988, had een schadevergoeding van € 7.860,-- aangevraagd wegens schade die hij zou hebben geleden als gevolg van zijn verzekering en voorlopige hechtenis in een strafzaak. De verzoeker was op 12 februari 2015 in verzekering gesteld op verdenking van overtreding van de Opiumwet en was op 21 mei 2015 in vrijheid gesteld. De strafzaak eindigde zonder oplegging van straf of maatregel, en het arrest in deze zaak was inmiddels onherroepelijk geworden.

Het hof heeft de advocaat-generaal en de advocaat van de verzoeker gehoord tijdens de openbare behandeling van het verzoekschrift. De advocaat-generaal concludeerde tot afwijzing van het verzoek. Het hof overwoog dat de toekenning van schadevergoeding op basis van artikel 90 Sv afhankelijk is van de billijkheid, waarbij de omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen. Het hof benadrukte dat de onschuldpresumptie niet uitsluit dat bij de beoordeling van de billijkheid rekening gehouden kan worden met de bestaande verdenkingen en de houding van de verzoeker tijdens de voorlopige hechtenis.

Het hof concludeerde dat de verzoeker, door zijn zwijgen en ontwijkende antwoorden tijdens de verhoren, had bijgedragen aan de voortduring van de verdenking tegen hem. Hierdoor was er geen grond voor schadevergoeding, ondanks het feit dat de strafzaak zonder straf of maatregel was geëindigd. Het hof wees het verzoek tot schadevergoeding af en beval de onverwijlde betekening van de beschikking aan de verzoeker.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 001804-16 / (89 Sv)
Parketnummer in hoger beroep: 23-002305-15
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. A. Boumanjal, Croeselaan 244, 3521 CL Utrecht.

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat, tot een bedrag van (in totaal) € 7.860,--, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer.

2.Procesverloop

Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 17 maart 2017 de advocaat-generaal en mr. S. Wortel namens de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.Beoordeling van het verzoek

Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Verzoeker is op 12 februari 2015 in verzekering gesteld op verdenking van -kort gezegd- overtreding van artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet. Vervolgens is de voorlopige hechtenis van verzoeker bevolen op 16 februari 2016. Verzoeker is op 21 mei 2015 in vrijheid gesteld.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het op 2 september 2016 in deze zaak op tegenspraak gewezen arrest in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
In zijn arrest HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566 heeft de Hoge Raad erop gewezen dat bij het billijkheidsoordeel van de rechter omtrent het toekennen van een tegemoetkoming en bij het bepalen van de hoogte daarvan een belangrijke rol kan spelen in hoeverre de verdachte de voorlopige hechtenis "aan zijne eigen houding te wijten heeft". Daarmee citeerde de Hoge Raad uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 90 Sv. Voorts is in dit arrest van de Hoge Raad onder meer de volgende passage weergegeven uit de Memorie van Toelichting bij de wet van 26 juni 1975, Stb. 1975, 341 (waarbij in artikel 89 Sv de term tegemoetkoming is vervangen door schadevergoeding):
"De beoordeling van de vraag of er grond is voor een vergoeding vindt hier immers niet haar antwoord in de onrechtmatigheid van de overheidsmaatregel, maar in het billijkheidsoordeel, nl. de vraag of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de indertijd bestaande verdenking niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen. (...)”
(Kamerstukken II, 1972, 12 132, nr. 3, p. 3).
Het hof overweegt voorts dat de onschuldpresumptie niet verbiedt, bij de inhoudelijke beoordeling van de vraag of er gronden van billijkheid aanwezig zijn om de gevraagde schadevergoeding geheel dan wel gedeeltelijk toe te wijzen, rekening te houden met de destijds bestaande verdenkingen en met de opstelling van de verzoeker gedurende de preventieve hechtenis. De onschuldpresumptie stelt wel de grenzen waarbinnen deze beoordeling kan plaatsvinden. Voorbeelden daarvan worden gegeven in het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Ashendon en Jones tegen het Verenigd Koninkrijk (15 december 2011, NJ 2013/35), zij het dat dit daar “
in the context of defendants’ costs orders” gebeurt. Het hof gaat er echter van uit dat één en ander ook richtinggevend is voor een vergoeding als hier verzocht.
Samengevat komen de overwegingen en oordelen van het EHRM hierop neer dat deze vergoedingen niet kunnen worden geweigerd op gronden die “
were based on any continuing suspicion that the applicant was guilty” of in het geval dat “
the applicant had been penalised for exercising his right to silence”. Wél kan weigering bijvoorbeeld toegelaten zijn in het geval dat “
it was inevitable that a defendant who declined to produce any evidence until trial would incur costs until trial, and that those costs would then have to be borne by the defendant” of
als “the applicant had brought suspicion on himself and misled the prosecution into thinking the case against him was stronger than it was” of in de situatie dat als “
the applicant (had) explained her position before trial, the prosecution would in all likelihood have been dropped and there would have been no question of a defendant’s cost order”.
Het hof dient derhalve de vraag te beantwoorden of het, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, billijk is dat de nadelige gevolgen van de in verzekering stelling en de voorlopige hechtenis – uitgaande van de indertijd gerechtvaardigde verdenking – niet voor rekening van verzoeker worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen.
Verzoeker is 12 februari 2015 aangehouden in een woning alwaar een hennepplantage is aangetroffen.
Het onderliggende strafdossier houdt onder meer het volgende in. Verzoeker heeft in zijn verhoor op 12 februari 2015 verklaard dat hij sinds een week in Nederland verbleef, met de bedoeling hier tien dagen te blijven en dat hij geen antwoord kon geven op de vraag waar hij in Nederland verbleef noch van wie het huis was, waar hij is aangehouden. Voorts heeft hij verklaard dat zijn kleding ‘thuis’ lag, waarmee hij desgevraagd zei de plaats te bedoelen waar hij aangehouden was. In zijn verhoor van 14 februari 2015, waarin hem meerdere vragen werden gesteld over de hennepplantage, verklaarde hij op een aantal vragen daarop geen antwoord te kunnen, en op een aantal andere vragen geen antwoord te willen geven. In zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 16 februari 2015 heeft hij verklaard geen antwoord te willen geven op de vraag of hij hennepplanten had gezien, noch op de vraag van wie de woning was. De verdachte heeft in geen van voornoemde verhoren ontkend bij de hennepplantage betrokken te zijn geweest.
Pas op de terechtzitting van 20 mei 2015 heeft hij zijn proceshouding gewijzigd en heeft hij ontkend van de aanwezigheid van hennep in de woning op de hoogte te zijn geweest.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de door de verzoeker als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis geleden schade voor zijn rekening en risico dient te blijven. Het beroep op het zwijgrecht (of het geven van ontwijkende antwoorden) is weliswaar een recht dat de verdachte toekomt – en waaraan het hof ook geenszins afbreuk wil doen – maar dat gevolgen kan hebben voor de toekenning van een schadevergoeding. Dit zwijgen kan immers betekenen dat een voortvarend onderzoek door de politie wordt belemmerd. Aldus kan de verzoeker eraan bijdragen dat de op dat moment jegens hem bestaande verdenking voortduurt en dat zijn inverzekeringstelling (en eventueel voorlopige hechtenis) wordt bevolen, dan wel dat die bevelen voortduren. Naar het oordeel van het hof heeft een dergelijke situatie zich in de strafzaak tegen de verzoeker voorgedaan. Onder de genoemde omstandigheden zijn er, hoewel de strafzaak zonder oplegging van straf of maatregel is geëindigd, geen gronden van billijkheid als bedoeld in artikel 90 Sv aanwezig om vergoeding toe te kennen voor de schade die de verzoeker stelt te hebben geleden. Derhalve zal het hof de verzochte vergoeding afwijzen.

4.Beslissing

Het hof:
Wijst het verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Leenaers, Röttgering en Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 14 april 2017.