ECLI:NL:RBAMS:2020:4675

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
13/083132-20;13/104592-20;13/166834-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vernieling, belediging politieambtenaar in functie en opruiing

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van vernieling, belediging van een politieambtenaar in functie en opruiing. De verdachte had op 27 maart 2020 in Amsterdam opzettelijk een ruit van een woning vernield die toebehoorde aan een benadeelde partij. Daarnaast had hij op 16 april 2020 tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie een politieagent beledigd door de woorden "Hey hey ho ho racist police has to go" te roepen. Op 28 mei 2020 plaatste de verdachte een oproep op Twitter tot het blokkeren van wegen en het bezetten van stadhuizen, wat werd aangemerkt als opruiing tot het plegen van strafbare feiten. De politierechter oordeelde dat de uitlatingen van de verdachte niet als een bijdrage aan een maatschappelijk debat konden worden gekarakteriseerd, maar als beledigend en opruiend. De veroordeling werd noodzakelijk geacht in een democratische samenleving en niet in strijd met artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €1200,-, met een voorwaardelijke straf van hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13-083132-20 (A) 13/104592-20 (B) en 13/166834-20
Datum uitspraak: 21 september 2020
Verkort vonnis van de politierechter in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 augustus 2020 en 21 september 2020.
De politierechter heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, B en C aangeduid.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K.J. Zeegers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A
hij op of omstreeks 27 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit/raam van een woning, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Zaak B
hij, op of omstreeks 16 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: ‘’Hey hey ho ho racist police has to go’’, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Zaak C
hij op of omstreeks 28 mei 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in het openbaar bij geschrift en/of bij afbeelding tot enig strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, door middel van het plaatsen en/of delen van een bericht op sociale media, te weten twitter, inhoudende de tekst: "Gewoon massaal de straat op. Wegen blokkeren, stadhuizen bezetten. Huizen kraken. Etc. We zijn wel uitgepraat lijkt me. Leidt nergens toe"

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en tot verwerping van de verweren.
Ten aanzien van zaak B heeft hij erop gewezen dat verdachte de belediging uitte in een situatie waarin een specifieke politieman een bekeuring uitschreef en niet in de context van een betoging tegen racisme, etnisch profileren of politiegeweld, waarin je vermoedelijk wel iets kunt roepen om te shockeren, kwetsen of verontrusten. De situatie waarin verdachte zijn belediging uitte was dan ook niet vergelijkbaar met die in het arrest van 12 augustus 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:2279), waarnaar de raadsman heeft verwezen, maar met die in het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 1 april 2008 (ECLI:NL:GHSHE:2008:2008) waarin van een afstand van 30 meter het woord ‘racist’ werd geroepen naar een politieman die een controle uitvoerde. Daarnaast heeft de officier van justitie gewezen op de conclusie van de procureur-generaal van 12 juni 2007 (ECLI:NL:PHR:2007:BA3602), die stelt dat de term "racist" een verwijzing inhoudt naar een dusdanig afkeurenswaardig, maatschappelijk niet geaccepteerd gedachtegoed dat die aanduiding door de meeste mensen zonder meer als beledigend zal worden ervaren.
Ten aanzien van zaak C heeft de officier van justitie aangevoerd dat het oproepen om wegen te blokkeren, stadhuizen te bezetten en huizen te kraken strafbaar is als opruiing. Kraken is op grond van artikel 138a Sr een strafbaar feit, het blokkeren van wegen ook, op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening en onder omstandigheden ook op grond van artikel 162 Sr. Onder verwijzing naar aantekening 9 onder f in de Tekst & Commentaar bij artikel 131 Sr stelt de officier van justitie dat het blokkeren van wegen en bezetten van stadhuizen als gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag kan worden aangemerkt. Verdachte heeft 3.700 volgers op Twitter en heeft zich bovendien in het verleden bereid getoond zelf de daad bij het woord te voegen, gezien zijn mislukte kraakactie op 27 maart 2020 en zijn weigering om de Stopera te verlaten op 6 december 2018, waarvoor hij is veroordeeld zonder oplegging van straf of maatregel.
3.2
Het standpunt van verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van het in zaak B en zaak C tenlastegelegde. Daartoe heeft hij daartoe aangevoerd dat de in zaak B tenlastegelegde uiting niet op zichzelf
beledigend was; ook niet in het licht van de context waarin deze werd gedaan. In zaak C heeft hij daartoe aangevoerd dat verdachte niet opriep tot strafbare feiten, maar tot demonstratieve acties die beschermd worden door de vrijheid van meningsuiting en de vergadervrijheid uit artikel 10 en 11 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en 19 en 21 van het Internationaal Verdrag tot Bescherming van Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR). Daarnaast heeft de raadsman erop gewezen dat kraken niet altijd strafbaar is, nu het onder bepaalde omstandigheden door de civiele rechter wordt toegelaten.
3.3
Het oordeel van de politierechter
Ten aanzien van zaak B
BeoordelingskaderBij de beoordeling van een uitlating in verband met de strafbaarheid daarvan wegens eenvoudige belediging in de zin van artikel 266 Sr, dient acht te worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating alsmede op de context waarin zij is gedaan. Daarbij dient onder ogen te worden gezien of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of een uiting is van artistieke expressie. Tevens dient onder ogen te worden gezien of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is.
FeitenDe politierechter stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte fietste op 16 april 2020 in Amsterdam over een brug tussen de Herengracht en de Keizersgracht. Hij passeerde daar een motoragent die op de op dat moment bezig was met het uitschrijven van een bekeuring aan een andere fietser die – naar inschatting van verdachte – een migratieachtergrond had. Bij het passeren riep verdachte luid: “Hey hey, ho ho, racist police has to go”. In de nabije omgeving waren op dat moment geen andere, als zodanig kenbare, politieambtenaren dan de motoragent in kwestie aanwezig. Verdachte had geen kennis van de feiten en omstandigheden waaronder de bekeuring werd uitgeschreven. Aan de overkant van de straat bevonden zich enkele andere personen.
Beledigend?Volgens verdachte betrof zijn uitlating een algemene opmerking over de politie, gericht tegen institutioneel racisme binnen de politieorganisatie, en tegen het feit dat de korpsleiding dit probleem nog steeds niet serieus wil nemen. Hierover bestaat een toenemend maatschappelijk debat, waaruit de opmerking van verdachte voortkwam, aldus verdachte. De uitlating betrof volgens verdachte niet een gerichte uiting tegen- en een directe beschuldiging van de motoragent in kwestie.
De politierechter overweegt dat de woorden van verdachte los van de context inderdaad een algemene en niet beledigende strekking hebben, te weten dat racistische politie dient te verdwijnen. Deze woorden zijn op zichzelf ook te plaatsen binnen het maatschappelijk debat over etnisch profileren door de politie en racisme binnen de politieorganisatie. De omstandigheden waaronder de woorden zijn uitgesproken, zoals hiervoor omschreven, leiden er echter toe dat deze in de kern niet als een algemene, op publieke bewustwording gerichte bijdrage aan dat maatschappelijk debat kunnen worden gekenmerkt, zoals verdachte stelt.
De woorden moeten veeleer worden aangemerkt als een tegen de individuele motoragent gerichte reactie op zijn handelen op dat moment, en als een kwalificatie van die motoragent en zijn handelen als racistisch. Dat verdachte zich hiervan bewust was, blijkt ook wel uit zijn verklaring bij de politie en ter terechtzitting. Die verklaringen van verdachte komen er immers op neer dat hij van mening is dat de politie racistisch is, dat hij in het handelen van de motoragent op die dag een voorbeeld zag van etnisch profileren zoals hij dat zo vaak waarneemt op straat, en dat hij om die reden in een impuls heeft geroepen.
De woorden van verdachte moeten onder de omstandigheden waaronder ze zijn gebruikt als beledigend worden aangemerkt. Racisme betreft een dusdanig afkeurenswaardig, maatschappelijk niet geaccepteerd gedachtegoed dat het zonder meer als een inbreuk op de morele integriteit kan worden ervaren indien een persoon en zijn handelen als racistisch worden bestempeld. Daarbij verdient opmerking dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van strafbare belediging niet van belang is wat de subjectieve waardering is van degene tegen wie de uitlating is gericht, of deze al dan niet lange tenen heeft of zich al dan niet terecht aangesproken voelt. Het gaat daarentegen om de vraag of de woorden een objectief beledigend karakter hebben in de context van het geheel. Die vraag moet in deze zaak bevestigend worden beantwoord.
Gelet op al het voorgaande concludeert de politierechter tot een bewezenverklaring.
Ten aanzien van zaak C
Feiten
De politierechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 25 mei 2020 kwam George Floyd in de Verenigde Staten door politiegeweld om het leven. Verdachte plaatste enkele dagen later, op 28 mei 2020, een korte film op Twitter waarin een geëmotioneerde vrouw zich in de Verenigde Staten uit tegen politieambtenaren, waarbij hij de tekst “where are we waiting for” plaatste. Een andere Twittergebruiker reageerde hierop met de tekst “Vertel…. Wat heb je in gedachten?”, waarop verdachte de tekst “Niets bijzonders” gevolgd door de tenlastegelegde tekst plaatste. Verdachte had op dat moment 3700 volgers op Twitter.
Beoordeling
In zijn bericht op Twitter roept verdachte anderen op tot massaal protest door middel van het kraken van gebouwen, het blokkeren van wegen en het bezetten van stadhuizen. Een oproep tot die gedragingen moet op zichzelf worden aangemerkt als een oproep tot het plegen van de strafbare feiten als genoemd in artikel 138a Sr (kraken), 139 Sr (wederrechtelijk binnendringen en verblijven in een voor de openbare dienst bestemd lokaal) en artikel 162 Sr (blokkeren van wegen, indien daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten is). Het blokkeren van wegen en het bezetten van stadhuizen zijn bovendien gedragingen die op zichzelf als gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag in de zin van artikel 131 Sr kan worden beschouwd, voor zover dit niet valt onder de artikelen 162 en 139 Sr.
Verdachte stelt dat het evident is dat hij met zijn oproep heeft beoogd op te roepen tot vreedzame en geweldloze demonstraties en protest. Hij stelt dat zijn oproep tegen die achtergrond moet worden beoordeeld, zodat geen sprake is van een oproep tot strafbare feiten maar tot gedragingen die vallen onder de bescherming van artikel 10 en 11 EVRM en artikel 19 en 21 IVBPR.
De gestelde vreedzame en geweldloze bedoeling van verdachte wordt in de tekst van zijn tweet echter niet kenbaar gemaakt. Evenmin blijkt deze uit de context van zijn bericht. Uit de reactie van de andere Twittergebruiker op de tekst van verdachte blijkt ook dat deze de vreedzame bedoeling van verdachte niet heeft begrepen. Deze gebruiker stelt daarop immers dat “zolang er alleen spullen worden beschadigd en geen mensen”, hij ook vindt “dat het wel wat harder mag”.
Ter onderbouwing van de gestelde kenbaarheid van zijn vreedzame bedoelingen wijst verdachte op zijn zogenoemde Twitter bio, waarin een link is opgenomen naar zijn website waar te lezen is dat verdachte geweldloze acties organiseert. Deze bio doet echter niet af aan de wijze waarop de uitlating van verdachte door anderen kan worden opgevat, omdat in zijn algemeenheid niet kan worden aangenomen dat iedereen die de tweets van verdachte leest ook de bio opent, vervolgens de link naar de website opent en kennis neemt van hetgeen daarop te lezen is. Evenmin kan worden aangenomen dat iedere lezer van het bericht van verdachte ook zonder meer op de hoogte is van het feit dat verdachte een vreedzame activist is, zoals verdachte stelt.
Het voorgaande brengt met zich dat de verweren, voor zover die zijn gebaseerd op de stelling dat verdachte met zijn bericht uitsluitend heeft opgeroepen tot vreedzame acties, falen. Los daarvan verdient opmerking dat, mochten die vreedzame bedoelingen wel expliciet kenbaar zijn gemaakt, daarmee ook nog niet gezegd is dat het bericht van verdachte niet als een oproep tot het plegen van strafbare feiten kan worden aangemerkt. De in artikel 10 en 11 EVRM en artikel 19 en 21 IVBPR rechten zijn immers niet absoluut en de vraag of deze bepalingen bescherming bieden, en in welke vorm en mate, is zeer afhankelijk van de concrete context. Bij het plaatsen van een bericht op een medium als Twitter is onduidelijk wie het bericht leest, hoe het bericht door anderen zal worden opgevat en hoe concreet uitvoering zal worden gegeven aan de oproep. Er kan dan ook niet van worden uitgegaan dat de genoemde verdragsbepalingen zonder meer de strafbaarheid zullen ontnemen aan de gedragingen waartoe anderen naar aanleiding van de oproep overgaan.
Anders dan de raadsman stelt, hebben de woorden van verdachte bovendien het potentieel om anderen te bewegen daadwerkelijk over te gaan tot de gedragingen die in het bericht worden genoemd. In dat kader is van belang dat verdachte 3700 volgers had en dat hij opriep tot concrete vormen van protest die realiseerbaar zijn. “Niets bijzonders”, zoals verdachte ook zelf stelt. In zoverre verschilt de uitlating van verdachte van die in de door de raadsman aangehaalde zaak Savva Terentyev, waar het een uitlating betrof die dermate extreem was dat deze eerder als symbolisch moest worden aangemerkt. De tweet van verdachte is bovendien geplaatst tegen de achtergrond van rellen en plunderingen in de Verenigde Staten naar aanleiding van de dood van George Floyd, en binnen de context van een daaraan gelieerd maatschappelijk debat in Nederland dat ten dele gepolariseerd is en bij sommigen tot hoogoplopende emoties leidt. Mede gelet daarop bestond dan ook een reële kans dat de gedragingen waartoe verdachte opriep met enige vorm van geweld gepaard zouden gaan.
Dat kraken niet zonder meer als strafbaar feit kan worden aangemerkt, zoals de verdediging nog stelt, is ten slotte niet juist. Het door de raadsman - ter onderbouwing van die stelling - genoemde beleid van het openbaar ministerie is enkel bedoeld om een effectief rechtsmiddel tegen strafrechtelijke ontruiming mogelijk te maken door de uitkomst van een kort geding af te wachten. Die mogelijkheid van een effectief rechtsmiddel doet aan de strafbaarheid van kraken niet af, evenmin als het feit dat na het instellen van dat rechtsmiddel in een individueel geval na een belangenafweging kan worden geconcludeerd dat een ontruiming niet geoorloofd is. Dat laat immers onverlet dat de wetgever bij de strafbaarstelling van kraken in abstracto voorrang heeft gegeven aan het belang van de openbare orde en de bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van de krakers.
De politierechter concludeert op grond van het voorgaande tot een bewezenverklaring.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Zaak A
op 27 maart 2020 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning, die aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft vernield;
Zaak B
op 16 april 2020 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: ‘’Hey hey ho ho racist police has to go’’;
Zaak C
hij op 28 mei 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in het openbaar bij geschrift en/of bij afbeelding tot enig strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, door middel van het plaatsen van een bericht op sociale media, te weten twitter, inhoudende de tekst: "Gewoon massaal de straat op. Wegen blokkeren, stadhuizen bezetten. Huizen kraken. Etc. We zijn wel uitgepraat lijkt me. Leidt nergens toe"

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

Algemeen beoordelingskader artikel 10 EVRM
Het in artikel 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting is door het EHRM in diverse arresten aangeduid als een van de steunpilaren waarop een effectief functionerende democratie rust. Het Hof laat daarom betrekkelijk weinig ruimte voor beperkingen op politiek debat of debat over kwesties van algemeen belang. Beperkingen zijn op basis van artikel 10, tweede lid, EVRM, weliswaar toegestaan, maar alleen wanneer zij bij wet zijn voorzien, een legitiem doel dienen en wanneer de inbreuk noodzakelijk is in een democratische samenleving. Die laatste voorwaarde veronderstelt het bestaan van een “pressing social need”.
Een beperking van de vrijheid van meningsuiting, ook in het publieke debat, kan naar het oordeel van het EHRM gerechtvaardigd zijn – noodzakelijk in een democratische samenleving – wanneer (I) de uitlatingen zijn gedaan tegen de achtergrond van politieke en of sociale onrust; (II) de gebruikte bewoordingen kunnen worden gezien als directe of indirecte oproep tot het plegen van geweld; (III) de uitlatingen tot ‘schadelijke gevolgen’ kunnen leiden (vgl. EHRM 15 oktober 2015, nr. 27510/08 (Perinçek tegen Zwitserland) en HR 2 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1069).
Beoordeling van zaak B
Het verweer dat strekt tot ontslag van rechtsvervolging in deze zaak is grotendeels gebaseerd op de stelling dat de uitlating van verdachte een bijdrage vormde aan een debat over een kwestie van algemeen belang, en om die reden onder de bescherming van artikel 10 EVRM valt. Uit de bewijsoverwegingen in deze zaak volgt echter al dat de uitlating van verdachte in de kern dient te worden aangemerkt als een belediging die een individuele politieagent persoonlijk wordt aangedaan, zodat het verweer in zoverre faalt.
Ten aanzien van hetgeen verder aan het verweer ten grondslag is gelegd, overweegt de politierechter als volgt. De raadsman stelt terecht dat uit jurisprudentie van het EHRM (bijv. EHRM 21 januari 1999, nr. 25716/94 (Janowski tegen Polen) voortvloeit dat ook politieagenten in beginsel meer acceptabele kritiek dienen te dulden dan gewone burgers. In diezelfde jurisprudentie overweegt het EHRM echter ook dat politieagenten hun werk slechts naar behoren kunnen doen in een omgeving van publiek vertrouwen zonder onaanvaardbare verstoringen, en dat het daarom noodzakelijk kan zijn hen te beschermen tegen beledigende uitlatingen. In zoverre correspondeert deze jurisprudentie van het EHRM met de ratio van de strafverzwaring voor belediging van ambtenaren in functie, die ook is gelegen in de bescherming van het ordentelijk functioneren van het overheidsgezag. Het is tegen die achtergrond dat een strafrechtelijke veroordeling van verdachte als noodzakelijk in een democratische samenleving dient te worden aangemerkt. Verdachte heeft een strafrechtelijke grens overtreden door een individuele politieambtenaar en zijn concrete handelen als racistisch te bestempelen, terwijl hij van deze persoon en van de feiten en omstandigheden rondom zijn handelen niets wist. Dit heeft verdachte bovendien gedaan in de context van een breed maatschappelijk debat over racisme en etnisch profileren dat ten dele is gepolariseerd en bij sommigen tot hoogoplopende emoties leidt. Door zijn handelen heeft verdachte de politieagent tijdens de uitoefening van zijn functie in het openbaar zonder grond in een kwaad daglicht gesteld en hem blootgesteld aan mogelijke reacties van omstanders die de kwalificaties door verdachte voor waar zouden kunnen aannemen. Het handelen van verdachte raakt dus niet alleen de morele integriteit van de politieagent, maar met name ook diens mogelijkheden om zijn functie naar behoren te kunnen vervullen.
Gelet op al het voorgaande staat het in artikel 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting aan een strafrechtelijke veroordeling tot de hierna genoemde straf ter zake van eenvoudige belediging in de zin van artikel 266 Sr niet in de weg. Het bewezenverklaarde is strafbaar.
Beoordeling van zaak C
Ook in deze zaak stelt de raadsman zich op het standpunt dat een veroordeling van verdachte voor opruiing niet noodzakelijk is in een democratische samenleving, en daarom een schending van artikel 10 EVRM oplevert.
Verdachte heeft zijn bericht geplaatst in het kader van een maatschappelijk debat over racisme en politiegeweld. Uit de bewijsoverwegingen volgt dat verdachte met het bericht heeft opgeroepen tot het plegen van strafbare feiten en tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag. Deze oproep van verdachte is gedaan tegen de achtergrond van rellen en plunderingen in de Verenigde Staten en daarmee samenhangende sociale onrust in Nederland. Ten slotte had de oproep ook het potentieel om daadwerkelijk tot schadelijke gevolgen te leiden.
Het voorgaande leidt ertoe, tegen de achtergrond van het genoemde beoordelingskader, dat de veroordeling van verdachte tot de hierna genoemde straf als noodzakelijk in een democratische samenleving kan worden aangemerkt en geen schending van artikel 10 EVRM vormt.
Het bewezenverklaarde is strafbaar.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem in de zaken A, B en C bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen, waarvan een gedeelte van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
De raadsman heeft verzocht ten aan van zaak A toepassing te geven aan artikel 9a Sr. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het handelen van verdachte deel uitmaakte van een demonstratieve actie tegen de verkoop van sociale huurwoningen in Amsterdam, en ook tegen het daklozenbeleid van de gemeente in Coronatijd. Deze actie kwam voort uit altruïstische motieven en bovendien heeft verdachte aangeboden de schade als gevolg van de vernieling van de ruit te vergoeden. Ten aanzien van de zaken B en C heeft de raadsman gesteld dat een veroordeling van verdachte een beperking van de vrijheid van meningsuiting met zich brengt. Deze beperking zal op basis van artikel 10 EVRM proportioneel moeten zijn, hetgeen zal dienen te leiden tot matiging van de eis van de officier van justitie, mede gelet op de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is politiek activist, hij neemt nadrukkelijk stelling in het maatschappelijk debat over diverse thema’s en organiseert demonstratieve acties. Verdachte stelt dat de door hem gepleegde feiten in dat kader moeten worden geplaatst, en heeft in deze zaak herhaaldelijk een beroep gedaan op het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging. Deze vrijheden zijn onmisbaar in een democratische samenleving, maar tegelijkertijd niet onbegrensd. Beperkingen op die vrijheden kunnen evenzeer noodzakelijk zijn in een democratische samenleving in het geval daarmee legitieme belangen worden gediend. In deze zaak betreffen die belangen de bescherming van de rechten en de goede naam van anderen, en het voorkomen van strafbare feiten en wanordelijkheden.
Door het plegen van de drie strafbare feiten in deze zaak heeft verdachte die belangen niet in acht genomen, en dat kan hem worden verweten. Om die reden is strafoplegging op zijn plaats.
Bij het bepalen van de strafmodaliteit neemt de politierechter in aanmerking dat voor vernieling en belediging doorgaans geldboetes worden opgelegd. De politierechter is van oordeel dat een geldboete voor die feiten in deze zaak ook een passende sanctie is en ziet geen reden om terzake van de vernieling over te gaan tot toepassing van artikel 9a Sr, zoals door de raadsman is verzocht. De doelen die verdachte met de vernieling nastreefde vormen daarvoor geen rechtvaardiging en doen niet af aan de strafrechtelijke verwijtbaarheid daarvan. Dat geldt ook voor het feit dat verdachte heeft aangeboden om het herstel van de ruit te vergoeden. Weliswaar heeft verdachte daarmee verantwoordelijkheid genomen voor de materiële gevolgen van zijn handelen, maar daarmee is zijn handelen en de impact daarvan op de eigenaresse van de woning niet ongedaan gemaakt.
Met betrekking tot de opruiing stelt de politierechter vast dat voor soortgelijke feiten in de zowel werkstraffen als geldboetes worden opgelegd. De raadsman stelt terecht dat de eis van de officier van justitie, in vergelijking met de strafoplegging door deze rechtbank in die andere zaken, fors te noemen is. Dit geldt temeer nu in deze zaak – anders dan in veel andere zaken – geen sprake is van expliciete oproepen tot het plegen van geweld tegen specifieke personen.
Tot slot neemt de politierechter in aanmerking dat verdachte blijkens de justitiële documentatie eenmaal eerder onherroepelijk is veroordeeld voor overtreding van artikel 139 Sr zonder oplegging van straf of maatregel.
Op grond van al het voorgaande is de politierechter van oordeel dat de hierna te noemen geldboete voor de drie strafbare feiten tezamen passend is. Daarvan zal een deel voorwaardelijk worden opgelegd om herhaling van strafbare feiten in de toekomst te voorkomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 57, 131, 266, 267 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, B en C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Zaak B:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Zaak C:
het in het openbaar, bij geschrift opruien tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 1200,- (twaalfhonderd euro).
Als verdachte niet betaalt en verhaal niet mogelijk is, zal de boete worden vervangen door 22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat van deze straf het gedeelte van € 400,- (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 8 (acht dagen), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten als de verdachte zich voor het einde van de op 2 (twee) jaar gestelde proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V. Zuiderbaan, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Altena, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 september 2020.