ECLI:NL:HR:2019:1069

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
17/02995
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opruiing door het plakken van posters met gewelddadige oproepen in de Schilderswijk

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van opruiing door het plakken van posters in de Schilderswijk te Den Haag, waarin onder andere werd opgeroepen tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag. De posters bevatten teksten zoals 'Weg met de politie en de staat, leve de opstand' en 'keihard in opstand te komen'. De Hoge Raad oordeelde dat de teksten in hun onderlinge samenhang moesten worden bezien en dat de oproepen tot gewelddadig optreden niet in overdrachtelijke zin moesten worden opgevat. Het Hof had vastgesteld dat de posters refereerden aan rellen in de zomer van 2015 en dat de teksten aanspoorden tot herhaling van deze gewelddadige acties. De Hoge Raad concludeerde dat de vrijheid van meningsuiting, zoals gewaarborgd in artikel 10 van het EVRM, niet in de weg stond aan de veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 50 uren. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer17/02995
Datum2 juli 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 25 april 2017, nummer 22/002906-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Bewezenverklaring, bewijsvoering en gevoerd verweer

2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten aanzien van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 24 april 2016 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander in het openbaar bij geschrift en bij afbeelding tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, door op de Gerard Doustraat en in de Schilderswijk, (telkens) posters te plakken met daarop onder meer de volgende teksten:
- “weg met de politie en de staat”, “leve de opstand” en
- “Dan is de enige optie om keihard in opstand te komen.” en
- “In de zomer van 2015 woedde er een opstand in de Schilderswijk.” en “Laat deze zomer een hete zomer worden!” en
- “Het is belangrijk om tijdens acties anoniem te blijven om het de politie niet te makkelijk te maken.” en
- “Doe er je voordeel bij de volgende opstand of als je op pad gaat om de politie en de staat aan te vallen!”.
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 april 2016 van de politie Den Haag, nr. PL1500-2016115586-13. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 22-23):
als de op 25 april 2016 afgelegde verklaring van [getuige] :
Op zondag 24 april 2016 zag ik ter hoogte van de verkeerslichten bij de Hobbemastraat te
‘s-Gravenhage twee mensen iets plakken op de paal van de verkeerslichten. Ik zag dat het een witte poster betrof met een zwarte tekst er op. De personen kan ik als volgt omschrijven:
Allebei zijn ongeveer 1.75 meter lang.
Man 2:
- Zwarte jas met capuchon
- Zwarte rugtas
- Gele jumbotas
- Deze man was iets korter dan man 1
Toen wij de auto gingen parkeren zag ik dat deze twee personen in de van Mierisstraat weer posters gingen plakken. Toen ik dit zag, belde ik gelijk de politie.
2. Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 25 april 2016 van de politie Den Haag, nr. PL1500-2016115586-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 9-11):
als relaas van de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden hoofdagent van politie Eenheid Den Haag:
Op zondag 24 april 2016 reden wij, verbalisanten, over de van Mierisstraat in Den Haag en zagen toen wij ter hoogte van de Hendrick Goltziusstraat reden, een persoon lopen die voldeed aan het NN2 signalement. Ik zag in mijn rechter ooghoek een tweede persoon lopen. Ik zag dat deze persoon van achter een muurtje vandaan kwam en een aantal meters voor mij liep. Ik zag dat deze persoon voldeed aan het genoemde NN1 signalement, namelijk o.m. een donkere jas en een donkere rugzak. Ik keek in de richting waar deze persoon vandaan kwam. Ik zag dat er een geel tasje van het merk Jumbo op de grond lag. Ik zag dat er in dit tasje een fles zat van het merk Coca Cola. Ik zag dat deze verdachte de donkere rugzak droeg. Ik zag dat er op zijn donkere jas aan de voorzijde heel veel natte witte vlekken waren. Ik herkende deze vlekken als lijm. Ik rook een sterke lijmlucht. De verdachte bleek mij later te zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] .
Wij verbalisanten zagen dat er in de donkere rugtas een grote fles lag van het merk Coca Cola. Wij zagen dat er in deze fles een witte substantie zat. Wij herkenden deze substantie als lijm. Wij roken een sterke lijmlucht uit de rugtas komen. Wij keken in het Jumbo tasje, welke nog steeds op dezelfde plek lag. Wij zagen dat er in dit gele tasje ook een Coca Cola fles met dezelfde witte substantie zat. Wij roken een sterke lijmlucht afkomstig uit deze fles. Wij zagen dat er naast deze fles, nog een kwast lag. Wij herkenden deze kwast als lijmkwast. Wij zagen dat de lijm op deze kwast nog nat was.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , vroeg [verdachte] van wie het gele tasje met de Coca Cola fles was. Ik hoorde hem zeggen dat het tasje van hem was. Ik vroeg wat hij met de lijm en de kwast aan het doen was. Ik hoorde hem zeggen dat hij op een vriend aan het wachten was.
Wij, verbalisanten hoorden via de portofoon dat er op meerdere locaties in de omgeving van onze locatie zojuist posters op muren waren aangebracht. Wij hoorden dat de lijm op deze posters nog nat was.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2016 van de politie Den Haag, nr. PL1500-2016115586-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven – (blz. 34):
als relaas van. de opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , brigadier van politie Eenheid Den Haag:
Op 24 april 2016 werd ik op de Gerard Doustraat aangesproken door de meldster welke mij vertelde gezien te hebben dat de beide mannen op diverse locaties pamfletten aan het plakken waren. Ik hoorde en zag dat de meldster mij wees op een pamflet welke was geplakt op een aldaar aanwezig elektriciteitshuisje. Ik zag dat op dit pamflet als kop stond: “weg met de politie en de staat, leve de opstand” (...).
In de zomer van 2015 is er in de Schilderswijk te ‘s-Gravenhage een periode geweest waarin er op meerdere data en locaties rellen zijn uitgebroken waarbij vernielingen, diefstallen, plunderingen en mishandelingen zijn gepleegd. Ik zag in de tekst van het pamflet dat er werd verwezen naar deze periode waarbij er werd opgeroepen dit niet te vergeten. Er werd in de tekst verwezen naar de moord op Mitch Henriquez welke de zoveelste racistische politiemoord werd genoemd. Er werd in de tekst opgeroepen: “laat het een hete zomer worden”.
Tevens werd er op het pamflet een oproep gedaan om gezichtsbedekking te dragen tijdens de opstand. Er werd hierbij uitleg gegeven hoe de gezichtsbedekking gedragen kan worden als men op pad gaat om de politie en de staat aan te vallen. Ik zag dat er op meerdere plekken in de wijk, te weten de Gerard Doustraat, de Hobbemastraat en de van Mierisstraat, deze pamfletten waren geplakt.
4. Een geschrift, zijnde een pamflet, als bijlage opgenomen bij het proces-verbaal van bevindingen zoals opgenomen onder bewijsmiddel 3. (blz. 35), inhoudende:
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juni 2016 van de politie Den Haag, nr. PL1500-2016115586-22. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Den Haag :
Op 24 april 2016 bevond ik mij op de Hendrick Goltziusstraat te ‘s-Gravenhage. Alhier hield ik de verdachte [verdachte] aan, die zich daarvoor schuil hield achter een muurtje. Ik hoorde van een collega dat in de directe omgeving van de Hendrick Goltziusstraat en de Jan van Goijenstraat recentelijk opgeplakte posters hingen. Ik hoorde van deze collega dat deze posters waren opgeplakt met behangerslijm en nog nat waren. Ik hoorde van de collega dat er opruiende teksten op de posters vermeld stonden. Ik hoorde dat de posters hingen in de omgeving van het Teniersplantsoen en de Jan van Goijenstraat. Deze locaties zijn in de nabije omgeving van de Hendrick Gotziusstraat te ‘s-Gravenhage. Ik zag dat op de kleding van verdachte [verdachte] natte behangerslijm vlekken zaten. Ik rook dat er een lijmlucht bij hem vandaan kwam. Ik zag dat er naast hem een tweetal tassen stonden met hierin behangerslijm attributen. Ik hoorde dat verdachte [verdachte] verklaarde dat dit zijn goederen waren.”
2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
“Strafbare meningsuiting?
7. De tekst van de poster die zich in het dossier bevindt valt onder de bescherming van art. 10 EVRM, terwijl artikel 17 EVRM daaraan niet in de weg staat. Er is met de in de tll genoemde teksten niet tot enig strafbaar feit noch tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag opgeruid. De term “openbaar gezag” is overigens weinig concreet. De artt. 131 en 132 Sr moeten worden beschouwd als, in het kader van het EVRM toegestane, wettelijke inperking van de vrijheid van meningsuiting die in een democratische samenleving noodzakelijk is. Uit de Europese jurisprudentie moet worden afgeleid dat “noodzakelijk” inhoudt: een dringende maatschappelijke noodzaak (“pressing social need”) waarbij aan de lidstaten een zekere vrijheid toekomt bij de waardering van die noodzaak. Bij die waardering moet een afweging worden gemaakt tussen het fundamentele belang van de vrijheid van meningsuiting (het individuele grondrecht) en het fundamentele belang van bescherming van de democratische (rechts)staat (het algemene fundamentele maatschappelijke belang). Een aanvaardbare beperking van de vrijheid van meningsuiting dient in ieder geval te voldoen aan eisen van proportionaliteit. Tegen deze achtergrond is de vraag in hoeverre de overheid gerechtigd is een inbreuk te maken op het grondrecht niet in algemene zin te beantwoorden, maar zullen, naast de letterlijke betekenis van de uitlating of boodschap, de omstandigheden van het geval uitsluitsel moeten geven.
8. Voor zover er al wettig en overtuigend bewijs is ter zake van het aan [verdachte] ten laste gelegd feit, dient de vrijheid van meningsuiting te prevaleren en staat deze in de weg aan een strafrechtelijke veroordeling.
Maatschappelijk debat in de jurisprudentie van het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM).
Voor het wegen van het belang van de uitlatingen in het maatschappelijk debat dient te worden gekeken naar de jurisprudentie van het Europese Hof over art. 10 van het EVRM, het recht op vrijheid van meningsuiting. Het EHRM lijkt vanaf 2008 weliswaar een nieuwe weg te zijn ingeslagen waarbij het belang van verdraagzaamheid in de samenleving een rechtvaardiging kan zijn om het publieke debat te beperken. Maar het Europese Hof benadrukt ook elke keer uitdrukkelijk het belang van een open en publiek debat waarin uitlatingen mogen beledigen, choqueren en verontrusten. Een belangrijk argument is dat strafrecht ultimum remedium dient te zijn. Het is beter dat groepen zich verweren via het publieke debat dan via het strafrecht. Zie ook voormalig minister van V&J Ivo Opstelten in de brief van 8 maart 2012 die als bijlage aan de pleitnota is gehecht.
Het is vaste jurisprudentie van het Europese Hof dat uitlatingen die bijdragen aan een publiek debat in beginsel niet verboden mogen zijn, vanwege de vrijheid van meningsuiting. Het is toegestaan dat uitlatingen in het publieke debat, naar de terminologie van het EVRM, offend shock or disturb (zie ondermeer EHRM 8 juli 1999, Baskaya, NJ 2001/62, r.o. 61). Het recht op vrije meningsuiting mag uitsluitend worden beperkt indien die beperking noodzakelijk is in een democratisch samenleving. Dit komt er volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof op neer dat de beperking moet zijn ingegeven door een pressing social need, dat deze relevant and sufficient en proportionate to the ligitimate aims persued moet zijn. Het Europese Hof maakt bij de vaststelling of een uiting in het openbaar debat geoorloofd is onderscheid tussen de feitelijke oordelen en waardeoordelen (EHRM 22 oktober 2007, Lindon/Frankrijk, NJ2008/443, r.o. 46). Van waardeoordelen mag niet worden geëist dat ze worden bewezen (EHRM 8 juli 1986, Lingens/Oostenrijk, r.o. 46). Wel moet er een voldoende feitelijke basis zijn voor waardeoordelen. Een feitelijke basis mag niet ontbreken anders is het waardeoordeel excessief (EHRM 11 maart 2003, Lesnik/Slowakije, Reports 2003-IV).
9. Tenlastelegging
“Weg met de politie en de staat, leve de opstand”. - zijn beide teksten die geen opruiing opleveren.
“Dan is de enige optie om keihard in opstand te komen”, evenmin;
“In de zomer van 2015 woedde er een opstand in de Schilderswijk” is niet meer dan een feitelijke vaststelling.
“Laat deze zomer een hete zomer worden” is een wens die velen van ons koesteren. In acties vaak in minder letterlijke betekenis gebruikt: Slogan van de FNV. In eerste aanleg is ook de column van de deken van de Haagse Orde van Advocaten mr D. de Knijff genoemd: “Ik voorspel een hete herfst” waarmee hij advocaten aanspoorde actie te voeren tegen de veel te vergaande plannen van het kabinet om (...) nog meer te bezuinigen op de gefinancierde rechtsbijstand.
“Het is belangrijk om tijdens acties anoniem te blijven om het de politie niet makkelijk te maken” levert evenmin een opruiende tekst op. Het is een advies, een niet ongeoorloofd advies. Het levert geen opruiing op.
“Doe er je voordeel bij de volgende opstand of als je op pad gaat om de politie en de staat te vallen.” Het aanvallen van de politie en de staat? Niet bedoeld is aanvallen in letterlijke, fysieke zin. In een debat iemand aanvallen, een instituut aanvallen, het gezag aanvallen: het betreft hier termen die door actievoerders overdrachtelijk plegen te worden gebezigd. Het betreft geen aansporingen tot geweld of enig ander strafbaar feit tegen individuele personen of groepen.
De teksten op de in het dossier bedoelde poster en de in de tll neergelegde delen daaruit kunnen noch op zichzelf noch in hun context bezien worden gekwalificeerd als opruiing in de zin van art. 131 Sr.
Het recht op vrijheid van meningsuiting is een van de belangrijkste verworvenheden in onze samenleving. Het geeft iedereen in beginsel het recht om in vrijheid uiting te geven aan zijn of haar -al dan niet politieke- opvattingen. Voorop staat dat het debat -ook in de Schilderswijk- op het scherpst van de snede gevoerd moet kunnen worden. Het brengt mee dat door de autoriteiten beperkingen daarop met de grootst mogelijke terughoudendheid moeten worden toegepast.
(…)
10. Het boek “Met emmer en kwast Veertig jaar Nederlandse actieaffiches 1965-2005” van Eric Duivenvoorden toont 750 affiches door de jaren heen van de nieuwe sociale bewegingen en aanverwante groeperingen. Van Provo tot en met de antiglobaliseringsbeweging. Het zijn posters van bewegingen die zich aan de controle van geïnstitutionaliseerde organisaties onttrokken. Vgl. de poster in dit boek met de tekst “Stomp niet af, Stomp terug!”! van de VVDM (Vereniging van Dienstplichtige Militairen). De tekst moet niet letterlijk worden genomen. Of de tekst op een poster tegen de monarchie “Een zwarte dag voor de monarchie. Draag je steentje bij”, met afbeelding van een actievoerder die een baksteen in de hand houdt. De teksten zijn overdrachtelijk bedoeld. Posters en affiches spelen nog steeds een belangrijke rol bij het bereiken van de doelgroep. Het gaat vaak om provocerende en soms ook kwetsende affiches, doelbewust gemaakt om een boodschap bij een groot publiek onder de aandacht te brengen.
Op grond van het voorgaande is van een strafbaar feit gepleegd door [verdachte] op 24 april 2016 geen sprake.
Conclusie 3: Verdachte is in eerste aanleg terecht vrijgesproken. Uw Hof wordt verzocht de uitspraak van de PR, evt. met aanvulling of wijziging van gronden, te bevestigen.”
2.4.
Het Hof heeft dit verweer als volgt verworpen:
“Het hof stelt voorop dat de ten laste gelegde uitingen in onderling verband en samenhang alsmede tezamen met de inhoud van de gehele poster dienen te worden bezien. Ook de verdediging heeft daarop gewezen (...). De tekst van de geplakte posters refereert aan de rellen die in de zomer van 2015 in de Schilderswijk hebben plaatsgevonden na de dood van Mitch Henriquez . Hierbij zijn vernielingen en mishandelingen gepleegd. Volgens de poster was dit een opstand tegen de politie. Tegen deze achtergrond acht het hof de oproep om - samengevat weergegeven - deze zomer keihard in opstand te komen tegen de politie en om (‘anoniem’) op pad te gaan om de politie aan te vallen opruiend. Deze spoort immers aan tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag. De stelling van de verdediging dat actievoerders de term ‘aanvallen’ in overdrachtelijke zin gebruiken - die met de verwijzing naar de rellen in de Schilderswijk in 2015 reeds vraagtekens oproept - doet niet ter zake nu voor een strafbare opruiing niet is vereist dat komt vast te staan dat redelijkerwijs waarschijnlijk is te achten dat het strafbaar feit zal optreden. Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld hiermee het opzet van verdachte te betwisten, overweegt het hof dat verdachte - wederom gelet op de hiervoor beschreven rellen in 2015 - met zijn oproep om de politie aan te vallen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn uitlatingen derden - die ze letterlijk zouden kunnen nemen - zouden kunnen bewegen daartoe daadwerkelijk over te gaan.”

3.Juridisch kader

3.1.
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke en verdragsrechtelijke bepalingen van belang.
- art. 131, eerste, lid Sr:
“Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag opruit, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde categorie.”
- art. 10 EVRM, dat in de Nederlandse vertaling als volgt luidt:
“1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio-omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen.
2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.”
3.2.
Voor de beoordeling van het middel is voorts onder meer de volgende rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van belang:
- EHRM 15 oktober 2015, nr. 27510/08 (Perinçek tegen Zwitserland):
“204. The Court has been called upon to consider the application of Article 10 of the Convention in a number of cases concerning statements, verbal or non-verbal, alleged to stir up or justify violence, hatred or intolerance. In assessing whether the interference with the exercise of the right to freedom of expression of the authors, or sometimes publishers, of such statements were “necessary in a democratic society” in the light of the general principles formulated in its case-law (...), the Court has had regard to several factors.
205. One of them has been whether the statements were made against a tense political or social background; the presence of such a background has generally led the Court to accept that some form of interference with such statements was justified. Examples include the tense climate surrounding the armed clashes between the PKK (Workers’ Party of Kurdistan, an illegal armed organisation) and the Turkish security forces in south-east Turkey in the 1980s and 1990s (...), the atmosphere engendered by deadly prison riots in Turkey in December 2000 (...), problems relating to the integration of non-European and especially Muslim immigrants in France (...), and the relations with national minorities in Lithuania shortly after the re-establishment of its independence in 1990 (...).
206. Another factor has been whether the statements, fairly construed and seen in their immediate or wider context, could be seen as a direct or indirect call for violence or as a justification of violence, hatred or intolerance (...). In assessing that point, the Court has been particularly sensitive towards sweeping statements attacking or casting in a negative light entire ethnic, religious or other groups (...).
207. The Court has also paid attention to the manner in which the statements were made, and their capacity - direct or indirect - to lead to harmful consequences. Examples include Karataş v. Turkey (...), where the fact that the statements had been made through poetry rather than in the mass media led to the conclusion that the interference could not be justified by the special security context otherwise existing in the case; Féret (...), where the statements had been made on electoral leaflets, which had enhanced the effect of the discriminatory and hateful message that they were conveying; Gündüz (...), where the statements had been made in the course of a deliberately pluralistic televised debate, which had reduced their negative effect; Fáber (...), where the statement had consisted in the mere peaceful holding of a flag next to a rally, which had had a very limited, if any, effect on the course of that rally; Vona (...), where the statement had consisted in military-style marches in villages with large Roma populations, which, given the historical context in Hungary, had carried sinister connotations; and Vejdeland and Others (...), where the statements had been made on leaflets left in the lockers of secondary-school students.
208. In all of the above cases, it was the interplay between the various factors rather than any one of them taken in isolation that determined the outcome of the case. The Court’s approach to that type of case can thus be described as highly context-specific.”

4.Beoordeling van het middel

4.1.
Het middel komt op tegen de bewezenverklaring van hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, onder meer omdat deze berust op een onjuiste uitleg van het opruien tot “gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag”, en tegen het verzuim van het Hof te beslissen op het verweer dat het in art. 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting aan een veroordeling in de weg staat.
4.2.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 131, eerste lid, Sr. Daarom moeten de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende woorden “gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag” geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
4.3.
Voor zover aan het middel de opvatting ten grondslag ligt dat van opruien tot “gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag” slechts sprake is indien uitlatingen zijn gericht op ‘het op onrechtmatige wijze omver willen werpen van de Nederlandse regering’ is die opvatting onjuist. Noch de aard van het in art. 131 Sr strafbaar gestelde delict, noch de in die bepaling gegeven omschrijving daarvan, geeft grond aan die beperkte uitleg van voornoemde term. Ook de wetsgeschiedenis, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 12 tot en met 20, noopt niet tot die uitleg.
4.4.
Het middel komt voorts op tegen het oordeel van het Hof dat (de tekst van) de poster opruit tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag.
4.5.
Het Hof heeft overwogen dat de tenlastegelegde uitingen moeten worden bezien in onderling verband en tezamen met de inhoud van de gehele poster. Aldus heeft het Hof de juiste maatstaf toegepast voor de beoordeling van de vraag of van zodanige opruiing sprake is.
4.6.
Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat de poster refereert aan de rellen in de zomer van 2015 in de Schilderswijk te Den Haag na de dood van Mitch Henriquez , waarbij in een volgens de poster “opstand tegen de politie” vernielingen en mishandelingen zijn gepleegd, en dat de poster, die in april 2016 op meerdere plekken in de Schilderswijk was aangeplakt, aanspoort tot herhaling van deze gewelddadige rellen (onder meer met de woorden “keihard in opstand te komen”), waarbij de lezer van de poster wordt geadviseerd anoniem te blijven door het dragen van gezichtsbedekking “bij de volgende opstand of als je op pad gaat om de politie en de staat aan te vallen”.
Het hierop gebaseerde oordeel van het Hof dat de bewoordingen van de poster niet in overdrachtelijke zin moeten worden opgevat, maar dat de tekst van de poster aanspoort tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Ook het daarin besloten liggende oordeel van het Hof dat het in art. 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting niet aan de veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 50 uren in de weg staat, getuigt – mede tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven rechtspraak van het EHRM – niet van een onjuiste rechtsopvatting en is, gelet op de vaststellingen van het Hof omtrent de relatie tussen enerzijds de tekst van de in april 2016 verspreide poster en anderzijds de rellen in Schilderswijk in de zomer van 2015, niet onbegrijpelijk.
4.7.
Het middel faalt.

5.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

6.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma, M.J. Borgers, J.C.A.M. Claassens en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2019.