In deze zaak, die op 16 september 2020 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vorderde eiser, [eiser], dat gedaagde, [gedaagde], zou meewerken aan de verkoop van twee woningen die zij gezamenlijk bezitten na hun echtscheiding. De partijen zijn gehuwd geweest en hebben een dochter, [naam dochter], over wie zij gezamenlijk gezag hebben. Na de scheiding zijn er afspraken gemaakt in een echtscheidingsconvenant over de verkoop van de woningen en de verdeling van de opbrengsten. Eiser heeft een nieuwe partner en wil de woningen verkopen om een nieuwe woning te kunnen kopen, terwijl gedaagde zich verzet tegen de verkoop van de woning in Amsterdam, omdat dit emotionele schade zou toebrengen aan hun dochter.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was voor de verkoop van beide woningen. De rechter wees de vorderingen van eiser toe, met uitzondering van enkele specifieke verzoeken die te vergaand waren op dat moment. Gedaagde kreeg de mogelijkheid om eiser uit te kopen voor een bepaalde prijs, maar als dit niet zou lukken, moest zij meewerken aan de verkoop van de woning in Amsterdam. De rechter legde ook dwangsommen op voor het geval gedaagde niet zou meewerken aan de verkoop. In reconventie werden de vorderingen van gedaagde tot betaling van kinderalimentatie en woonkosten afgewezen, omdat de vorderingen niet voldoende onderbouwd waren.
De uitspraak benadrukt het belang van het recht op verdeling van gemeenschappelijk bezit na een scheiding, en de noodzaak om de belangen van beide partijen, en in het bijzonder die van hun kind, in overweging te nemen.