ECLI:NL:RBAMS:2020:4571

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
13/751627-20 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Hongarije met betrekking tot strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 september 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Hongarije was uitgevaardigd. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon verdacht wordt van vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten, waarvoor in Hongarije een vrijheidsstraf van ten minste drie jaren kan worden opgelegd.

De verdediging heeft aangevoerd dat er in Hongarije geen sprake is van onafhankelijke rechtspraak, wat zou kunnen leiden tot een schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel er structurele gebreken zijn in de Hongaarse rechterlijke macht, deze niet zodanig zijn dat het recht op een eerlijk proces in gevaar komt. De rechtbank heeft verwezen naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat de detentieomstandigheden in Hongarije niet leiden tot een algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de rechters de argumenten van zowel de officier van justitie als de verdediging hebben gewogen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan Hongarije kan plaatsvinden, ondanks de zorgen over de rechtsstaat in dat land.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751627-20 (EAB II)
RK nummer: 20/3512
Datum uitspraak: 17 september 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 juli 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 juli 2020 door
the Central District Court of Buda(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1969,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 september 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon heeft de zitting via een videoverbinding van de Penitentiaire Inrichting bijgewoond. Hij is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Hongaarse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van
the Investigation Division of the Budapest Police Headquarters, Police Station of District 05, goedgekeurd door
the Prosecution Office of Budapest, Districts 05 and 13(No. B.V.3102/2020/2).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Hongaars recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 23, te weten:
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Hongaars recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

(eerlijk proces)

5.1
Standpunt van de raadsman
In Hongarije is geen sprake is van onafhankelijke rechtspraak en derhalve dreigt een schending van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna ook: het Handvest). Immers, zonder onafhankelijke rechters bestaat geen eerlijk proces.
Van belang is dat de Europese Unie (EU) tegen Hongarije een ‘artikel 7 procedure’ is gestart. Verder werd in november 2019 in Hongarije de zogenaamde omnibus-wet aangenomen. Alle door Amnesty International ondervraagde rechters zagen deze wet als een gevaar voor hun onafhankelijkheid. [1]
De opgeëiste persoon heeft geen enkel vertrouwen in de onafhankelijkheid van de rechters. Een artikel in de Hongaarse krant
Magyar Nemzet [2] laat zien dat hij daarin gelijk heeft. Het betreft een krant die door Orban wordt misbruikt als regeringskrant [3] . In deze krant is twee maanden geleden een artikel over de aanhouding van de opgeëiste persoon gepubliceerd. Daarin is vermeld dat de opgeëiste persoon tot 2032 in de gevangenis in Satoraljaújhelyi zal zitten.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
Het bepaalde in artikel 47 van het Handvest staat niet in de weg aan het toestaan van de overlevering van de opgeëiste persoon.
Van belang is dat de rechtbank in meerdere uitspraken heeft geoordeeld dat er sprake is van structurele en fundamentele gebreken wat de rechterlijke macht van Hongarije betreft, maar dat deze gebreken de rechterlijke instanties in Hongarije niet dusdanig in gevaar brengen, dat hierdoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast (zie: de uitspraak van 17 oktober 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7758 en de uitspraak van 30 juni 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:3502).
De door de raadsman aangehaalde informatie is, met uitzondering van het krantenbericht over de opgeëiste persoon, al eerder ingebracht in zaken die zagen op Hongaarse EAB’s. Er ligt een veroordeling tot een gevangenisstraf van 12 jaren en 6 maanden tegen de opgeëiste persoon (in de zaak waarop EAB I ziet). In dat licht is het niet vreemd dat een artikel over hem wordt geschreven. Dat zou in Nederland ook mogelijk kunnen zijn.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De rechtbank verwijst naar de recente uitspraak van 20 augustus 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:4115). In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat weliswaar sprake is van structurele en fundamentele gebreken wat de rechterlijke macht van Hongarije betreft, maar dat deze gebreken de rechterlijke instanties in Hongarije niet dusdanig in gevaar brengen, dat hierdoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast.
Nog daargelaten dat geen sprake is van een algemeen reëel gevaar van een schending van het grondrecht op een onafhankelijk gerecht, geeft het krantenartikel, zonder nadere onderbouwing toegespitst op de zaak van de opgeëiste persoon, die ontbreekt, geen aanleiding te concluderen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast in de na overlevering te voeren procedure. Het is en blijft verder “slechts” een krantenartikel. Het artikel bevat geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over het functioneren van het gerechtelijk apparaat in Hongarije.
6. Artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (detentieomstandigheden)
6.1
Standpunt van de raadsman
Gelet op de detentieomstandigheden in Hongarije dreigt een flagrante schending van artikel 4 van het Handvest indien de opgeëiste persoon naar Hongarije wordt overgeleverd.
Van belang is dat de opgeëiste persoon uit de media [4] heeft moeten vernemen dat hij in geval van overlevering naar de gevangenis in Satoraljaújhelyi gaat. In deze gevangenis is sprake van ernstige overbevolking van 139%, zo blijkt uit cijfers van begin 2020. [5] Ook blijkt dat er in Hongarije cellen zijn met minder dan 3 m2 persoonlijke ruimte, ondanks de ontkenning van de Hongaarse autoriteiten . [6] Bovendien heeft de Hongaarse regering het betalen van schadevergoeding voor schendingen van artikel 3 van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden afgeschaft. [7]
Nu de opgeëiste persoon naar een gevangenis zal gaan met een bezettingsgraad van 139%, is de kans aanzienlijk dat cellen aldaar te klein zullen zijn. Daarbij verdient opmerking dat de regering de mogelijkheid om te klagen over kleine cellen heeft geschorst. [8]
6.2
Standpunt van de officier van justitie
Het bepaalde in artikel 4 van het Handvest staat niet in de weg aan het toestaan van de overlevering van de opgeëiste persoon.
Van belang is dat de rechtbank in meerdere uitspraken heeft geoordeeld dat niet langer sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Hongaarse detentie-instellingen (zie: de uitspraak van 27 augustus 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019: 6354, de uitspraak van 22 mei 2020 ECLI:NL:RBAMS:2020:2673 en de uitspraak van 30 juni 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:3502).
Het door de raadsman ingebracht rapport van
the Hungarian Helsinki Committeevan 20 april 2020 is ook al ingebracht in een andere zaak die ziet op een Hongaars EAB. Dit rapport is in die zaak op 7 juli 2020 ter zitting besproken. Het rapport gaf de rechtbank in die zaak geen reden voor het stellen van nadere vragen aan de Hongaarse autoriteiten. De rechtbank heeft die zaak om een andere reden aangehouden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Hongaarse detentie-instellingen. Daarbij verwijst de rechtbank ook nog naar de recente uitspraak van
20 augustus 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:4115).
De gegevens in het door de raadsman aangehaalde rapport van
the Hungarian Helsinki Committeevan 20 april 2020 geven geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarbij is van belang dat de detentieomstandigheden moeten worden beoordeeld in het licht het arrest
Dorobantu(Hof van Justitie EU, 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857) waarin wordt aangesloten bij het beoordelingskader van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de zaak
Muršić/Kroatië(EHRM 20 oktober 2016, 7334/13, ECLI:CE:ECHR:2016:1020JUD000733413). Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende om aan de hand van dit kader tot een ander oordeel te komen. Zo volgt, anders dan opgemerkt door de raadsman, uit het rapport niet zonder meer dat de omstandigheid dat sprake is van overbevolking ertoe leidt dat de minimumeisen voor de persoonlijke ruimte per gedetineerde niet worden gehaald. Andere slechte materiële detentieomstandigheden die zouden kunnen leiden tot een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling zijn door de raadsman niet aangevoerd en evenmin gebleken uit het rapport.
De rechtbank laat de door de officier van justitie naar voren gebrachte omstandigheid dat het rapport van
the Hungarian Helsinki Committeevan 20 april 2020 aan de orde is geweest in een andere overleveringszaak die ziet op een Hongaars EAB overigens buiten beschouwing. Het proces-verbaal van de zitting waarop het rapport zou zijn besproken, is immers niet in het dossier gevoegd. De raadsman heeft daarvan dus geen kennis kunnen nemen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] ,aan
the Central District Court of Buda(Hongarije).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en A.K. Mireku, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 september 2020.
Mr. M. van Mourik is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De raadsman heeft een samenvatting van het rapport (van april 2020) overgelegd met de kop:
2.De raadsman heeft het artikel van 2 juli 2020, met Nederlandse vertaling, overgelegd.
3.De raadsman heeft een artikel van 6 februari 2019 met de kop
4.Het hiervoor al door de raadsman aangehaalde artikel uit de Hongaarse krant
5.Dit blijkt volgens de raadsman uit pagina 9 van het door hem overgelegde rapport van
6.Dit blijkt volgens de raadsman uit pagina 6 van het rapport van
7.Dit blijkt volgens de raadsman uit pagina 2 van het rapport van
8.Dit blijkt volgens de raadsman uit pagina 2 van het rapport van