ECLI:NL:RBAMS:2020:4359

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
13/194300-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met beroep op noodweer verworpen in huiselijk geweldzaak

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1968, heeft de rechtbank Amsterdam op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van mishandeling van zijn echtgenote, waarbij hij haar in de rechter onderarm zou hebben gebeten op 12 augustus 2019 in Amsterdam. De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de verdachte niet aannemelijk kon maken dat hij zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdediging stelde dat de vrouw bovenop de verdachte zat en zijn keel dichtkneep, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaring niet werd ondersteund door bewijs en dat de verdachte eerder had verklaard dat zijn vrouw hem had gekrabd. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een noodweersituatie en achtte de verdachte schuldig aan de mishandeling.

De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 100 dagen, waarbij rekening werd gehouden met het feit dat de verdachte in een proeftijd liep van een eerdere voorwaardelijke straf en dat er sprake was van huiselijk geweld. De rechtbank legde de verdachte inderdaad een gevangenisstraf van 100 dagen op, met aftrek van voorarrest, en voegde een contactverbod toe voor een jaar, waarbij de verdachte geen contact mocht opnemen met zijn ex-vrouw. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit, in combinatie met het strafblad van de verdachte en de langdurige problematiek in de relatie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, omdat er een rechterlijke machtiging was verleend op grond van de Wet forensische zorg.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/194300-19 + 13/189795-18 (TUL).
Datum uitspraak: 21 augustus 2020.
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats 1] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
nu verblijvende in het [detentieplaats] ,

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. van Bunnik, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 augustus 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, zijn echtgenote/levensgezel, genaamd [slachtoffer] , heeft mishandeld door (met kracht) in de (rechter onder)arm van voornoemde [slachtoffer] te bijten.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunten van de raadsvrouw en de officier van justitie
De raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat aan verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Er was sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen, nu zijn vrouw bovenop hem zat en zijn keel dichtkneep. Dat verdachte pas bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zijn keel werd dichtgeknepen, kan hem niet worden tegengeworpen. Op advies van zijn toenmalige advocaat heeft hij zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Bij de voorgeleiding is verdachte slechts kort gehoord. Dit was geen officieel moment waarop hij uitgebreid een verklaring kon afleggen. Verder is aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit voldaan. Verdachte heeft éénmaal gebeten. Dit staat in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Hij had niet de mogelijkheid om zich aan de aanranding te onttrekken.
De officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen, gelet op het proces-verbaal van bevindingen en de letselverklaring. Het is niet aannemelijk geworden dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De verklaring van verdachte dat zijn keel zou zijn dichtgeknepen wordt niet ondersteund door bijvoorbeeld letsel in zijn nek. Verdachte heeft bovendien pas tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat zijn vrouw bovenop hem zat en zijn keel heeft dichtgeknepen. Het ligt voor de hand dat wanneer verdachte daadwerkelijk bij zijn keel zou zijn gegrepen, hij hier direct over zou hebben verklaard. Tijdens het verhoor bij de inverzekeringstelling heeft verdachte alleen verklaard dat zijn vrouw hem zou hebben gekrabd. Het beroep op noodweer dient te worden verworpen.
4.2.
De beoordeling door de rechtbank
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zijn echtgenote heeft mishandeld. Met de term ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht wordt mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking gebracht (vgl. Hoge Raad 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690).
Voor een geslaagd beroep op noodweer is, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed.
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of zij de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd, aannemelijk acht. Zij overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft pas in een later stadium – namelijk tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris – verklaard dat hij zijn vrouw heeft gebeten omdat zij bovenop hem zat en zijn keel dichtkneep. Hij kon hierdoor geen adem meer halen. Tijdens het verhoor bij de politie heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen. Het eerste moment waarop verdachte een verklaring over het incident heeft afgelegd, was bij de voorgeleiding. Uit pagina 31 van het dossier blijkt dat verdachte bij de voorgeleiding door middel van een tolk in de Turkse taal is gehoord. Hij heeft toen verklaard dat zijn vrouw hem heeft gekrabd. Hij heeft toen niet gezegd dat zij zijn keel zou hebben dichtgeknepen.
Het scenario dat de vrouw van verdachte op hem zat en zijn keel dichtkneep, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden. Juist omdat verdachte stelt dat hij geen adem meer kon halen en hij dacht dat hij doodging, had het voor de hand gelegen dat hij hier direct in het verhoor bij de politie of bij de voorgeleiding over had verklaard. Het is bovendien niet begrijpelijk dat verdachte bij de voorgeleiding wel heeft gezegd dat zijn vrouw hem heeft gekrabd, maar niet dat zij zijn keel dichtkneep. Verder vindt de verklaring van verdachte geen steun in het dossier. Zo is er geen letsel aan de keel van verdachte geconstateerd. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen. Concluderend acht de rechtbank het ten laste gelegde feit bewezen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 12 augustus 2019 te Amsterdam zijn echtgenote, genaamd [slachtoffer] , heeft mishandeld door met kracht in de rechter onderarm van voornoemde [slachtoffer] te bijten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw
De officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat sprake is van een huiselijk geweld en dat verdachte in een proeftijd liep van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf. Verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een contactverbod met [slachtoffer] wordt opgelegd op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist. Zij heeft betoogd dat de eis van de officier van justitie aan de hoge kant is, gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Verdachte is bovendien verminderd toerekeningsvatbaar.
De raadsvrouw heeft verder verzocht om geen maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat een contactverbod niet haalbaar is, omdat verdachte en zijn inmiddels ex-vrouw de zorg over onder andere hun gehandicapte zoon delen.
8.2.
De beoordeling door de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan rekening gehouden met de omstandigheid dat aan verdachte in de zaak met rekestnummer C/13/688487 / FA RK 20-5145 een rechterlijke machtiging is verleend op grond van artikel 2.3, tweede lid, van de Wet forensische zorg (Wfz). Dit rekest is tegelijkertijd met onderhavige strafzaak behandeld. Verder heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zijn echtgenote mishandeld door in haar arm te bijten. In het algemeen geldt dat huiselijk geweld een ernstig strafbaar feit is. Partners moeten zich juist in hun eigen huis veilig kunnen voelen. Strafverzwarend is in dit geval dat het slachtoffer letsel heeft opgelopen als het gevolg van het handelen door verdachte.
Ook het strafblad van verdachte van 17 april 2020 werkt strafverzwarend. Hieruit blijkt namelijk dat hij op 4 juli 2019 al eerder onherroepelijk is veroordeeld voor huiselijk geweld tegen zijn echtgenote. Verdachte liep bovendien in een proeftijd van de bij dit vonnis opgelegde voorwaardelijke straf. In het dossier bevindt zich verder een proces-verbaal van het Kenniscentrum Huiselijk Geweld, opgemaakt op 22 maart 2019, waaruit volgt dat er in korte tijd 18 meldingen binnen zijn gekomen omtrent problemen in de relationele sfeer tussen verdachte en zijn echtgenote [slachtoffer] . Verder blijkt hieruit dat in 2018 en 2019 drie tijdelijke huisverboden aan verdachte zijn opgelegd. Op basis van het vorenstaande komt het beeld naar voren van een langdurige, hardnekkige problematiek tussen verdachte en [slachtoffer] .
De rechtbank heeft gekeken naar de rapportages die omtrent de persoon van verdachte zijn opgemaakt. In het Pro Justitia onderzoek van 26 februari 2020 wordt onder meer geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis (ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis) en van een verstandelijke beperking. Dit laatste heeft een duurzaam karakter en was ten tijde van het ten laste gelegde feit aanwezig, zij het dat de verstandelijke beperking volgens de rapporteurs hooguit een marginale rol heeft gespeeld. Uit het aanvullend psychologisch onderzoek van 25 juni 2020 volgt dat het aannemelijk is dat de verstandelijke beperking ertoe bijdraagt dat bij (langdurige) overvraging en stress, de grip van verdachte op de werkelijkheid onder druk komt te staan. Als gevolg daarvan ontwikkelt hij (rand)psychotische symptomen. Gelet op de inhoud van voorgenoemde rapportages, is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies van 29 mei 2020. De reclassering heeft in geval van een veroordeling geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Uit het advies blijkt verder het volgende:
De (gezins)situatie van betrokkene is zorgelijk. Het gezinssysteem en de wederzijdse communicatie is dermate negatief dat er ernstige risico’s op gevaar zijn ontstaan. (…) Bij de heer [verdachte] is door GGZ InGeest een waanstoornis van het jaloerse type gediagnosticeerd. Hierdoor is hij in de veronderstelling dat zijn vrouw hem bedriegt. Voornoemde waan beheerst zijn leven in zoverre dat er, naast een gevaarlijke situatie voor zijn vrouw, ook gevaarlijke situaties voor betrokkene zelf ontstaan. Zo is hij met enige regelmaat via de buitenrand van hun balkon (achtste verdieping) naar de woning van hun zoon gegaan om zijn vrouw te controleren. Wat de situatie nog zorgelijker maakt, is dat het de heer [verdachte] ontbreekt aan enig inzicht in zijn ziektebeeld.
Alles overwegende, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank legt verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 100 dagen, met aftrek van voorarrest. De ernst van het bewezenverklaarde feit in combinatie met het strafblad van verdachte en de langdurige, hardnekkige problematiek, rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van deze duur.
Gelet op de inhoud van voorgenoemde rapportages, is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is om daarnaast een contactverbod als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafecht op te leggen. De rechtbank bepaalt dat verdachte gedurende één jaar op geen enkele wijze contact mag zoeken met [slachtoffer] . De vervangende hechtenis wordt bepaald op 3 dagen voor iedere keer dat verdachte zich niet aan de maatregel houdt. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt naar een bepaald persoon, beveelt de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 28 mei 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/189795-18 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 4 juli 2019 van de politierechter te Amsterdam waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank acht toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging echter niet opportuun, nu aan verdachte een rechterlijke machtiging op grond van artikel 2.3, tweede lid van de Wfz is verleend. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 38v, 38w, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.
Verklaart hetgeen bewezen is verklaard strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 100 (honderd) dagen).
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt voor de duur van één jaar de maatregel op dat de veroordeelde:
op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats 2] ( [geboorteplaats 2] ).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 3 dagen voor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon , beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 4 juli 2019 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. J. Thomas en M. Vaandrager, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 augustus 2020.