In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1968, heeft de rechtbank Amsterdam op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van mishandeling van zijn echtgenote, waarbij hij haar in de rechter onderarm zou hebben gebeten op 12 augustus 2019 in Amsterdam. De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de verdachte niet aannemelijk kon maken dat hij zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdediging stelde dat de vrouw bovenop de verdachte zat en zijn keel dichtkneep, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaring niet werd ondersteund door bewijs en dat de verdachte eerder had verklaard dat zijn vrouw hem had gekrabd. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een noodweersituatie en achtte de verdachte schuldig aan de mishandeling.
De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 100 dagen, waarbij rekening werd gehouden met het feit dat de verdachte in een proeftijd liep van een eerdere voorwaardelijke straf en dat er sprake was van huiselijk geweld. De rechtbank legde de verdachte inderdaad een gevangenisstraf van 100 dagen op, met aftrek van voorarrest, en voegde een contactverbod toe voor een jaar, waarbij de verdachte geen contact mocht opnemen met zijn ex-vrouw. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit, in combinatie met het strafblad van de verdachte en de langdurige problematiek in de relatie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, omdat er een rechterlijke machtiging was verleend op grond van de Wet forensische zorg.