ECLI:NL:RBAMS:2020:4208
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift DNA-afname veroordeelde in het kader van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden
In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 30 juli 2020, wordt het bezwaarschrift van een veroordeelde behandeld dat gericht is tegen de afname van DNA-materiaal en de opname daarvan in de DNA-databank. De veroordeelde, die is geboren in [geboorteland] en woonachtig op het adres van zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, heeft op 5 februari 2020 een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is ingediend naar aanleiding van een bevel van de officier van justitie tot afname van celmateriaal, dat op 22 januari 2020 heeft plaatsgevonden. De veroordeelde stelt dat de afname van celmateriaal een ernstige inbreuk op zijn privacy vormt en dat er geen evenredige belangenafweging is gemaakt. Hij betoogt dat zijn justitiële verleden, als first-offender, niet rechtvaardigt dat zijn DNA in de databank wordt opgenomen.
De officier van justitie heeft echter betoogd dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard, omdat de uitzonderingen voor DNA-afname zoals beschreven in de Wet niet van toepassing zijn en recidive niet kan worden uitgesloten. De rechtbank heeft de argumenten van de veroordeelde en de officier van justitie in overweging genomen en vastgesteld dat de afname van DNA-materiaal in overeenstemming is met de wet. De rechtbank concludeert dat de afname van celmateriaal noodzakelijk is voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten en dat de privacy-inbreuk gerechtvaardigd is.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het bezwaar van de veroordeelde ongegrond verklaard, met de overweging dat de wettelijke criteria voor DNA-afname zijn nageleefd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open voor de veroordeelde.