ECLI:NL:RBAMS:2020:4139

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2020
Publicatiedatum
21 augustus 2020
Zaaknummer
13/659002-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het niet juist bijhouden van het verplicht gestelde opkopersregister en veroordeling voor opzet- en schuldheling door Used Products Amsterdam Oost B.V.

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 augustus 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die als feitelijke leidinggever bij Used Products Amsterdam Oost B.V. betrokken was bij het niet juist bijhouden van het opkopersregister en het plegen van opzet- en schuldheling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 december 2019 zich schuldig heeft gemaakt aan meermalen plegen van opzet- en schuldheling door de rechtspersoon. De verdachte werd vrijgesproken van het niet juist bijhouden van het opkopersregister, omdat niet bewezen kon worden dat hij de onjuiste gegevens had ingevoerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en de rechtspersoon onvoldoende zorg hebben betracht om heling te voorkomen, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen. De rechtbank legde een taakstraf op van 200 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen financieel voordeel had gehad uit de in- en verkoop van gestolen goederen en dat een geldboete niet passend was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659002-20 (Promis)
Datum uitspraak: 24 augustus 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzittingen

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 en 21 juli 2020 (inhoudelijke behandeling) en 24 augustus 2020 (sluiting). Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.K. de Blieck-Willemsen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – onder 1. na de wijziging op de zitting van 20 juli 2020 ten laste gelegd dat Used Products Amsterdam Oost B.V. zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling dan wel gewoonteheling en/of schuldheling in Amsterdam in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 december 2019, en dat hij, verdachte, samen met een ander, aan die gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven;
aan verdachte is – kort gezegd – onder 2. ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het niet juist bijhouden van het verplicht gestelde opkopersregister in Amsterdam van 1 januari 2016 tot en met 23 december 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd. Er is een nummering aan de gedachtestreepjes toegevoegd omdat in deze uitspraak daarnaar verwezen wordt.
De rechtbank leest het in de tweeëntwintigste regel van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde onder gedachtestreepje 10 vermelde “ [serienummer 1] ” en het in de eenentwintigste regel van het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde onder gedachtestreepje 10 vermelde “ [serienummer 1] ” telkens als [serienummer 2] ”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw van verdachte heeft zich aangesloten bij het standpunt van de raadsvrouw van medeverdachte [persoon 1] dat de tenlastelegging van feit 2 onvoldoende feitelijk is omschreven en dat dit moet leiden tot nietigheid van de dagvaarding. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de tenlastelegging geen melding maakt van de zaken die in het besluit van 6 januari 1992 zijn genoemd, zoals het onder doorlopende nummering aantekening houden van de door hem verworven en voorhanden gehouden goederen, met vermelding van data aankoop, omschrijving van de goederen, de prijs van de goederen alsmede de namen en adressen van zijn leveranciers. De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad (HR 3 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0845.)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangehaalde uitspraak van de raadsvrouw geen verband houdt met de geldigheid van de dagvaarding. Zij heeft verder in haar requisitoir benoemd dat vanaf pagina F120 diverse voorbeelden zijn opgenomen waarbij goederen niet juist zijn omschreven en serienummers niet of onvolledig zijn ingevoerd.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de wet en vaste rechtspraak volgt dat een beschuldiging voldoende bepaald moet zijn, zodat het voor een verdachte duidelijk is waar hij zich tegen moet verdedigen. Pagina F120 tot en met F126 van het dossier bevat een proces-verbaal van bevindingen omtrent Used Products Amsterdam Oost (hierna: UP Oost) waarin een lijst is opgenomen met een overzicht van de in het digitale opkopersregister (hierna: DOR) verwerkte onzorgvuldigheden. Hiermee is met voldoende mate van nauwkeurigheid aangegeven op welke individuele onzorgvuldigheden in de tenlastelegging wordt gedoeld en op welke data deze feiten zouden hebben plaatsgevonden. In het requisitoir is ook naar deze lijst verwezen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de tenlastelegging in samenhang moet worden bezien met de lijst die zich op pagina F120 en volgende van het dossier bevindt. Daarmee is in dit concrete geval en mede op basis van de inhoud van het dossier, duidelijk welk strafbaar feit verdachte wordt verweten en waartegen hij zich moet verdedigen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is ook gebleken dat verdachte in staat is geweest de verdediging te voeren, ook ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde. De rechtbank is daarom van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 in overeenstemming is met de eisen zoals gesteld in artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat geen sprake is van partiële nietigheid van de dagvaarding. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank concludeert dat de dagvaarding geldig is.
3.2
Bevoegdheid van de rechtbank, de ontvankelijkheid van de officier van justitie en redenen voor schorsing van de vervolging
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Waar gaat deze zaak over?
Het onderzoek 13Onhaye richt zich op de rechtspersoon UP Oost. UP Oost is franchisenemer van de franchisegever Used Products B.V. en nam op grote schaal tweedehandse goederen in. Mensen die iets wilden verkopen, konden hun goed in de winkel van UP Oost aanbieden. De werknemer achter de balie bepaalde of het goed al dan niet werd ingekocht. Vervolgens bepaalde diegene een prijs voor het goed. Als men een waardevol goed had, maar krap bij kas zat, kon het goed bij UP Oost ook worden verpand. Na enige weken kon het goed dan voor hetzelfde bedrag vermeerderd met rente weer worden opgehaald.
Opkopers zijn gehouden een register van ingekochte goederen bij te houden. Tegenwoordig wordt daarvoor het DOR gebruikt. UP Oost maakte voor het registreren van goederen gebruik van het UPFK-systeem. Dit systeem werd aangeboden vanuit de franchisegever. Het systeem is rechtstreeks verbonden met het DOR. Het UPFK is ook verbonden met
www.stopheling.nl(hierna: stopheling). In stopheling worden aangiftes geregistreerd van diefstal en heling van goederen. Als een goed is opgenomen in stopheling en dit goed wordt in het UPFK-systeem geregistreerd, verschijnt er op het scherm van degene die de registratie doet een melding.
In het UPFK wordt ook gebruik gemaakt van een blacklist. Dit is een zwarte lijst met daarop personen van wie in beginsel niet mag worden ingekocht. Als de naam en het identiteitsdocument van iemand die op de blacklist staat wordt ingevoerd, verschijnt er een melding. De personen op de blacklist kunnen door de medewerkers van de verschillende filialen van Used Products daarop worden opgenomen.
De aanleiding voor het onderzoek 13Onhaye was de aangifte van het bedrijf Kraton Chemical B.V. (hierna: Kraton) in september 2018. Bij dit bedrijf waren Dell laptops verdwenen. Via het DOR kreeg de politie in Amsterdam Oost de melding dat er van diefstal afkomstige goederen waren ingenomen bij UP Oost. De politie is vervolgens naar UP Oost gegaan. Ter plaatse sprak de politie met [verdachte], de bedrijfsleider. [verdachte] wees naar de laptops, die daarop direct in beslag zijn genomen. De verbalisanten constateerden dat de serienummers van de aangetroffen laptops overeenkwamen met de serienummers die genoemd waren in de aangifte van Kraton. De vraag was vervolgens: Hoe zijn die laptops daar terechtgekomen? Volgens het DOR waren de goederen ingeleverd door een persoon genaamd [persoon 2] , maar uit de camerabeelden van UP Oost bleek dat de producten door een medewerker van UP Oost naar binnen zijn gebracht. Dit riep vragen op bij de politie. Vervolgens is er onder andere onderzoek gedaan naar [persoon 2] , die een veelvuldige verkoper bleek te zijn voor UP Oost. Ook is er onderzoek gedaan naar andere veelvuldige verkopers. Hieruit bleek dat naast [persoon 2] , ook [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] en [persoon 6] veelvuldig goederen aanleverden bij UP Oost. Uit onderzoek bleek dat de eerste vier personen beperkte inkomsten en financiële middelen tot hun beschikking hadden. Daarnaast bleken zij ook antecedenten voor vermogensdelicten te hebben.
Op 20 juni 2019 volgde er een waarschuwingsgesprek, waarin UP Oost werd opgedragen om geen goederen meer in te kopen van [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 5] en [persoon 4] . De politie vermoedde namelijk dat deze personen zich bezig hielden met heling. [persoon 1] , eigenaar van UP Oost, heeft toen tegen de verbalisant verklaard dat hij de hiervoor genoemde vier personen op de ‘lijst’ zou plaatsen.
De politie kreeg na het waarschuwingsgesprek nog een aantal DOR-meldingen binnen dat er goederen waren ingeleverd bij UP Oost die van diefstal afkomstig zijn. Vervolgens is op 21 november 2019 het pand van UP Oost doorzocht. Op hetzelfde moment werden [persoon 1] en [verdachte] aangehouden en verhoord. Op die dag werden ook de medewerkers van UP Oost aangehouden als verdachte of gehoord als getuige.
4.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat UP Oost zich schuldig heeft gemaakt aan gewoonte- en schuldheling en dat verdachte aan dat strafbaar handelen van UP Oost feitelijke leiding heeft gegeven. De verdachte heeft dan ook het onder 1 tenlastegelegde begaan. Ook kan volgens de officier van justitie bewezen worden dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Strafbaarheid van de rechtspersoon
Ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde heling begaan door UP Oost.
Van misdrijf afkomstige goederen en het voorhanden hebben daarvan
Alle in de tenlastelegging genoemde goederen zijn van misdrijf afkomstig, met uitzondering van het goed onder nummer 27. Dit blijkt – kort gezegd – uit de aangiften of de vonnissen in het dossier. Van alle goederen staat verder vast dat UP Oost deze goederen voorhanden heeft gehad.
Opzetheling
Ten aanzien van de goederen onder nummers 7, 9, 10, 11, 13 en 30 tot en met 37 is sprake van opzetheling.
Bij het goed onder nummer 9 (Apple Pencil) is sprake van vol opzet. Dit goed is op 11 januari 2019 door UP Oost ingekocht en de stelling van de officier van justitie is dat op dat moment de Apple Pencil al in stopheling stond. De officier van justitie verwijst naar de datum waarop aangifte is gedaan, 10 januari 2019, en naar het proces-verbaal over de verwerkingstijd van stopheling. De vertegenwoordiger van UP Oost, medeverdachte [persoon 1] , heeft ter zitting verder verklaard dat bij elk goed de knop ‘controleren’ werd ingedrukt in het UPFK en dat deze knop is gekoppeld aan stopheling. Als er een melding binnenkwam, stopte alles in het systeem volgens medeverdachte [persoon 1] . Volgens de officier van justitie moest UP Oost, gelet op het voorgaande, weten dat er een goed werd ingenomen dat van diefstal afkomstig was.
Bij de goederen onder nummers 7, 10, 11, 13 en 30 tot en met 37 heeft UP Oost bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het een gestolen goed betrof.
De goederen onder nummers 10, 13, 32 en 34 zijn ingenomen van personen terwijl UP Oost wist dat dit ‘boeven’ waren. Die wetenschap kon bestaan uit informatie op de blacklist of de waarschuwing die de politie hen heeft gegeven. Als je weet dat degene die een goed komt verkopen een crimineel is, is de kans groot dat het een gestolen goed betreft. Door het goed desondanks aan te nemen, aanvaard je bewust de aanmerkelijke kans een gestolen goed te verwerven.
De goederen onder nummers 11, 30, 31, 33, 35, 36 en 37 zijn ingenomen van personen die zeer veel goederen inleverden, terwijl niet werd gecontroleerd of deze personen daadwerkelijk handelaren waren en ingeschreven stonden in de Kamer van Koophandel. Volgens de officier van justitie hadden deze personen vaak goederen van hetzelfde type voorhanden, zoals lego, gereedschap, laptops en telefoons. Als iemand aan de lopende band dergelijke goederen inlevert en er door de medewerker vervolgens niet wordt gecontroleerd of deze persoon ook een bedrijf heeft in de verkoop van deze goederen, wordt volgens de officier van justitie bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het gestolen goederen gaat.
Het goed onder nummer 7 is ingenomen terwijl het een nieuw goed was en UP Oost minder dan helft van de nieuwprijs hoefde te betalen. Volgens de officier van justitie is dit zo opvallend, dat de kans groot is dat dit goed is verkregen door een misdrijf. Door het goed aan te nemen, aanvaard je bewust de aanmerkelijke kans een gestolen goed te verwerven.
Gewoonteheling
Ten aanzien van de hiervoor genoemde goederen onder het kopje ‘opzetheling’ is sprake van gewoonteheling voor de gehele tenlastegelegde periode, omdat er grote aantallen goederen zijn ingeleverd.
Schuldheling
Ten aanzien van de goederen onder nummers 4, 6, 15, 16, 18, 22 en 28 had UP Oost redelijkerwijs moeten vermoeden, blijkens de omstandigheden, dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren. Het gaat met name om goederen die voor een relatief lage prijs werden aangeboden of die werden aangeboden door een aanbieder waarbij je op grond van de uiterlijke verschijning twijfels kon hebben.
Geen heling
Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde goederen bestaat twijfel. Deze goederen kunnen wat de officier van justitie betreft uit de tenlastelegging worden gestreept. Dit zijn goederen die weliswaar van misdrijf afkomstig zijn, maar waarbij de officier van justitie niet kan vaststellen dat er een ‘belletje had moeten gaan rinkelen’ bij de medewerkers van UP Oost.
Rechtspersoon
Alle bewezen gedragingen kunnen aan UP Oost worden toegerekend. De goederen die op de tenlastelegging zijn genoemd zijn ingenomen door medewerkers van UP Oost en zijn onderdeel van de handel in gebruikte goederen. Voorgaande past bij de normale bedrijfsvoering van UP Oost en is ook dienstig geweest aan UP Oost. Verder blijkt uit het dossier dat UP Oost niet de nodige zorg heeft betracht om heling te voorkomen. Er waren geen nadere instructies of regels binnen UP Oost om heling te voorkomen, anders dan de gegevens in het bestaande registratiesysteem UPFK te noteren, waardoor er een ‘hit’ in stopheling kon komen. Uit onderzoek is echter gebleken dat het enkel invoeren in het UPFK heling niet voorkomt. Dit was ook bij UP Oost bekend. De politie heeft namelijk meermalen goederen opgehaald die van diefstal afkomstig waren en UP Oost was op de hoogte van de bestaande risico’s. Desondanks is aanvullend beleid ter voorkoming van heling uitgebleven. Volgens de officier van justitie is in ieder geval het voorwaardelijk opzet van UP Oost hiermee bewezen. UP Oost moet daar ook verantwoordelijk voor worden gehouden en niet de franchisegever, want de franchisenemer, UP Oost, had duidelijk een eigen verantwoordelijkheid.
Verdachte als feitelijke leidinggever
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feitelijke leidinggeven aan UP Oost.
UP Oost heeft zich schuldig gemaakt aan heling en verdachte en medeverdachte [persoon 1] hebben daar beiden zeggenschap over gehad en wetenschap van gehad. Verdachte was al 14 jaar werkzaam bij Used Products en was ongeveer zes jaar bedrijfsleider bij UP Oost. Hij stuurde medewerkers aan en loste problemen op. De zeggenschap bestaat uit het mankerende beleid, de actieve bijdrage van beiden in het innemen van gestolen goederen en het nalaten concrete maatregelen te nemen ter voorkoming van heling. De wetenschap is er omdat verdachte en medeverdachte [persoon 1] de onderneming zo hebben georganiseerd dat zij ermee rekening hebben gehouden dat de aan betrokken medewerkers gegeven opdrachten niet kunnen worden uitgevoerd zonder dat dit gepaard gaat met het begaan van strafbare feiten. De manier waarop is gewerkt binnen UP Oost heeft volgens de officier van justitie logischerwijs geleid tot heling. Uit hun eigen ervaring met veroordelingen voor heling kenden verdachte en medeverdachte [persoon 1] de risico’s van het vak.
Opkopersregister bijhouden
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde niet juist bijhouden van het verplicht gestelde opkopersregister.
Er was voor UP Oost geen beleid ter voorkoming van heling anders dan het invoeren van de aan te kopen goederen in het registratiesysteem UPFK. Daar is echter volgens de officier van justitie niet zorgvuldig mee omgegaan. In het proces-verbaal van bevindingen, pagina F120 en volgende, worden diverse voorbeelden genoemd waarbij goederen niet juist zijn omschreven en serienummers niet of onjuist zijn geregistreerd. Na de doorzoeking van UP Oost zijn er goederen overgebracht naar Used Products Amsterdam Centrum. Ook zij hebben geconstateerd dat zeker de helft van de goederen door UP Oost niet goed was geregistreerd. Volgens de officier van justitie wordt naast het onjuist administreren van de goederen ook slordig omgegaan met het registreren van de verkopers. Er is geconstateerd dat van meerdere verkopers verschillende persoonskaarten in het systeem staan. Uit het registratiesysteem is niet af te leiden of verdachte en medeverdachte [persoon 1] daadwerkelijk zelf goederen hebben ingenomen, waarvan heling kan worden bewezen, maar van een aantal goederen is bekend dat zij de inkoop hebben gedaan, omdat ze dat hebben verklaard toen de politie het gestolen goed kwam ophalen. Er was binnen het bedrijf sprake van een samenwerking waarbinnen dit feit is gepleegd.
Tot slot heeft de officier van justitie aangevoerd dat de oudste onjuiste registratie, die op pagina F124 is opgenomen, dateert van 23 november 2018 en verjaring daarom geen rol speelt.
4.3
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde bewezen kan worden dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan schuldheling begaan door UP Oost. Verdachte moet worden vrijgesproken van het feitelijke leidinggeven aan opzet- en gewoonteheling begaan door UP Oost. Zij heeft verder betoogd dat het onder 2 tenlastegelegde bewezen kan worden. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Strafbaarheid van de rechtspersoon
Ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde heling begaan door UP Oost.
Ten aanzien van de goederen onder nummers 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 34 kon UP Oost op het moment van de inkoop van deze goederen niet weten dat deze van diefstal afkomstig waren en dit ook niet redelijkerwijs vermoeden.
Ten aanzien van het goed onder nummer 9 heeft de raadsvrouw betoogd dat er geen bewijs is dat dit goed op het moment van de inkoop in stopheling stond.
De raadsvrouw heeft verder betoogd dat een aantal ingebrachte goederen van misdrijf afkomstig was en dat UP Oost zich als rechtspersoon schuldig heeft gemaakt aan schuldheling daarvan.
Verdachte als feitelijke leidinggever
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feitelijke leidinggeven aan UP Oost.
UP Oost heeft zich als rechtspersoon schuldig gemaakt aan schuldheling. Uit het dossier blijkt namelijk dat een aantal ingebrachte goederen van misdrijf afkomstig was.
Verdachte was tezamen met medeverdachte [persoon 1] feitelijke leidinggevende van UP Oost. Verdachte was echter wel in dienst van medeverdachte [persoon 1] en medeverdachte [persoon 1] was eindverantwoordelijk voor het beleid in de winkel. Verdachte had de gemaakte fouten niet kunnen voorkomen. Door de werkdruk was er vaak geen tijd om de werkzaamheden goed uit te voeren en proactief personeel en klanten uitvoeriger te controleren.
Opkopersregister bijhouden
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde niet juist bijhouden van het verplicht gestelde opkopersregister.
De raadsvrouw heeft betoogd dat er in het dossier voldoende bewijs zit voor dit feit. Er was echter geen sprake van opzet. Door de drukte werden serienummers niet altijd goed genoteerd.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Opkopersregister bijhouden
Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde niet juist bijhouden van het verplicht gestelde opkopersregister.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft gepleegd en spreekt verdachte hiervan vrij. De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht is een kwaliteitsdelict, nu de materiele norm zich richt tot de beoefenaren van bepaalde beroepen (bepaalde specifiek aangewezen handelaren). Op grond van artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht richt de norm van deze bepaling zich ook tot degene die voor de handelaar optreedt. In dit geval kan de rechtspersoon UP Oost als handelaar worden gezien en verdachte als degene die voor de handelaar optreedt.
De rechtbank gaat er, zoals hiervoor ten aanzien van de geldigheid van de dagvaarding is overwogen, vanuit dat aan de verdachte in de tenlastelegging onder 2 wordt verweten dat hij artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht heeft overtreden, met betrekking tot de goederen die in het proces-verbaal op pagina F120 en volgende zijn genoemd.
Met betrekking tot de daar genoemde goederen kan echter niet worden vastgesteld welke individuele medewerkers de betreffende goederen in het register hebben ingevoerd. Er kan dus niet worden vastgesteld dat het verdachte was die ten aanzien van de tenlastegelegde goederen onjuiste gegevens heeft ingevoerd. Dat betekent dat niet bewezen kan worden dat verdachte ten aanzien van de in de tenlastelegging bedoelde goederen gehandeld heeft in strijd met de verplichtingen uit artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid van de rechtspersoon
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde heling begaan door UP Oost.
De vraag die de rechtbank allereerst moet beantwoorden is of UP Oost zich als rechtspersoon schuldig heeft gemaakt aan opzetheling dan wel gewoonteheling en/of schuldheling.
Om die vraag te beantwoorden zal de rechtbank eerst de lijst met goederen in de tenlastelegging doorlopen, zodat onderzocht kan worden of de goederen van misdrijf afkomstig zijn en zo ja, of UP Oost op het moment van verwerven/voorhanden krijgen van deze goederen wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat het goederen betroffen die van misdrijf afkomstig waren en of dat aan UP Oost kan worden toegerekend.
Van misdrijf afkomstige goederen en het voorhanden hebben daarvan
De rechtbank overweegt ten aanzien van de goederen onder nummers 27, 32, 33 en 34 dat uit het dossier onvoldoende is gebleken dat deze goederen van misdrijf afkomstig zijn. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het onder gedachtestreepjes 27, 32, 33 en 34 tenlastegelegde.
Opzetheling
De rechtbank overweegt ten aanzien van de goederen onder nummers 10, 13 en 37 dat sprake is van opzetheling.
Goederen onder nummer 37
Ten aanzien van de door [persoon 4] ingeleverde goederen zoals beschreven in het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2017 (goederen onder nummer 37) overweegt de rechtbank dat bij vonnis van 17 augustus 2017 [persoon 4] is veroordeeld voor de diefstal van navigatiesystemen uit de auto’s van drie personen. Deze feiten zijn gepleegd in de periode 21 januari 2017 tot en met 19 april 2017. Deze goederen zijn telkens binnen zeer korte tijd na de diefstal door [persoon 4] bij UP Oost aangeboden. Verder blijkt uit het dossier dat [persoon 4] vanaf 1 januari 2017 veelvuldig goederen inleverde bij UP Oost. Het betrof vaak ook hetzelfde type goed, namelijk navigatiesystemen, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat navigatiesystemen veelvuldig gestolen worden. Gelet op voornoemde omstandigheden waaronder UP Oost de navigatiesystemen heeft ingekocht, is de rechtbank van oordeel dat UP Oost daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij door misdrijf verkregen goederen verwierf.
Goed onder nummer 10
Ten aanzien van het door [persoon 4] ingeleverde TomTom-navigatiesysteem (goed onder nummer 10) overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat dit goed op 19 januari 2019 is ingekocht door UP Oost. Twee dagen later, op 21 januari 2019, is er aangifte gedaan van diefstal van dit goed op 19 januari 2019. De politie kreeg op 21 januari 2019 een DOR-melding binnen van dit goed. De rechtbank begrijpt dat in het proces-verbaal van de DOR-melding, pagina F439, sprake is van een kennelijke verschrijving, nu de volgorde van de eerste en tweede letter afwijkt van het serienummer van de gestolen TomTom zoals opgegeven door aangever. Uit het dossier blijkt verder dat naast de omstandigheid dat [persoon 4] vanaf 1 januari 2017 veelvuldig goederen inleverde bij UP Oost, met name navigatiesystemen, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat navigatiesystemen veelvuldig gestolen worden, [persoon 4] destijds, sinds 12 september 2018, ook in het UPFK op de blacklist geregistreerd stond als ‘Boef, niets meer aannemen’. Gelet op voornoemde omstandigheden waaronder UP Oost het navigatiesysteem heeft ingekocht, is de rechtbank van oordeel dat UP Oost daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij een door misdrijf verkregen goed verwierf.
Goed onder nummer 13
Ten aanzien van de door [persoon 7] ingeleverde Bose hoofdtelefoon (goed onder nummer 13) overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat dit goed op 11 februari 2019 is ingekocht door UP Oost en dat op diezelfde dag aangifte is gedaan van diefstal van dit goed. De politie kreeg op 14 maart 2019 een DOR-melding binnen van dit goed. Uit het dossier blijkt verder dat dat de hoofdtelefoon door [persoon 7] aan UP Oost werd aangeboden, terwijl [persoon 7] op 10 januari 2019 een laptop heeft ingeleverd bij UP Oost die vervolgens door de politie in beslag is genomen na een DOR melding op 16 januari 2019, omdat deze van diefstal afkomstig was. Gelet op voornoemde omstandigheden waaronder UP Oost de hoofdtelefoon heeft ingekocht, is de rechtbank van oordeel dat UP Oost daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij een door misdrijf verkregen goed verwierf.
Gewoonteheling
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen is dat er van heling een gewoonte is gemaakt. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging. Voor het maken van een gewoonte van opzetheling is immers niet alleen vereist dat UP Oost een aantal malen opzetheling heeft gepleegd, maar ook dat UP Oost een op de gewoonte gerichte opzet had. Naar het oordeel van de rechtbank had UP Oost laatstbedoelde opzet niet. Zij acht daarbij van belang dat UP Oost, weliswaar op tekortschietende wijze, heeft getracht om de inkoop van gestolen goederen te voorkomen. Zo heeft zij een zwarte lijst samengesteld van verkopers van gestolen goederen. Verder weegt de rechtbank mee dat zij niet ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten de opzetheling bewezen acht en dat UP Oost goederen die later van misdrijf afkomstig bleken te zijn, aanbood op de website. Dit laatste lijkt niet te passen bij het opzettelijk een gewoonte maken van opzetheling.
Schuldheling
De rechtbank overweegt ten aanzien van de goederen onder nummers 11 en 30 dat sprake is van schuldheling.
Goed onder nummer 11
Ten aanzien van de door [persoon 8] ingeleverde fiets van het merk Sparta (goed onder nummer 11) overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat deze op 17 februari 2019 is ingekocht door UP Oost en dat twee dagen later, op 19 februari 2019, aangifte is gedaan van diefstal van dit goed op 15 februari 2019. De politie kreeg op 20 februari 2019 een DOR-melding binnen van dit goed. Uit het dossier blijkt verder dat [persoon 8] veelvuldig fietsen inleverde van dure merken als Gazelle, Batavus en Sparta bij UP Oost, terwijl bekend is dat in Amsterdam veelvuldig fietsen worden gestolen. Daarnaast is niet gebleken dat er een aankoopbewijs van deze fiets door [persoon 8] is overlegd. Verder is ook niet gebleken dat [persoon 8] een geregistreerde handelaar was in fietsen. Gelet op voornoemde omstandigheden waaronder UP Oost de fiets heeft ingekocht, is de rechtbank van oordeel dat UP Oost redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de fiets van misdrijf afkomstig was.
Goederen onder nummer 30
Ten aanzien van laptops van het bedrijf Kraton (goederen onder nummer 30) overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat de politie in september 2018 een DOR-melding kreeg dat er goederen in de opslag van UP Oost stonden die van diefstal afkomstig waren. Toen de politie ter plaatse kwam, zagen zij dat de serienummers van vijf gestolen Dell laptops overeenkwamen met de serienummers van de laptops die in de voorraad van UP Oost stonden. Er is op 17 september en 25 oktober 2018 aangifte gedaan van de diefstal van deze goederen door Kraton. Uit het dossier blijkt verder dat de laptops in het UPFK stonden geregistreerd als ingebracht door [persoon 2] , maar blijkens de camerabeelden zijn deze goederen naar binnengebracht door een medewerker van UP Oost. De medewerker van UP Oost heeft verklaard dat [persoon 2] deze dozen aan hem had gegeven. De laptops zaten dus nog in dozen en waren nieuw. Uit het dossier blijkt verder dat [persoon 2] vanaf de periode van 1 januari 2018 tot en met 22 september 2018 een grote hoeveelheid goederen inleverde bij UP Oost en niet is gebleken dat hij een geregistreerde handelaar was in laptops. Gelet op voornoemde omstandigheden waaronder UP Oost de laptops heeft ingekocht, is de rechtbank van oordeel dat UP Oost redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de laptops van misdrijf afkomstig waren.
Geen heling
Ten aanzien van de goederen onder nummers 4, 6, 7, 15, 18, 22 en 28 overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet blijkt dat de goederen splinternieuw waren. De enkele omstandigheid dat deze goederen verder voor een relatief lagere prijs dan de nieuwprijs zijn ingekocht, is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat UP Oost op het moment van het verwerven van de goederen wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren.
Ten aanzien van de goederen onder nummers 16, 35 en 36 overweegt de rechtbank dat de enkele omstandigheid dat de goederen zijn ingeleverd door personen die bij UP Oost vaker goederen inbrachten, onvoldoende is om te kunnen vaststellen dat UP Oost op het moment van het verwerven van de goederen wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de goederen onder nummers 1, 2, 3, 5, 8, 9, 12, 14, 17, 19, 20, 21, 23 tot en met 26, 29 en 31 geen sprake is van heling. Het dossier bevat geen informatie die erop duidt dat UP Oost wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren.
Ten aanzien van goed onder nummer 9 overweegt de rechtbank dat zich in het dossier geen bewijsstuk bevindt waaruit volgt dat het goed in stopheling stond op het moment dat het bij UP Oost werd ingekocht. De mededeling dat het zo geweest moet zijn omdat de aangifte een dag voor de verkoop door UP Oost is gedaan en het systeem van stopheling om een aantal uren wordt aangepast aan het politiesysteem acht de rechtbank onvoldoende.
Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het onder gedachtestreepjes 1 tot en met 9, 12, 14 tot en met 26, 28, 29, 31, 35 en 36 tenlastegelegde.
Rechtspersoon
Het juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
(Vgl. HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733 en HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938.)
Het juridisch kader toegepast op de huidige zaak
Bij UP Oost namen de medewerkers op grote schaal tweedehandse goederen in. Dit paste bij de normale bedrijfsvoering en taakuitoefening van UP Oost en is ook dienstig geweest aan UP Oost. De handel in tweedehandsgoederen is een branche die bij uitstek gevoelig is voor heling. Uit het dossier blijkt echter niet dat UP Oost voldoende zorg heeft betracht met het oog op het voorkomen van heling. Er zijn geen aanwijzingen, instructies of protocollen gevonden in het pand van UP Oost. De raadsvrouw van verdachte heeft een bedrijfsreglement van UP Oost en een handboek van Used Products B.V. overgelegd, maar daar staan geen data op waaruit blijkt wanneer ze zijn opgemaakt en het is niet gebleken dat deze stukken gedeeld werden met de medewerkers. Als het bedrijfsreglement en handboek al daadwerkelijk werden besproken met nieuwe medewerkers, dan is daar bovendien kennelijk niet naar gehandeld. Uit het dossier blijkt immers dat niet alle medewerkers een training hebben gevolgd over de registratie van producten en klantgegevens in het DOR, inkoop, verkoop en het UPFK. Ook is gebleken dat de medewerkers in strijd met de instructies, niet steeds op hun eigen naam hebben ingelogd in het UPFK. Vaak werd op naam van andere medewerkers geregistreerd in UPFK. Uit de verhoren van de medewerkers van UP Oost blijkt wel dat zij instructies kregen met betrekking tot het invoeren van goederen in het UPFK. Door het goed in te voeren in het UPFK werd gecheckt of het goed voorkwam in stopheling. Stopheling is echter niet waterdicht. Gebleken is dat de registratie van goederen niet altijd correct gebeurde waardoor stopheling geen melding gaf. Daarnaast wordt niet altijd direct aangifte van diefstal van een goed gedaan, waardoor het bij registratie nog niet in stopheling te zien is. Naar het oordeel van de rechtbank had bij het inkopen van goederen door UP Oost daarom ook gekeken moeten worden naar andere indicatoren voor heling, zoals het veelvuldig aanbieden van hetzelfde type goed, of het feit dat iemand eerder een gestolen goed bleek te hebben ingeleverd. Dat is niet gebeurd
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het – in het dossier vervatte – contract tussen Used Products en UP Oost. Uit dit contract volgt dat met name op het gebied van beleid in de onderneming UP Oost een eigen verantwoordelijkheid had.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon en dat deze gedragingen kunnen worden toegerekend aan UP Oost.
Blijkens het voorgaande heeft UP Oost op een aantal punten geen beleid gevoerd ter voorkoming van heling. De vraag is vervolgens of zij dit met opzet heeft gedaan. Voor een bewezenverklaring van opzetheling is opzet vereist. Het opzet kan onder omstandigheden ook worden afgeleid uit het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon. In een winkel waarin grootschalig verschillende tweedehandse goederen worden ingeleverd, die door verschillende verkopers worden aangeboden, mag van de rechtspersoon verwacht worden dat zij continue alert is op het feit dat er geen heling plaatsvindt. Uit het voorgaande volgt dat dit niet het geval was. In dit beleid is immers geen speciale aandacht besteed aan indicatoren van heling, terwijl dit wel noodzakelijk was. Uit het dossier volgt dat er meermalen goederen zijn ingenomen door de politie en dat personen veelvuldig goederen van hetzelfde type, goederen waarvan bekend is dat zij vaak gestolen worden, kwamen inleveren, terwijl niet nagegaan werd of zij geregistreerd stonden als handelaar bij de Kamer van Koophandel. De verkoopgeschiedenis van bepaalde aanbieders is niet bekeken of er is niets mee gedaan. Ook werd een goed ingeleverd door een persoon die al enige tijd op de blacklist stond. Verder is er ook een goed ingeleverd door een persoon waarvan duidelijk is geworden dat die eerder spullen heeft ingeleverd die gestolen bleken te zijn. Door op deze manier te werk te gaan heeft UP Oost bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij goederen inkocht die van misdrijf afkomstig waren.
Conclusie
Concluderend acht de rechtbank bewezen dat UP Oost zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen plegen van opzet- en schuldheling.
Verdachte als feitelijke leidinggever
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feitelijke leidinggeven aan UP Oost.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan UP Oost die zich als rechtspersoon schuldig heeft gemaakt aan opzet- en schuldheling.
Het juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat pas nadat is vastgesteld dat een verboden gedraging aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, de vraag aan de orde komt of is bewezen dat de verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.
Bij het gedrag dat de verdachte heeft vertoond, kan worden gedacht aan actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip feitelijke leidinggeven valt, maar ook het algemene door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid waarvan de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is dan wel het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol van de verdachte tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijke leidinggeven kan worden gesproken. In het bijzonder kan dat het geval zijn bij de verdachte die, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is, geen maatregelen heeft getroffen om verboden gedragingen te voorkomen of te beëindigen.
In feitelijke leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Als feitelijke leidinggever moet de verdachte ten minste de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de feitelijke leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging. Onder omstandigheden kan aan het voor de feitelijke leidinggever geldende opzetvereiste eveneens zijn voldaan indien hij de werkzaamheden van de onderneming zo heeft georganiseerd dat hij ermee rekening heeft gehouden dat de aan de betrokken medewerkers gegeven opdrachten niet konden worden uitgevoerd zonder dat dit gepaard ging met het begaan van strafbare feiten.
(Vgl. HR 26 april 2016,
ECLI:NL:HR:2016:733.)
Het juridisch kader toegepast op de huidige zaak
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Binnen UP Oost was er geen beleid ter voorkoming van heling anders dan het invoeren van de aan te kopen goederen in het registratiesysteem UPFK. Deze registratie van goederen was echter slordig en er werd op accounts van anderen geregistreerd, waardoor niet duidelijk was welke medewerker wat had ingevoerd.
De blacklist, die onderdeel is van het UPFK, werd niet altijd gehanteerd of werd verkeerd gehanteerd en van veelvuldige verkopers werd niets gecheckt. Er werd kortom geen aandacht besteed aan indicatoren van heling, terwijl dit wel noodzakelijk is in een dergelijke branche. Door op deze manier te werk te gaan heeft dit binnen UP Oost geleid tot heling.
Verdachte was sinds een jaar of zes bedrijfsleider bij UP Oost. Verdachte werkte medewerkers in en was vrijwel dagelijks in de winkel. Hij was in die hoedanigheid verantwoordelijk voor de inkoop van de goederen door zijn medewerkers. Verdachte kon beslissen dat een goed niet of alleen onder bepaalde voorwaarden mocht worden ingekocht. Hetzelfde gold voor medeverdachte [persoon 1] . Verdachte en medeverdachte [persoon 1] hadden zeggenschap over het beleid en kunnen gezamenlijk verantwoordelijk gehouden worden voor het beleid binnen UP Oost. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat sprake is geweest van een zekere vorm van aanvaarding van de verboden gedraging door verdachte. Verdachte was de feitelijke leidinggevende op de werkvloer en gaf ook feitelijke leiding aan de verboden gedraging door geen afdoende maatregelen te nemen ter voorkoming daarvan, hoewel hij hiertoe bevoegd en redelijkerwijze gehouden was. Voorts acht de rechtbank van belang dat uit de verklaringen van de medewerkers blijkt dat zij geen duidelijke richtlijnen kregen over de wijze waarop het inkopen van gestolen goederen kon worden voorkomen. Door aldus te handelen (of eigenlijk: niet te handelen) heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat gestolen goederen werden ingekocht, en dus dat dat de verboden gedragingen zich voor zouden doen.
De rechtbank is van oordeel, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ten aanzien van de gedragingen van verdachte en zijn rol bij het door UP Oost begane strafbaar feit dat verdachte, samen met medeverdachte [persoon 1] , feitelijke leiding heeft gegeven aan de heling begaan door UP Oost. Dit betekent dat het tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat
Used Products Amsterdam Oost B.V. in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 december 2019 te Amsterdam
10. een door [persoon 4] ingeleverd navigatiesysteem met serienummer [serienummer 2]
en
13. een door [persoon 7] ingeleverde Bose hoofdtelefoon, type Quietcomfort 35 II en
37. meerdere door [persoon 4] ingeleverde goederen zoals beschreven in het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2017,
heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl Used Products Amsterdam Oost B.V. ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door diefstal, in elk geval door misdrijf, verkregen goederen betrof, aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijke leiding heeft gegeven
en
Used Products Amsterdam Oost B.V. in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 december 2019 te Amsterdam
11. een fiets met serienummer [serienummer 3] en
30. meerdere laptops van het bedrijf Kraton Chemical B.V.
heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl Used Products ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van die goederen redelijkerwijs moest vermoeden, dat het door diefstal, in elk geval door misdrijf, verkregen goederen betrof, aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 1 bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een geldboete van € 20.000,-. Ook heeft zij gevorderd dat verdachte een beroepsverbod voor de handel in gebruikte en ongeregelde goederen wordt opgelegd voor de duur van 5 jaar.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Nu verdachte geen enkel voordeel heeft gehad uit de in- en verkoop van gestolen goederen, is een geldboete niet passend. De raadsvrouw vindt een beroepsverbod gelet op de feiten en de context ook niet passend.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander als feitelijke leidinggever schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van opzet- en schuldheling begaan door UP Oost. Heling is een strafbaar feit, omdat het diefstal bevordert. Verdachte heeft met zijn handelen eraan bijgedragen dat een afzetmarkt voor gestolen goederen in stand werd gehouden. Dit blijkt ook uit het dossier waarin een beeld naar voren komt dat veel Amsterdammers hun gestolen goederen terugvonden op de website van UP Oost en de politie de goederen die van misdrijf afkomstig waren, kwam innemen bij UP Oost. Er is door UP Oost onzorgvuldig gehandeld. Dit terwijl UP Oost wel als rechtspersoon geld heeft verdiend met de verkoop van gestolen goederen. Daartegen moet, gelet op het voorgaande en vanuit het oogpunt van generale preventie, streng worden opgetreden.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte van 23 juni 2020, waaruit blijkt dat verdachte in 2015 eerder is veroordeeld voor heling. Hieruit volgt dat verdachte gewaarschuwd was.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsvrouw heeft toegelicht dat verdachte zijn baan waar hij al vanaf zijn 19e met veel plezier voor werkte is kwijtgeraakt, een zieke zwangere vrouw heeft, die afhankelijk van hem en zijn inkomen is, en dat verdachte zijn leven aan het oppakken is. Verdachte heeft naar aanleiding van deze zaak besloten om nooit meer in de detailhandel te werken.
Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf houdt de rechtbank ook rekening met de omstandigheid dat verdachte weliswaar mede feitelijke leiding gaf van de verboden gedragingen, maar dat hij als werknemer niet de eindverantwoordelijke voor het beleid in de onderneming was.
De rechtbank zal, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en gelet op het feit dat de rechtbank veel minder bewezen acht dan waarvan de officier van justitie bij haar eis is uitgegaan, een aanzienlijk lagere straf opleggen dan officier van justitie heeft gevorderd, en komt tot oplegging van een taakstraf voor de duur van 200 uur. De rechtbank ziet aanleiding om een deel, 80 uur, van deze straf voorwaardelijk op te leggen en stelt daarbij een proeftijd van 3 jaar vast om verdachte er in de toekomst van te weerhouden vergelijkbare strafbare feiten te plegen. De rechtbank vindt de oplegging van een geldboete niet passend nu verdachte geen financieel voordeel heeft gehad uit de in- en verkoop van gestolen goederen. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om aan verdachte een beroepsverbod op te leggen, nu slechts een aantal gevallen van heling bewezen is verklaard en verdachte wordt vrijgesproken van (leidinggeven aan) gewoonteheling.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57, 416 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzetheling en schuldheling, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij samen met een ander feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedraging, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
200 (tweehonderd) uren.
Beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.
Beveelt dat een gedeelte, groot
80 (tachtig) uren,van deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 augustus 2020.