4.4Oordeel van de rechtbank
Opkopersregister bijhouden
Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde niet juist bijhouden van het verplicht gestelde opkopersregister.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft gepleegd en spreekt verdachte hiervan vrij. De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht is een kwaliteitsdelict, nu de materiele norm zich richt tot de beoefenaren van bepaalde beroepen (bepaalde specifiek aangewezen handelaren). Op grond van artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht richt de norm van deze bepaling zich ook tot degene die voor de handelaar optreedt. In dit geval kan de rechtspersoon UP Oost als handelaar worden gezien en verdachte als degene die voor de handelaar optreedt.
De rechtbank gaat er, zoals hiervoor ten aanzien van de geldigheid van de dagvaarding is overwogen, vanuit dat aan de verdachte in de tenlastelegging onder 2 wordt verweten dat hij artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht heeft overtreden, met betrekking tot de goederen die in het proces-verbaal op pagina F120 en volgende zijn genoemd.
Met betrekking tot de daar genoemde goederen kan echter niet worden vastgesteld welke individuele medewerkers de betreffende goederen in het register hebben ingevoerd. Er kan dus niet worden vastgesteld dat het verdachte was die ten aanzien van de tenlastegelegde goederen onjuiste gegevens heeft ingevoerd. Dat betekent dat niet bewezen kan worden dat verdachte ten aanzien van de in de tenlastelegging bedoelde goederen gehandeld heeft in strijd met de verplichtingen uit artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid van de rechtspersoon
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde heling begaan door UP Oost.
De vraag die de rechtbank allereerst moet beantwoorden is of UP Oost zich als rechtspersoon schuldig heeft gemaakt aan opzetheling dan wel gewoonteheling en/of schuldheling.
Om die vraag te beantwoorden zal de rechtbank eerst de lijst met goederen in de tenlastelegging doorlopen, zodat onderzocht kan worden of de goederen van misdrijf afkomstig zijn en zo ja, of UP Oost op het moment van verwerven/voorhanden krijgen van deze goederen wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat het goederen betroffen die van misdrijf afkomstig waren en of dat aan UP Oost kan worden toegerekend.
Van misdrijf afkomstige goederen en het voorhanden hebben daarvan
De rechtbank overweegt ten aanzien van de goederen onder nummers 27, 32, 33 en 34 dat uit het dossier onvoldoende is gebleken dat deze goederen van misdrijf afkomstig zijn. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het onder gedachtestreepjes 27, 32, 33 en 34 tenlastegelegde.
Opzetheling
De rechtbank overweegt ten aanzien van de goederen onder nummers 10, 13 en 37 dat sprake is van opzetheling.
Goederen onder nummer 37
Ten aanzien van de door [persoon 3] ingeleverde goederen zoals beschreven in het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2017 (goederen onder nummer 37) overweegt de rechtbank dat bij vonnis van 17 augustus 2017 [persoon 3] is veroordeeld voor de diefstal van navigatiesystemen uit de auto’s van drie personen. Deze feiten zijn gepleegd in de periode 21 januari 2017 tot en met 19 april 2017. Deze goederen zijn telkens binnen zeer korte tijd na de diefstal door [persoon 3] bij UP Oost aangeboden. Verder blijkt uit het dossier dat [persoon 3] vanaf 1 januari 2017 veelvuldig goederen inleverde bij UP Oost. Het betrof vaak ook hetzelfde type goed, namelijk navigatiesystemen, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat navigatiesystemen veelvuldig gestolen worden. Gelet op voornoemde omstandigheden waaronder UP Oost de navigatiesystemen heeft ingekocht, is de rechtbank van oordeel dat UP Oost daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij door misdrijf verkregen goederen verwierf.
Goed onder nummer 10
Ten aanzien van het door [persoon 3] ingeleverde TomTom-navigatiesysteem (goed onder nummer 10) overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat dit goed op 19 januari 2019 is ingekocht door UP Oost. Twee dagen later, op 21 januari 2019, is er aangifte gedaan van diefstal van dit goed op 19 januari 2019. De politie kreeg op 21 januari 2019 een DOR-melding binnen van dit goed. De rechtbank begrijpt dat in het proces-verbaal van de DOR-melding, pagina F439, sprake is van een kennelijke verschrijving, nu de volgorde van de eerste en tweede letter afwijkt van het serienummer van de gestolen TomTom zoals opgegeven door aangever. Uit het dossier blijkt verder dat naast de omstandigheid dat [persoon 3] vanaf 1 januari 2017 veelvuldig goederen inleverde bij UP Oost, met name navigatiesystemen, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat navigatiesystemen veelvuldig gestolen worden, [persoon 3] destijds, sinds 12 september 2018, ook in het UPFK op de blacklist geregistreerd stond als ‘Boef, niets meer aannemen’. Gelet op voornoemde omstandigheden waaronder UP Oost het navigatiesysteem heeft ingekocht, is de rechtbank van oordeel dat UP Oost daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij een door misdrijf verkregen goed verwierf.
Goed onder nummer 13
Ten aanzien van de door [persoon 6] ingeleverde Bose hoofdtelefoon (goed onder nummer 13) overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat dit goed op 11 februari 2019 is ingekocht door UP Oost en dat op diezelfde dag aangifte is gedaan van diefstal van dit goed. De politie kreeg op 14 maart 2019 een DOR-melding binnen van dit goed. Uit het dossier blijkt verder dat dat de hoofdtelefoon door [persoon 6] aan UP Oost werd aangeboden, terwijl [persoon 6] op 10 januari 2019 een laptop heeft ingeleverd bij UP Oost die vervolgens door de politie in beslag is genomen na een DOR melding op 16 januari 2019, omdat deze van diefstal afkomstig was. Gelet op voornoemde omstandigheden waaronder UP Oost de hoofdtelefoon heeft ingekocht, is de rechtbank van oordeel dat UP Oost daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij een door misdrijf verkregen goed verwierf.
Gewoonteheling
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen is dat er van heling een gewoonte is gemaakt. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging. Voor het maken van een gewoonte van opzetheling is immers niet alleen vereist dat UP Oost een aantal malen opzetheling heeft gepleegd, maar ook dat UP Oost een op de gewoonte gerichte opzet had. Naar het oordeel van de rechtbank had UP Oost laatstbedoelde opzet niet. Zij acht daarbij van belang dat UP Oost, weliswaar op tekortschietende wijze, heeft getracht om de inkoop van gestolen goederen te voorkomen. Zo heeft zij een zwarte lijst samengesteld van verkopers van gestolen goederen. Verder weegt de rechtbank mee dat zij niet ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten de opzetheling bewezen acht en dat UP Oost goederen die later van misdrijf afkomstig bleken te zijn, aanbood op de website. Dit laatste lijkt niet te passen bij het opzettelijk een gewoonte maken van opzetheling.
Schuldheling
De rechtbank overweegt ten aanzien van de goederen onder nummers 11 en 30 dat sprake is van schuldheling.
Goed onder nummer 11
Ten aanzien van de door [persoon 7] ingeleverde fiets van het merk Sparta (goed onder nummer 11) overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat deze op 17 februari 2019 is ingekocht door UP Oost en dat twee dagen later, op 19 februari 2019, aangifte is gedaan van diefstal van dit goed op 15 februari 2019. De politie kreeg op 20 februari 2019 een DOR-melding binnen van dit goed. Uit het dossier blijkt verder dat [persoon 7] veelvuldig fietsen inleverde van dure merken als Gazelle, Batavus en Sparta bij UP Oost, terwijl bekend is dat in Amsterdam veelvuldig fietsen worden gestolen. Daarnaast is niet gebleken dat er een aankoopbewijs van deze fiets door [persoon 7] is overlegd. Verder is ook niet gebleken dat [persoon 7] een geregistreerde handelaar was in fietsen. Gelet op voornoemde omstandigheden waaronder UP Oost de fiets heeft ingekocht, is de rechtbank van oordeel dat UP Oost redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de fiets van misdrijf afkomstig was.
Goederen onder nummer 30
Ten aanzien van laptops van het bedrijf Kraton (goederen onder nummer 30) overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat de politie in september 2018 een DOR-melding kreeg dat er goederen in de opslag van UP Oost stonden die van diefstal afkomstig waren. Toen de politie ter plaatse kwam, zagen zij dat de serienummers van vijf gestolen Dell laptops overeenkwamen met de serienummers van de laptops die in de voorraad van UP Oost stonden. Er is op 17 september en 25 oktober 2018 aangifte gedaan van de diefstal van deze goederen door Kraton. Uit het dossier blijkt verder dat de laptops in het UPFK stonden geregistreerd als ingebracht door [persoon 1] , maar blijkens de camerabeelden zijn deze goederen naar binnengebracht door een medewerker van UP Oost. De medewerker van UP Oost heeft verklaard dat [persoon 1] deze dozen aan hem had gegeven. De laptops zaten dus nog in dozen en waren nieuw. Uit het dossier blijkt verder dat [persoon 1] vanaf de periode van 1 januari 2018 tot en met 22 september 2018 een grote hoeveelheid goederen inleverde bij UP Oost en niet is gebleken dat hij een geregistreerde handelaar was in laptops. Gelet op voornoemde omstandigheden waaronder UP Oost de laptops heeft ingekocht, is de rechtbank van oordeel dat UP Oost redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de laptops van misdrijf afkomstig waren.
Geen heling
Ten aanzien van de goederen onder nummers 4, 6, 7, 15, 18, 22 en 28 overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet blijkt dat de goederen splinternieuw waren. De enkele omstandigheid dat deze goederen verder voor een relatief lagere prijs dan de nieuwprijs zijn ingekocht, is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat UP Oost op het moment van het verwerven van de goederen wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren.
Ten aanzien van de goederen onder nummers 16, 35 en 36 overweegt de rechtbank dat de enkele omstandigheid dat de goederen zijn ingeleverd door personen die bij UP Oost vaker goederen inbrachten, onvoldoende is om te kunnen vaststellen dat UP Oost op het moment van het verwerven van de goederen wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de goederen onder nummers 1, 2, 3, 5, 8, 9, 12, 14, 17, 19, 20, 21, 23 tot en met 26, 29 en 31 geen sprake is van heling. Het dossier bevat geen informatie die erop duidt dat UP Oost wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren.
Ten aanzien van goed onder nummer 9 overweegt de rechtbank dat zich in het dossier geen bewijsstuk bevindt waaruit volgt dat het goed in stopheling stond op het moment dat het bij UP Oost werd ingekocht. De mededeling dat het zo geweest moet zijn omdat de aangifte een dag voor de verkoop door UP Oost is gedaan en het systeem van stopheling om een aantal uren wordt aangepast aan het politiesysteem acht de rechtbank onvoldoende.
Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het onder gedachtestreepjes 1 tot en met 9, 12, 14 tot en met 26, 28, 29, 31, 35 en 36 tenlastegelegde.
Rechtspersoon
Het juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
Het juridisch kader toegepast op de huidige zaak
Bij UP Oost namen de medewerkers op grote schaal tweedehandse goederen in. Dit paste bij de normale bedrijfsvoering en taakuitoefening van UP Oost en is ook dienstig geweest aan UP Oost. De handel in tweedehandsgoederen is een branche die bij uitstek gevoelig is voor heling. Uit het dossier blijkt echter niet dat UP Oost voldoende zorg heeft betracht met het oog op het voorkomen van heling. Er zijn geen aanwijzingen, instructies of protocollen gevonden in het pand van UP Oost. De raadsvrouw van verdachte heeft een bedrijfsreglement van UP Oost en een handboek van Used Products B.V. overgelegd, maar daar staan geen data op waaruit blijkt wanneer ze zijn opgemaakt en het is niet gebleken dat deze stukken gedeeld werden met de medewerkers. Als het bedrijfsreglement en handboek al daadwerkelijk werden besproken met nieuwe medewerkers, dan is daar bovendien kennelijk niet naar gehandeld. Uit het dossier blijkt immers dat niet alle medewerkers een training hebben gevolgd over de registratie van producten en klantgegevens in het DOR, inkoop, verkoop en het UPFK. Ook is gebleken dat de medewerkers in strijd met de instructies, niet steeds op hun eigen naam hebben ingelogd in het UPFK. Vaak werd op naam van andere medewerkers geregistreerd in UPFK. Uit de verhoren van de medewerkers van UP Oost blijkt wel dat zij instructies kregen met betrekking tot het invoeren van goederen in het UPFK. Door het goed in te voeren in het UPFK werd gecheckt of het goed voorkwam in stopheling. Stopheling is echter niet waterdicht. Gebleken is dat de registratie van goederen niet altijd correct gebeurde waardoor stopheling geen melding gaf. Daarnaast wordt niet altijd direct aangifte van diefstal van een goed gedaan, waardoor het bij registratie nog niet in stopheling te zien is. Naar het oordeel van de rechtbank had bij het inkopen van goederen door UP Oost daarom ook gekeken moeten worden naar andere indicatoren voor heling, zoals het veelvuldig aanbieden van hetzelfde type goed, of het feit dat iemand eerder een gestolen goed bleek te hebben ingeleverd. Dat is niet gebeurd
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het – in het dossier vervatte – contract tussen Used Products en UP Oost. Uit dit contract volgt dat met name op het gebied van beleid in de onderneming UP Oost een eigen verantwoordelijkheid had.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon en dat deze gedragingen kunnen worden toegerekend aan UP Oost.
Blijkens het voorgaande heeft UP Oost op een aantal punten geen beleid gevoerd ter voorkoming van heling. De vraag is vervolgens of zij dit met opzet heeft gedaan. Voor een bewezenverklaring van opzetheling is opzet vereist. Het opzet kan onder omstandigheden ook worden afgeleid uit het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon. In een winkel waarin grootschalig verschillende tweedehandse goederen worden ingeleverd, die door verschillende verkopers worden aangeboden, mag van de rechtspersoon verwacht worden dat zij continue alert is op het feit dat er geen heling plaatsvindt. Uit het voorgaande volgt dat dit niet het geval was. In dit beleid is immers geen speciale aandacht besteed aan indicatoren van heling, terwijl dit wel noodzakelijk was. Uit het dossier volgt dat er meermalen goederen zijn ingenomen door de politie en dat personen veelvuldig goederen van hetzelfde type, goederen waarvan bekend is dat zij vaak gestolen worden, kwamen inleveren, terwijl niet nagegaan werd of zij geregistreerd stonden als handelaar bij de Kamer van Koophandel. De verkoopgeschiedenis van bepaalde aanbieders is niet bekeken of er is niets mee gedaan. Ook werd een goed ingeleverd door een persoon die al enige tijd op de blacklist stond. Verder is er ook een goed ingeleverd door een persoon waarvan duidelijk is geworden dat die eerder spullen heeft ingeleverd die gestolen bleken te zijn. Door op deze manier te werk te gaan heeft UP Oost bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij goederen inkocht die van misdrijf afkomstig waren.
Conclusie
Concluderend acht de rechtbank bewezen dat UP Oost zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen plegen van opzet- en schuldheling.
Verdachte als feitelijke leidinggever
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feitelijke leidinggeven aan UP Oost.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan UP Oost die zich als rechtspersoon schuldig heeft gemaakt aan opzet- en schuldheling.
Het juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat pas nadat is vastgesteld dat een verboden gedraging aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, de vraag aan de orde komt of is bewezen dat de verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.
Bij het gedrag dat de verdachte heeft vertoond, kan worden gedacht aan actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip feitelijke leidinggeven valt, maar ook het algemene door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid waarvan de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is dan wel het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol van de verdachte tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijke leidinggeven kan worden gesproken. In het bijzonder kan dat het geval zijn bij de verdachte die, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is, geen maatregelen heeft getroffen om verboden gedragingen te voorkomen of te beëindigen.
In feitelijke leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Als feitelijke leidinggever moet de verdachte ten minste de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de feitelijke leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging. Onder omstandigheden kan aan het voor de feitelijke leidinggever geldende opzetvereiste eveneens zijn voldaan indien hij de werkzaamheden van de onderneming zo heeft georganiseerd dat hij ermee rekening heeft gehouden dat de aan de betrokken medewerkers gegeven opdrachten niet konden worden uitgevoerd zonder dat dit gepaard ging met het begaan van strafbare feiten.
Het juridisch kader toegepast op de huidige zaak
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte was enig aandeelhouder en bestuurder van UP Oost. Hij was sinds 2014/2015 eigenaar van UP Oost. Hij werkte twee dagen per week in de winkel en hield zich met name bezig met de bedrijfsvoering, het betalen van facturen en de marketing.
Binnen UP Oost was er geen beleid ter voorkoming van heling anders dan het invoeren van de aan te kopen goederen in het registratiesysteem UPFK. Deze registratie van goederen was echter slordig en er werd op accounts van anderen geregistreerd, waardoor niet duidelijk was welke medewerker wat had ingevoerd.
De blacklist, die onderdeel is van het UPFK, werd niet altijd gehanteerd of werd verkeerd gehanteerd en van veelvuldige verkopers werd niets gecheckt. Er werd kortom geen aandacht besteed aan indicatoren van heling, terwijl dit wel noodzakelijk is in een dergelijke branche. Door op deze manier te werk te gaan heeft dit binnen UP Oost geleid tot heling.
Verdachte heeft verklaard dat hij ondanks zijn afwezigheid heeft geprobeerd de medewerkers op het juiste pad te houden, maar ook dat hij een actievere rol had kunnen hebben in het toezicht op de goederen die van diefstal afkomstig zouden zijn. Dit heeft hij ter terechtzitting bevestigd.
Verdachte was eigenaar van UP Oost en in die hoedanigheid verantwoordelijk voor de inkoop van de goederen door zijn medewerkers. Verdachte kon immers beslissen dat een goed niet of alleen onder bepaalde voorwaarden mocht worden ingekocht. Dit kon ook medeverdachte [bedrijfsleider] . Verdachte en medeverdachte [bedrijfsleider] hadden zeggenschap over het beleid en kunnen gezamenlijk verantwoordelijk gehouden worden voor het beleid binnen UP Oost. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat er sprake is geweest van een zekere vorm van aanvaarding van de verboden gedraging door verdachte. Verdachte was eindverantwoordelijke en gaf leiding aan de verboden gedraging door geen werkelijk afdoende maatregelen te nemen ter voorkoming daarvan, hoewel hij hiertoe bevoegd en redelijkerwijze gehouden was. Voorts acht de rechtbank van belang dat uit het dossier weliswaar blijkt dat verdachte via Whatsapp medewerkers instrueerde om het UPFK goed bij te houden, maar dat uit de verklaringen van de medewerkers ook blijkt dat zij geen duidelijke richtlijnen kregen over de wijze waarop het inkopen van gestolen goederen kon worden voorkomen. Door aldus te handelen (of eigenlijk: niet te handelen) heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat gestolen goederen werden ingekocht, en dus dat de verboden gedragingen zich voor zouden doen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ten aanzien van de gedragingen van verdachte en zijn rol bij het door UP Oost begane strafbaar feit, verdachte, samen met medeverdachte [bedrijfsleider] , feitelijke leiding heeft gegeven aan de heling begaan door UP Oost. Dit betekent dat het tenlastegelegde is bewezen.