ECLI:NL:RBAMS:2020:3816

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
AWB 19/442 en AWB 19/5061
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en eindafrekening bij de gemeente Amsterdam met terugwerkende kracht en geschil over opgebouwde vakantie-uren

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 20 juli 2020, zijn twee zaken behandeld die voortvloeien uit een langdurig geschil tussen eiseres en de gemeente Amsterdam. Eiseres, werkzaam bij de gemeente, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van de gemeente die haar ontslag met terugwerkende kracht per 1 maart 2018 en de eindafrekening van haar salaris betroffen. De rechtbank oordeelt dat het ontslag terecht is verleend, omdat eiseres in januari 2018 twee tijdelijke functies heeft geweigerd zonder goede redenen. De rechtbank stelt vast dat de minnelijke regeling die partijen zijn overeengekomen, ruimte biedt voor een vervroegd ontslag indien eiseres passende tijdelijke werkzaamheden weigert. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de aangeboden functies niet passend waren, en de rechtbank oordeelt dat de gemeente op goede gronden het ontslag heeft verleend.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld over de eindafrekening van het salaris van eiseres. Eiseres betwist de terugvordering van het salaris van maart 2018 en de afrekening van vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. De rechtbank concludeert dat de terugvordering van het salaris rechtmatig was, aangezien het ontslag per 1 maart 2018 was verleend. Ook heeft eiseres geen vakantie-uren opgebouwd, omdat zij sinds 1 oktober 2012 geen functie heeft vervuld. De rechtbank verklaart beide beroepen ongegrond en bevestigt de besluiten van de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/442 en AMS 19/5061

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. J. Jaab),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. J.Th.M. [de persoon 3] ).

Procesverloop

In de zaak AMS 19/442
Met het besluit van 27 maart 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eiseres ontslag verleend met terugwerkende kracht per 1 maart 2018.
Met het besluit van 23 april 2018 (het primaire besluit 2) heeft verweerder een eindafrekening van het salaris van eiseres gemaakt.
Eiseres heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 10 december 2018 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig namens verweerder: [de persoon 1] ( [functie 1] ) en [de persoon 2] ( [functie 2] ).
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op de op 30 augustus 2019 door eiseres ingebrachte medische informatie. Partijen hebben vervolgens aanvullende stukken aangeleverd. Partijen hebben desgevraagd laten weten een nadere zitting niet nodig te vinden.
In de zaak AMS 19/5061
Met het besluit van 21 maart 2019 (het primaire besluit 3) heeft verweerder het verzoek van eiseres om een salariseindafrekening in verband met de beëindiging van haar dienstverband per 1 maart 2018 afgewezen.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 15 augustus 2019 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres voor zover gericht tegen het primaire besluit 3 ongegrond verklaard en voor zover gericht tegen het primaire besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd laten weten dat een onderzoek ter zitting in deze zaak
achterwege kon blijven.
In beide zaken
Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het (nadere) onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft de zaken gevoegd en het onderzoek vervolgens gesloten.

Wat voorafging aan de procedures bij de rechtbank

1. De huidige procedures bouwen voort op een eerder, langdurig geschil tussen partijen. Voor een goed begrip van de zaken zal de rechtbank hieronder eerst kort weergeven wat in de vorige procedure is gebeurd en daarna wat in de huidige procedures is voorgevallen, voordat eiseres in deze zaken beroep heeft ingesteld bij de rechtbank.
De vorige procedure
2.1.
Eiseres is sinds 1 april 1993 in dienst bij de gemeente Amsterdam en sinds 16 januari 2009 als [functie 3] bij het [afdeling 1] . Per 1 januari 2011 is eiseres in het kader van een proefplaatsing gestart in de functie van [functie 4] bij [afdeling 2] . Na een half jaar is aan eiseres medegedeeld dat haar proefplaatsing niet is omgezet in een definitieve plaatsing. Vervolgens heeft verweerder aan eiseres per 1 oktober 2012 ontslag verleend met toepassing van artikel 12.12, onder a, van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA) wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de verdere vervulling van de functie, anders dan door ziekte of gebreken.
2.2.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarna een procedure in beroep en hoger beroep is gevolgd. De Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) heeft de uitspraak van de rechtbank – die het beroep niet-ontvankelijk had verklaard – vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank. [1]
2.3.
De rechtbank heeft de zaak opnieuw beoordeeld. Bij uitspraak van 19 augustus 2015 heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard, waarna verweerder hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad. Daarnaast heeft verweerder ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 19 augustus 2015, een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
2.4.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 14 september 2017 [2] kort gezegd geoordeeld dat het ontslagbesluit en de nieuwe beslissing op bezwaar geen stand kunnen houden. Omdat de functie van eiseres per 1 januari 2011 een proefplaatsing betrof, viel zij met het eindigen van die proefplaatsing terug op haar oude functie van [functie 3] . Voor een ontslag uit de functie van [functie 4] was dan ook geen plaats. Om die reden heeft de Raad de nieuwe beslissing op bezwaar vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het primaire ontslagbesluit van 29 september 2011 te herroepen.
De huidige procedures
In de zaak AMS 19/442
3.1.
Partijen zijn op 21 december 2017 een minnelijke regeling overeengekomen (een ‘Nadere rechtspositionele regeling’ in aanvulling op de NRGA). Deze minnelijke regeling houdt – samengevat – het volgende in.
Verweerder verleent in beginsel op 1 juni 2018 ontslag aan eiseres. Het ontslag blijft uit als eiseres per die datum een structurele functie heeft kunnen verkrijgen binnen de gemeentelijke organisatie. Beide partijen spannen zich in om een passende functie binnen of buiten de gemeente Amsterdam te vinden voor eiseres. Eiseres kan binnen de gemeente ook worden ingezet voor tijdelijke werkzaamheden. Mocht eiseres weigeren passende tijdelijke werkzaamheden binnen de gemeente te gaan verrichten, dan kan verweerder besluiten het ontslag eerder te laten ingaan, te weten met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin verweerder het genoemde feit (weigering van passende tijdelijke werkzaamheden) voor het eerst heeft geconstateerd.
3.2.
Op 12 januari 2018 heeft verweerder eiseres een aanbod voor een tijdelijke opdracht gedaan. Eiseres heeft dit aanbod op 16 januari 2018 afgewezen. Op 26 januari 2018 heeft verweerder eiseres een aanbod gedaan voor een functie bij het [afdeling 3] . Eiseres heeft daarop niet gereageerd.
Verweerder heeft vervolgens op 15 februari 2018 een voornemen tot ontslag per 1 maart 2018 uitgebracht. Eiseres heeft daarop haar zienswijze uitgebracht.
3.3.
Op 19 februari 2018 is een voorstel voor een outplacementtraject gedaan. Eiseres heeft dit voorstel op 21 februari 2018 ondertekend. Eiseres heeft dit traject op 3 april 2018 stopgezet.
3.4.
Op 14 maart 2018 heeft de bedrijfsarts een advies uitgebracht over de belastbaarheid van eiseres. De bedrijfsarts heeft geconcludeerd dat eiseres arbeidsgeschikt is voor passend werk en er geen medische redenen zijn om geen werkzaamheden aan te vangen.
3.5.
Met het primaire besluit 1 van 27 maart 2018 heeft verweerder eiseres ontslag met terugwerkende kracht verleend per 1 maart 2018.
3.6.
Bij brief van 23 april 2018 heeft verweerder een toelichting gegeven op bijgevoegde salarisstrook van april 2018 (met daarop de eindafrekening van het salaris van eiseres, het primaire besluit 2). De eindafrekening bestaat uit een nabetaling van salaris over de periode 2012 tot en met 2017 (met aftrek van sociale premies). Daarop wordt een bedrag van € 560,- (kosten outplacementtraject) en een bedrag van € 1.769,59 (salaris over de maand maart 2018) teruggevorderd/verrekend. Eiseres ontvangt na aftrek van voornoemde kosten een bedrag van € 21.129,75.
3.7.
Eiseres heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt. Verweerder heeft in het bestreden besluit 1 de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en zijn standpunten uit de primaire besluiten gehandhaafd.
4.1.
De rechtbank heeft op de zitting van 12 september 2019 het onderzoek geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op de op 30 augustus 2019 door eiseres ingebrachte medische informatie. Ook op 26 september 2019 heeft eiseres nog nadere medische informatie overgelegd.
4.2.
Vervolgens heeft verweerder per brief van 20 maart 2020 gereageerd en gesteld dat de feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen in de nadere stukken, niet maken dat verweerder anders had moeten handelen jegens eiseres.
4.3.
Op 29 maart 2020 heeft eiseres opnieuw medische informatie overgelegd.
In de zaak AMS 19/5061
5.1.
Op 8 februari 2019 heeft eiseres verzocht om een salariseindafrekening in verband met de beëindiging van haar dienstverband per 1 maart 2018, inclusief vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering en niet genoten vakantie verlofuren vanaf 1 oktober 2012.
5.2.
Met het primaire besluit 3 heeft verweerder het verzoek van eiseres met toepassing van artikel 4:6 van de Awb afgewezen. Volgens verweerder bevat de brief van 23 april 2018 (het primaire besluit 2) als bijlage de laatste salarisstrook die aan eiseres is gestuurd. Dit is de door eiseres gevraagde salariseindafrekening. Volgens verweerder staat in de kolom ‘betaling’ de post ‘besteding IKB € 1.134,32’. In het uitbetaalde IKB zijn onder andere de voormalige vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering opgenomen. Voor wat betreft de vakantie verlofuren stelt verweerder dat eiseres in het bezwaarschrift tegen het primaire besluit 2 geen bezwaargronden heeft aangevoerd tegen het ontbreken van een uitbetaling van vakantie verlofuren. Het niet uitbetalen van vakantie verlofuren staat daardoor in rechte vast. Eiseres heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven op dit besluit terug te komen, aldus verweerder. Bovendien heeft eiseres vanaf het herstel van haar dienstverband op 15 september 2017 tot aan 1 maart 2018 geen arbeid verricht en daarom geen vakantie verlofuren opgebouwd. Dit volgt uit artikel 6.3 van de NRGA. Hetzelfde geldt voor de periode 1 oktober 2012 tot 15 september 2017, aldus verweerder.
5.3.
Eiseres heeft op 26 april 2019 bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit 2 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard voor zover het zich richt tegen het primaire besluit 2 ten aanzien van al dan niet opgebouwde vakantie verlofuren, omdat het bezwaar te laat is ingediend. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard voor zover het zich richt tegen het primaire besluit 3, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.

Relevante regelgeving

6. De voor deze zaken relevante bepalingen uit de minnelijke regeling en de NRGA [3] zijn in de bijlage bij deze uitspraak opgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

In de zaak AMS 19/442
7. Eiseres is het niet eens met het ontslag verleend met terugwerkende kracht per 1 maart 2018. Ook is zij het niet eens met de eindafrekening van het salaris waarop de kosten voor het outplacementtraject en het salaris over de maand maart 2018 zijn teruggevorderd. De rechtbank zal deze punten hierna bespreken.
Ontslag met terugwerkende kracht per 1 maart 2018
8.1.
Eiseres voert aan dat het ontslag met terugwerkende kracht per 1 maart 2018 in strijd is met het
fair play-beginsel. Volgens eiseres heeft verweerder in de afgelopen jaren geen enkele inspanning verricht om haar voor de organisatie te behouden. Na jarenlange procedures is zij door de Raad in het gelijk gesteld en is haar eerdere onrechtmatige ontslag teruggedraaid. Omdat er bij de gemeente Amsterdam geen enkele behoefte bestond aan terugkeer van eiseres en eiseres geen enkel perspectief op haar functie noch ander werk werd aangeboden, hebben partijen uiteindelijk een minnelijke regeling getroffen, waarbij eiseres uiteindelijk per 1 juni 2018 ontslagen zou zijn. De terugkeer van eiseres is door verweerder nimmer beoogd. Eiseres betwist dat zij onvoldoende heeft gedaan om passend werk te verkrijgen, dan wel dat zij passend werk zou hebben geweigerd. In overleg met verweerder werd elk redelijk argument van eiseres gepasseerd. Eiseres meent dat geen sprake was van een passende functie gelet op haar kennis, ervaring en arbeidsverleden.
De handelwijze van verweerder heeft eiseres onder zeer grote druk gezet en dit heeft geleid tot een ernstige verslechtering van haar gezondheid. Zij is bij de bedrijfsarts geweest om over haar problematiek te praten, maar dat heeft geen resultaat gehad. Er is geen rekening gehouden met haar gezondheidsproblemen. Eiseres voelt zich door verweerder in de steek gelaten en aan haar lot overgelaten. Ter onderbouwing van haar medische beperkingen verwijst eiseres naar de overlegde informatie van haar behandelaars, waaronder haar huisarts, de GZ-psycholoog van I-psy en de neuroloog. Ook heeft eiseres een besluit van het Uwv overgelegd, waaruit blijkt dat eiseres per 14 september 2018 doorlopend arbeidsongeschikt wordt geacht, waardoor haar ZW-uitkering per voornoemde datum wordt gecontinueerd. Daarnaast is bij eiseres de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis vastgesteld.
8.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres in januari 2018 twee evident passende tijdelijke opdrachten voor werkzaamheden heeft geweigerd, zonder daarvoor goede redenen aan te dragen. Gelet op punt 12 van de minnelijke regeling mocht verweerder in dat geval het ontslag eerder verlenen. Voor wat betreft de medische stukken die eiseres op 30 augustus 2019 en 26 september 2019 heeft ingediend stelt verweerder zich op het standpunt dat de stukken niet aannemelijk maken dat verweerder het ontslag niet had mogen vervroegen op grond van de minnelijke regeling. Uit deze stukken blijkt namelijk niet dat de tijdelijke werkzaamheden niet passend waren en geweigerd mochten worden. Hier komt bij dat de toenmalige bedrijfsarts eiseres op 14 maart 2018 arbeidsgeschikt heeft geacht voor het aangeboden passend werk, rekening houdend met gestelde beperkingen.
8.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. Onverminderd de door eiseres gestelde aanloop naar de totstandkoming van de minnelijke regeling volgt uit punt 12 en punt 15 van de minnelijke regeling duidelijk dat bij weigering van tijdelijk aangeboden werk door eiseres, verweerder het ontslag eerder dan 1 juni 2018 mag verlenen. Voor de stelling van eiseres dat door partijen niet was beoogd dat eiseres nog zou gaan werken heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden. Aan eiseres is door verweerder in januari 2018 vervolgens tweemaal een aanbod voor tijdelijk werk gedaan. Het eerste aanbod heeft eiseres geweigerd. Op het tweede aanbod heeft eiseres niet gereageerd. De stelling van eiseres in beroep dat geen sprake zou zijn van passende functies is door haar in het geheel niet onderbouwd en kan daarom niet slagen. Verweerder heeft (de gemachtigde van) eiseres wel al in bezwaar gevraagd naar eventuele medische beperkingen die ten grondslag liggen aan het niet aanvaarden van de aanbiedingen, maar daar heeft eiseres niet op gereageerd. De bedrijfsarts heeft geconstateerd dat sprake is van een chronische medische aandoening die al jaren bestaat en waarvoor adequate behandeling in gang is gezet. De medische stukken die eiseres in beroep heeft overgelegd, lijken dat de onderbouwen. Uit die stukken volgt echter naar het oordeel van de rechtbank niet waarom eiseres de aangeboden functies niet zou kunnen verrichten. Weliswaar is inmiddels per 24 oktober 2019 bij eiseres de diagnose ‘borderline persoonlijkheidsstoornis’ gesteld, maar niet blijkt dat deze diagnose er ook al was in de periode januari 2018. Ook de toekenning van een uitkering op grond van de Ziektewet per 14 september 2018 kan eiseres in deze zaak niet baten, omdat ook hieruit geen medische beperkingen naar voren komen die kunnen worden teruggevoerd op de periode in geding. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder het ontslag per 1 maart 2018 aan eiseres mocht verlenen. Het beroep daartegen slaagt niet.
Eindafrekening
9.1.
Eiseres is het daarnaast niet eens met de eindafrekening van haar salaris. Zij voert aan dat – gelet op de gemaakte afspraken – een afrekening per 1 juni 2018 diende plaats te vinden en dat haar salaris ook tot die datum moest worden doorbetaald.
De terugvordering van het salaris van maart 2018 is volgens eiseres dan ook onrechtmatig en bovendien zeer nadelig voor haar, omdat zij het salaris al voor de noodzakelijk kosten van levensonderhoud heeft gebruikt. Per 1 juni 2018 zou daarom ook een eindafrekening voor wat betreft vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en niet genoten vakantie verlofuren dienen plaats te vinden.
Verder is eiseres het niet eens met het verrekenen van de kosten van het outplacementtraject, omdat zij aan de outplacement heeft meegewerkt en de offerte ondertekend heeft geretourneerd.
9.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de terugvordering van het salaris van de maand maart 2018 gelet op het ontslag per 1 maart 2018 onrechtmatig noch onevenredig nadelig is voor eiseres. Door het ontslagvoornemen van 15 februari 2018 wist eiseres ruim vóór de salarisbetaling op 23 maart 2018 dat zij rekening moest houden met ontslag per 1 maart 2018. Daarnaast is bij eindafrekening een bedrag van € 21.689,75 netto aan achterstallig salaris uitbetaald. Ook krijgt eiseres een WW-uitkering.
Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat ook de kosten voor het outplacementtraject konden worden verrekend op grond van punt 11 van de minnelijke regeling. Eiseres is immers om niet valide redenen met dit traject gestopt.
9.3.
Zoals de rechtbank in overweging 8.3. heeft overwogen, mocht verweerder het ontslag per 1 maart 2018 aan eiseres verlenen. Gelet hierop was verweerder eveneens gehouden het salaris van de maand maart 2018 terug te vorderen. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen reden om te oordelen dat verweerder van terugvordering af had moeten zien.
9.4.
Uit het voorgaande volgt verder dat ook de eindafrekening voor wat betreft de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering terecht per 1 maart 2018 hebben plaatsgevonden. Uit de toelichting van verweerder blijkt dat de post ‘uitbetaling IKB’ de nog te ontvangen vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering omvat. Voor wat betreft de vakantie verlofuren overweegt de rechtbank als volgt. Uit artikel 6.3, tweede lid, NRGA blijkt dat de ambtenaar voor de tijd dat deze niet zijn of haar functie vervult, geen vakantie verlofuren opbouwt. Nu eiseres vanaf 1 oktober 2012 feitelijk geen functie bij de gemeente Amsterdam heeft vervuld, heeft zij dus geen vakantie verlofuren opgebouwd en heeft verweerder deze post terecht niet opgenomen in de eindafrekening.
9.5.
Voor wat betreft de kosten voor het outplacementtraject oordeelt de rechtbank dat het ondertekenen van de offerte onvoldoende is om te spreken van meewerken aan het outplacementtraject. Bovendien heeft eiseres het outplacementtraject zelf afgebroken. In de e-mail van 6 april 2018 van [de persoon 3] aan de gemachtigde van eiseres is immers onbetwist vermeld dat eiseres bij het outplacementbureau heeft aangegeven dat ze ontslagen is, daarom niet meer verplicht zou zijn om aan het outplacementtraject deel te nemen, zij de afspraak met het bureau op 3 april 2018 heeft geannuleerd en (in elk geval voorlopig) niet aan het traject zal deelnemen. En uit een email van 16 april 2018 eveneens afkomstig van [de persoon 3] aan de gemachtigde van eiseres, komt naar voren dat eiseres in elk geval tot dan toe geen contact met het outplacementbureau heeft opgenomen, zij die dag nog een laatste kans krijgt en als zij van die kans geen gebruik maakt het traject wordt gestopt en de kosten bij eiseres in rekening zullen worden gebracht. Verweerder mocht daarom op grond van punt 11 van de minnelijke regeling de kosten van het outplacementtraject verrekenen. Ook deze beroepsgrond faalt.
Conclusie
10.1.
Verweerder heeft op goede gronden aan eiseres per 1 maart 2018 ontslag verleend en de kosten voor het outplacementtraject en het salaris over de maand 2018 teruggevorderd. Ook heeft eiseres vanaf 1 oktober 2012 geen vakantie verlofuren opgebouwd en heeft verweerder deze post daarom terecht niet meegenomen in de eindafrekening.
10.2.
Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
In de zaak AMS 19/5061
11.1.
Volgens eiseres heeft het primaire besluit 2 geen betrekking op de eindafrekening van het dienstverband met ingang van 1 maart 2018, althans niet de gehele eindafrekening voor wat betreft vakantiedagen, vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. Bovendien bevat het schrijven van 23 april 2018 geen bezwaarclausule en gaat het om een informatief schrijven, zodat het nog maar zeer de vraag is of sprake is van een besluit in de zin van de Awb, aldus eiseres. Omdat verweerder niet eerder een uitdrukkelijk besluit heeft genomen ten aanzien van de vakantiedagen, vakantietoeslag en eindejaarsuitkering mocht het primaire besluit 3 niet worden afgewezen onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Awb.
11.2.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Raad een betaalspecificatie een besluit is in de zin van de Awb indien een wijziging optreedt ten opzichte van de voorgaande betaalspecificatie. Nu de eindafrekening van april 2018 nieuwe informatie bevat die nog niet in een eerdere betaalspecificatie stond vermeld, is de eindafrekening van april 2018 aan te merken als een besluit in de zin van de Awb. Dat er geen bezwaarclausule onder de eindafrekening stond vermeld, is daarvoor niet doorslaggevend.
11.3.
Naar het oordeel van de rechtbank was het voor eiseres ook duidelijk dat het besluit van 23 april 2018 (het primaire besluit 2) de eindafrekening was. Eiseres heeft tegen dit besluit ook tijdig bezwaar gemaakt en noemt het primaire besluit 2 in dit bezwaarschrift zelf ook de eindafrekening. Alle inhoudelijke beroepsgronden van eiseres tegen deze eindafrekening zijn door de rechtbank ook besproken in de beoordeling van de zaak 19/442. Het verzoek van eiseres om een tweede eindafrekening mocht door verweerder vervolgens onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Awb worden afgewezen. Hieruit volgt dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
Conclusie
12. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

In de zaak 19/442
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
In de zaak 19/5061
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, voorzitter, en mr. S.E. Reichert en mr. C.A.E. Wijnker, leden, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage bij de uitspraak in zaken AMS 19/442 en AMS 19/5061 inzake [eiseres]

Relevante bepalingen uit de nadere rechtspositionele regeling (‘minnelijke regeling’)
4.Werkneemster wordt vrijgesteld van het verrichten van de werkzaamheden behorend bij haar functie van [functie 3] .
5.Partijen spannen zich in om een passende functie binnen of buiten de gemeente Amsterdam te vinden voor werkneemster. (…) Werkneemster kan binnen de gemeente ook worden ingezet voor tijdelijke werkzaamheden (…).
11.Mocht werkneemster onvoldoende uitvoering geven aan het outplacementtraject, dan kan werkgever besluiten het outplacementtraject geheel of gedeeltelijk bij werkneemster in rekening te brengen en/of de toestemming voor het verrichten van – al dan niet betaalde – werkzaamheden elders geheel of gedeeltelijk in te trekken.
12.Mocht werkneemster elders onder gemeentewerktijd werkzaamheden verrichten zonder voorafgaande toestemming van werkgever, of weigeren concreet aangeboden structurele werkzaamheden te gaan verrichten dan wel weigeren passende tijdelijke werkzaamheden binnen de gemeente te gaan verrichten zonder dat eigen werkzaamheden elders volgens werkgever voorrang verdienen (…), dan kan werkgever besluiten het ontslag bij punt 15 van deze regeling eerder te laten ingaan, te weten met ingang van de eerste maand volgend op die waarin werkgever genoemd feit voor het eerst heeft geconstateerd. (…)
15.Door de ondertekening van deze regeling verleent werkgever aan werkneemster met ingang van 1 juni 2018 ontslag op grond van artikel 12.12, aanhef en onder b, NRGA. (…).
18.Werkneemster maakt bij ontslag aanspraak, als het opgebouwde tegoed tussentijds niet opgenomen is, op de gebruikelijke eindafrekening “Individueel Keuzebudget”, alsmede op uitbetaling van niet genoten vakantie verlofuren.
Relevante bepaling uit de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam, versie 31 december 2017 (NRGA)

Artikel 6.3

1. De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of wordt ontslagen heeft recht op vakantie naar rato van de tijd dat hij zijn functie vervult.
2. Voor de ambtenaar die door oorzaken anders dan die bedoeld in het eerste lid, niet gedurende het volle kalenderjaar zijn functie vervult, wordt de duur van de vakantie naar evenredigheid verminderd behoudens het bepaalde in het derde lid.
3. Een vermindering als bedoeld in het tweede lid, wordt niet toegepast:
a. gedurende afwezigheid van de ambtenaar wegens zwangerschap en bevalling;
b. gedurende afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid.
(…)

Voetnoten

1.Uitspraak van de Raad van 13 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3722.
2.Uitspraak van de Raad van 14 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3193.
3.Versie 31 december 2017.