Uitspraak
1 oktober 2013, 12/898 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 1 oktober 2013 het beroep van appellante niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellante, vertegenwoordigd door mr. J. Jaab, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat op 11 januari 2012 een beoordelingsbesluit, niet-plaatsingsbesluit en ontslagbesluit heeft genomen. De rechtbank had appellante verzocht om gronden van het beroep in te dienen, maar dit is niet tijdig gebeurd, wat leidde tot de niet-ontvankelijk verklaring. Appellante stelt echter dat er al gronden waren ingediend door mr. L. van Dinter van Abva/Kabo, en dat het beroep dus niet terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 13 november 2014 behandeld. Tijdens de zitting is vastgesteld dat het beroepschrift van mr. Van Dinter op 21 februari 2012 tijdig is ingediend en dat dit beroepschrift gronden bevatte. De Raad concludeert dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat er wel degelijk gronden waren ingediend. De Raad heeft besloten het hoger beroep te honoreren, de aangevallen uitspraak te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 974,-, en is bepaald dat het griffierecht aan appellante wordt terugbetaald.
Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepsgronden en de noodzaak voor de rechtbank om alle ingediende stukken zorgvuldig te beoordelen. De Raad heeft de keuze van appellante gerespecteerd om de zaak terug te laten wijzen naar de rechtbank in plaats van zelf een beslissing te nemen.