ECLI:NL:RBAMS:2020:3766

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
C/13/682547 / KG ZA 20-348
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding op basis van evenementenverzekering in verband met annulering door Covid-19

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Lifestyle International Holdings B.V. (hierna: ID&T) en verschillende verzekeraars, waaronder Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V., Vivat Schadeverzekeringen N.V. (handelend onder de naam Reaal), MS Amlin Marine N.V. en Chubb European Insurance Group SE. De zaak betreft de vraag of er een evenementenverzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen tussen ID&T en de verzekeraars, en of deze dekking biedt voor schade als gevolg van de annulering van evenementen door het Covid-19 virus.

ID&T, een marktleider in de organisatie van dance-evenementen in Nederland, heeft in het kort geding vorderingen ingesteld tegen de verzekeraars, waarbij zij onder andere een voorschot op schadevergoeding heeft gevorderd. De verzekeraars hebben verweer gevoerd en betwist dat er een verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen, alsook dat er dekking is voor de schade die ID&T heeft geleden door de annulering van evenementen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende aannemelijk is dat tussen ID&T en de verzekeraars een evenementenverzekering tot stand is gekomen, en dat deze verzekering geen uitsluiting voor schade door het coronavirus bevat. De rechter heeft de verzekeraars veroordeeld tot betaling van voorschotten op de schadevergoeding, onder de voorwaarde dat ID&T een bankgarantie stelt. Tevens zijn de verzekeraars veroordeeld om de schademelding van ID&T in behandeling te nemen en een schade-expert in te schakelen om de schade definitief vast te stellen. De proceskosten zijn voor rekening van de verzekeraars.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/682547 / KG ZA 20-348 MvW/JE
Vonnis in kort geding van 29 juni 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LIVESTYLE INTERNATIONAL HOLDINGS B.V.,
gevestigd te Amsterdam ,
eiseres bij gelijkluidende dagvaardingen van 20 april 2020,
advocaat mr. H.C. Bijleveld te Amsterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. de naamloze vennootschap
VIVAT SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
handelend onder de naam Reaal en gevestigd te Amstelveen,
3. de naamloze vennootschap
MS AMLIN MARINE N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
CHUBB EUROPEAN INSURANCE GROUP SE,
gevestigd te Nanterre (Frankrijk),
gedaagden,
advocaten gedaagden 1, 3 en 4: mrs. R. de Haan en S.C.P. Heideman te Rotterdam,
advocaat gedaagde sub 2: mr. P.C. Knijp te Rotterdam.
Eiseres zal hierna ID&T worden genoemd. Gedaagden zullen gezamenlijk de Verzekeraars worden genoemd. Gedaagden sub 1, 3 en 4 zullen Nationale-Nederlanden c.s. worden genoemd en afzonderlijk NN, Amlin en Chubb. Gedaagde sub 2 zal als Reaal worden aangeduid.

1.Inleiding

Het gaat in dit kort geding in essentie om de vraag of tussen ID&T en de Verzekeraars een evenementenverzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen en zo ja, of die overeenkomst dekking biedt bij annulering van evenementen wegens het Covid-19 virus (Corona).

2.De procedure

2.1.
Partijen hebben een schriftelijke procedure gevoerd, onderdeel van de “Tijdelijke afwijkende regeling voor kort gedingen rechtbank handel/familie vanwege de bijzondere omstandigheden door de Corona-crisis”. De mogelijkheid voor een schriftelijke procedure is na aanvraag van dit kort geding aan ID&T aangeboden, met bericht aan de Verzekeraars. ID&T heeft ingestemd met het volgen van deze procedure en de Verzekeraars hebben daartegen geen bezwaar gemaakt in hun conclusies van antwoord.
2.2.
ID&T heeft bij dagvaarding, met producties, vorderingen ingesteld. Nationale-Nederlanden c.s. en Reaal hebben een conclusie van antwoord, met producties, ingediend met verweer. Op instructie van de voorzieningenrechter hebben partijen vervolgens hun re- en dupliek ingediend, ID&T met producties. Zij heeft daarbij haar eis vermeerderd zoals hierna onder 4.1. vermeld. De Verzekeraars hebben zich verzet tegen de eisvermeerdering. Het vonnis is bepaald op heden.

3.De feiten

3.1.
ID&T is de moedermaatschappij van ID&T Holding B.V., een evenementenbedrijf dat met circa 180 werknemers en ongeveer 80 dance-evenementen per jaar marktleider in Nederland is. De omzet bedroeg in 2019 circa € 108 miljoen. De evenementen zijn ondergebracht in ongeveer 60 dochterondernemingen, waaronder naast ID&T Holding B.V. ook MOH Events B.V., Monumental Productions B.V., B2S B.V. en Q-Dance B.V.
3.2.
Nadat de ID&T groep in 2013 was overgenomen door LiveStyle Inc, gevestigd in Los Angeles (Verenigde Staten), werden haar evenementen gedekt onder een in de Verenigde Staten afgesloten verzekering. Deze verzekering werd jaarlijks verlengd. De verzekering voor 2019-2020 is afgelopen op 15 maart 2020. LiveStyle Inc heeft in het najaar van 2019 een offerte opgevraagd via tussenpersoon Marsh voor verlenging van deze lopende Amerikaanse evenementenverzekering.
3.3.
ID&T heeft tegelijkertijd haar tussenpersoon De Miranda Verzekeringen en Hypotheken (hierna: De Miranda) laten zoeken naar een Nederlandse verzekering. De Miranda heeft hiervoor de verzekeringsmakelaar Klap B.V. (hierna: Klap) ingeschakeld, die de in 2020 te verzekeren evenementen in november/december 2019 heeft aangeboden op de assurantiebeurs. Vervolgens is er contact tot stand gekomen tussen partijen, onder meer als volgt.
3.3.1.
Op 17 december 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen Klap en NN aan de hand van een door Klap opgesteld voorstel met een lijst van evenementen. Vervolgens heeft NN op 19 december 2019 per e-mail een offerte aan Klap gestuurd. Zij heeft daarbij bericht dat zij voor 25% een leadaandeel op de polis wilde nemen. Verder heeft zij een aantal vragen gesteld en opmerkingen gemaakt, met de aantekening dat haar voorstel onder voorbehoud van de genoemde vragen en opmerkingen werd gedaan. In de offerte worden de Algemene voorwaarden Evenementenverzekering Klap 2011 van toepassing verklaard. Artikel 15 van die voorwaarden bepaalt dat de beslissingen van NN als leadverzekeraar ten aanzien van onder meer schades door de overige verzekeraars worden gevolgd.
3.3.2.
Klap heeft op dezelfde datum aan Chubb gevraagd of zij de evenementen van ID&T wilde verzekeren en op 30 december 2019 heeft zij die vraag aan Amlin gesteld. Ook heeft zij Reaal en Avéro benaderd. Begin januari 2020 heeft Chubb bericht dat zij een aandeel van 15% wilde nemen en Amlin voor 10%. Reaal had op 31 december 2019 al bericht dat zij voor een aandeel van 5% wilde intekenen. Verder heeft Avéro zich voor een aandeel van 25% bereid verklaard.
3.3.3.
Op 3 januari 2020 heeft Klap gereageerd op de vragen en opmerkingen van NN en de offerte aangepast. In reactie daarop heeft NN op 9 januari 2020, na telefonisch contact over een aantal voorwaarden, laten weten dat zij een aandeel van 35% kon toezeggen maar een voorkeur had voor 30%.
3.3.4.
Klap heeft op dezelfde dag aan De Miranda het voorstel voor de verzekering gestuurd, met de vermelding dat de offerte werd gedaan onder voorbehoud van definitieve acceptatie door verzekeraars.
3.3.5.
Klap en NN hebben medio januari 2020 nog gecorrespondeerd over een premiekorting zonder dat dit tot duidelijke nadere afspraken heeft geleid.
3.3.6.
Op 28 januari 2020 heeft Chubb in een e-mail aan Klap over een andere klant/evenement bericht dat ingaande 27 januari 2020 voor alle evenementen gold dat schade veroorzaakt of ontstaan in verband met onder meer een uitgebroken pandemie niet verzekerd is. In een later bericht van 14 februari 2020, dat geen betrekking had op een bepaalde klant of een bepaald evenement, heeft Chubb de gehele uitsluiting voor besmettelijke ziekten enigszins verzacht door alleen het coronavirus uit te sluiten.
3.3.7.
Bij e-mail van 26 februari 2020 heeft Amlin aan Klap bericht dat per die datum alleen nog polissen zouden worden geaccepteerd waarin een uitsluiting voor besmettelijke ziekten is opgenomen. Polissen waarop Klap al akkoord van Amlin had ontvangen in de voorafgaande weken zonder deze clausule zou Amlin ongemoeid laten.
3.3.8.
Na telefonisch overleg heeft NN op 27 februari 2020 aan Klap gemaild dat vanaf die datum in iedere offerte en/of nieuwe polis waaraan geen offerte vooraf is gegaan de clausule ‘Uitsluiting epidemieën, pandemieën en besmettelijke ziekten’ werd opgenomen. Dit geldt, zo schrijft Klap, voor alle nieuwe klanten die een onkostendekking aanvragen via onder meer de Beurs.
3.3.9.
Op 28 februari 2020 heeft Reaal aan Klap bericht dat zij het coronavirus in haar evenementenpolissen opnam.
3.3.10.
Op 3 maart 2020 heeft [betrokkene] namens ID&T per e-mail aan De Miranda laten weten dat zij van het aanbod, zoals zij dat op 9 januari 2020 had gekregen, gebruik wilde maken. De Miranda heeft dit bericht op 4 maart 2020 doorgestuurd aan Klap, met de vermelding dat volgens haar de ingetekende verzekeraars niet anders dan in algemene zin hun voorwaarden hadden gewijzigd en dat dit er haars inziens toe leidde dat zij de gedane offerte gestand moesten doen. Klap heeft dit bericht diezelfde dag op haar beurt doorgestuurd aan de Verzekeraars, met de opmerking dat zij de polis zou opmaken in e-ABS, het elektronische systeem waarin verzekeraars polissen moeten accepteren voordat een polisblad aan de verzekerde kan worden verstrekt. Eerder die dag had Avéro haar offerte voor 25% aandeel (zie hiervoor 3.3.2.) ingetrokken.
3.3.11.
Naar aanleiding van een vraag van Klap of NN een uitsluiting hanteerde met betrekking tot het coronavirus heeft NN in een e-mail van 10 maart 2020 aan Klap bericht dat de offerte van ID&T was geaccepteerd en dat NN dus dekking moest bieden zonder uitsluiting. Opgemerkt is dat dit alleen voor NN gold en dat de overige verzekeraars de situatie op hun eigen merites moesten beoordelen.
3.3.12.
In een e-mail van 11 maart 2020 heeft Reaal in reactie op het bericht van Klap d.d. 4 maart 2020 geschreven dat zij, zoals besproken, de leader NN zou volgen en de eventuele uitkomst van een juridisch oordeel graag wilde horen.
3.3.13.
Chubb heeft in een e-mail van 9 maart 2020 aan Klap het voorbehoud gemaakt dat schade als gevolg van het coronavirus voor het aandeel van Chubb moest worden uitgesloten.
3.4.
Op 12 maart 2020 heeft de overheid bekend gemaakt dat evenementen met meer dan 100 mensen dienden te worden afgelast. De advocaat van ID&T heeft die dag de Verzekeraars en Avéro benaderd met het verzoek om schriftelijk te bevestigen dat de verzekering tot stand was gekomen. Dit is gedaan in verband met de afloop van de Amerikaanse verzekering op 15 maart 2020. De advocaat heeft bericht dat die verzekering niet zou worden verlengd indien de Verzekeraars en Avéro zouden bevestigen dat ID&T dekking had onder de door Klap opgestelde polis met ingangsdatum 14 maart 2020. Verder heeft de advocaat vermeld dat ID&T zich realiseerde dat de opvattingen ten aanzien van de dekking voor corona-gerelateerde schade uiteen liepen, maar dat zij die discussie in een later stadium wilde voeren.
3.5.
Hierop heeft Avéro haar aandeel van 25% bevestigd met uitsluiting van besmettelijke ziektes waaronder het coronavirus. Door de Verzekeraars is als volgt gereageerd.
  • Amlin heeft op 12 maart 2020 haar aandeel van 10% in de verzekering bevestigd, met de opmerking dat dit los stond van de discussie over het coronavirus;
  • NN heeft op 13 maart 2020 haar aandeel in de verzekering bevestigd, maar zich op het gebied van corona-gerelateerde schade alle rechten en weren voorbehouden;
  • Chubb heeft op 13 maart 2020 haar aandeel van 15% in de verzekering bevestigd, maar zich daarbij beroepen op een dekkingsuitsluiting in verband met Corona;
  • Reaal heeft op 13 maart 2020 bericht dat geen verzekeringsovereenkomst tot stand was gekomen met als argument dat haar offerte door ID&T niet binnen een redelijke termijn was aanvaard.
3.6.
ID&T heeft, omdat zij door de hiervoor genoemde berichten niet gerust was op voldoende dekking van haar Nederlandse verzekeraars, in het weekend van 14 maart 2020 haar Amerikaanse verzekering verlengd met het beding dat deze tussentijds opzegbaar is.
3.7.
De advocaat van ID&T heeft de Verzekeraars in een e-mail van 16 maart 2020 verzocht de verzekeringen te accorderen in e-ABS. Zij hebben hieraan niet voldaan, met uitzondering van Chubb.
3.8.
Amlin heeft Klap in een e-mail van 18 maart 2020 bericht dat zij alleen nog bereid was deel te nemen aan de verzekering inclusief uitsluiting voor epidemische en besmettelijke ziekten en onder voorwaarde dat ID&T zich geen rechten jegens Amlin voorbehoudt.
3.9.
Als gevolg van de corona-uitbraak heeft ID&T een aantal evenementen van maart tot september 2020 noodgedwongen afgelast.
3.10.
ID&T heeft Troostwijk Expertises B.V. (hierna: Troostwijk) ingeschakeld om haar schade te ramen. Troostwijk heeft in een rapport van 15 april 2020 de schade in de periode 23 maart tot 1 juni 2020 begroot op € 1.572.497. In een addendum van 20 mei 2020 heeft Troostwijk de totale schade tot die datum begroot en de schade van 1 juni tot 1 september 2020 aanvullend begroot op € 10 miljoen. De totale schade komt daarmee volgens Troostwijk voorlopig uit op
€ 11.572.497,-.

4.Het geschil

4.1.
ID&T vordert samengevat en na vermeerdering van eis – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1.
primairde Verzekeraars te veroordelen om aan ID&T bij wijze van voorschot op een nog definitief vast te stellen schade-uitkering de volgende bedragen te betalen:
- NN een bedrag van € 4.034.623,95;
- Reaal een bedrag van € 1.152.749,70;
- Chubb een bedrag van € 1.729.124,55;
- Amlin een bedrag van € 1.152.749,70;
subsidiairgedaagden te veroordelen conform het primair gevorderde onder de voorwaarde dat ID&T een bankgarantie conform NVB-model zal laten stellen voor het totale toe te wijzen bedrag;
2. de Verzekeraars te veroordelen om de schademelding van ID&T als gevolg van het afgelasten van de evenementen in behandeling te nemen, hetgeen (in ieder geval) betekent dat zijdens de Verzekeraars een schade-expert wordt geïnstrueerd om in samenspraak met Troostwijk de schade definitief vast te stellen en zodra deze is vastgesteld, uit te keren;
3. de Verzekeraars hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
De Verzekeraars voeren verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De vermeerdering van eis

5.1.
De eisvermeerdering van ID&T houdt in dat haar geldvordering aanzienlijk is verhoogd en dat zij daarbij subsidiair een bankgarantie aanbiedt.
5.1.1.
Nationale-Nederlanden c.s. voeren aan dat de verhoging van de gevorderde bedragen disproportioneel is en hen onredelijk benadeelt in hun verweer. Zij achten de eiswijziging in strijd met de goede procesorde. Reaal voert in gelijke zin verweer.
5.1.2.
Deze verweren falen. Weliswaar is juist dat de gevorderde schadebedragen fors zijn verhoogd maar deze verhoging is onderbouwd met een addendum op het rapport van Troostwijk, waarop de Verzekeraars in hun conclusies van dupliek zonder belemmering hebben kunnen reageren. Een onredelijke benadeling in hun verweer blijkt daaruit niet. Zowel ID&T als de Verzekeraars hebben hun standpunten in de dagvaarding en de conclusies van antwoord uitgebreid toegelicht. De omvang van de verweren is zodanig dat een uitgebreide repliek van ID&T gerechtvaardigd was, evenals de conclusies van dupliek. De procespositie van partijen is in die zin in evenwicht. Er is dan ook geen sprake van strijd met de goede procesorde.
Het spoedeisend belang
5.2.
ID&T stelt een spoedeisend belang te hebben bij haar vorderingen omdat haar dochtervennootschappen substantiële inkomsten derven als gevolg van de annulering van meerdere evenementen door het coronavirus. De verplichte annuleringen tot 1 september 2020 hebben geleid tot meer dan 80% omzetdaling. Daardoor is haar liquiditeitspositie als groep onder druk komen te staan. Het is voor haar financieringsmogelijkheden van belang om op korte termijn duidelijkheid te krijgen over de vraag of zij uitkering onder de evenementenverzekering tegemoet kan zien. De Amerikaanse verzekering (zie 3.6) biedt geen dekking voor annuleringen wegens het coronavirus, aldus nog steeds ID&T .
5.2.1.
Nationale-Nederlanden c.s. betwisten dat ID&T een spoedeisend belang heeft. ID&T heeft onvoldoende inzicht gegeven in haar financiële situatie. Zij biedt bij haar geldvordering subsidiair een bankgarantie aan tot zekerheid, hetgeen erop duidt dat zij voor een lange periode de gevorderde geldbedragen kan missen. Er is dus geen acute financiële nood. Ook wordt betwist dat de Amerikaanse verzekeraar geen dekking biedt voor het corona-risico. Daarnaast achten Nationale-Nederlanden c.s. de zaak ongeschikt voor kort geding vanwege haar principiële karakter.
5.2.2.
Reaal betwist het spoedeisend belang ook. Volgens haar is bovendien in feite sprake van vorderingen die gericht zijn op het verkrijgen van een declaratoir oordeel over de vraag of een verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen.
5.2.3.
Ook deze verweren slagen niet. ID&T heeft voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen. Aannemelijk is dat zij via haar dochtervennootschappen substantiële schade lijdt als gevolg van de annulering van de door hen georganiseerde evenementen, vooralsnog in de periode van eind maart tot 1 september 2020. Ook kan worden aangenomen dat de Amerikaanse verzekeraar geen dekking biedt: dan had ID&T zich de moeite en kosten van dit kort geding kunnen besparen. Zij heeft dan ook belang bij de vraag of de Verzekeraars dekking moeten bieden voor deze schade. In dit kort geding zal daarover een voorlopig oordeel worden gegeven, waarmee ID&T meer duidelijkheid krijgt. Aannemelijk is dat zij daaraan behoefte heeft in verband met haar financiering. Acute financiële nood is door ID&T niet gesteld en ook geen vereiste om een spoedeisend belang aanwezig te achten. Verder is dit vonnis geen declaratoire beslissing; daarvoor kunnen partijen desgewenst alsnog een bodemprocedure opstarten. De zaak is ook niet te principieel om in kort geding behandeld te kunnen worden. ID&T heeft voldoende belang bij een voorlopige voorziening en haar daartoe strekkende vorderingen zullen hierna beoordeeld worden.
Is tussen ID&T en (elk van) de Verzekeraars een verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen?
5.3.
ID&T vordert onder meer betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en een onmiddellijke voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed vereist is. Om te beginnen gaat het er dan ook om of aannemelijk is dat tussen ID&T en (elk van) de Verzekeraars een verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen.
5.3.1.
Volgens ID&T is dat het geval, doordat zij op 3 maart 2020 de door de Verzekeraars uitgebrachte offerte heeft aanvaard en de Verzekeraars daarvan op 4 maart 2020 in kennis zijn gesteld.
5.3.2.
Nationale-Nederlanden c.s. voeren daartegen aan dat de heer [betrokkene] , die namens ID&T op 3 maart 2020 heeft gemaild dat zij gebruik wilde maken van het aanbod van de Verzekeraars (zie hiervoor onder 3.3.10), niet bevoegd is om overeenkomsten namens ID&T aan te gaan. Zij voeren aan dat hij als zodanig niet wordt genoemd in het uittreksel van de Kamer van Koophandel.
ID&T stelt in reactie daarop, met onderbouwing, dat de heer [betrokkene] wel degelijk een volmacht had om namens haar de verzekeringsovereenkomst aan te gaan. Nationale-Nederlanden c.s. is daarop bij dupliek niet ingegaan. Het is dan ook aannemelijk dat de heer [betrokkene] bevoegd was.
5.3.3.
Nationale-Nederlanden c.s. voeren verder aan dat er geen sprake is van een aanbod van hen dat door ID&T is aanvaard. Zij wijzen erop dat Klap op 9 januari 2020 aan ID&T een voorstel voor de verzekering heeft gestuurd (zie hiervoor onder 3.3.4), welk voorstel slechts een uitnodiging was tot het doen van een aanbod. Dit gebeurde onder voorbehoud van definitieve acceptatie door de Verzekeraars. Vervolgens is deze uitnodiging tot het doen van een aanbod in de periode van eind januari tot eind februari 2020 herroepen en gewijzigd in die zin dat het corona-risico werd uitgesloten. Het eerste aanbod van ID&T is vervolgens op 4 maart 2020 gedaan. Toen bestond er nog geen wilsovereenstemming tussen partijen over de premie en het verzekerde bedrag. Bovendien was de polis nog niet volgetekend. Daarna heeft ID&T haar aanbod gewijzigd in een aanbod inclusief de uitsluiting voor het corona-risico door op 12 maart 2020 aan de Verzekeraars te verzoeken de evenementenverzekering met een corona-uitsluiting te aanvaarden. Nationale-Nederlanden c.s. hebben op 12 en 13 maart 2020 hun aandelen bevestigd, waardoor volgens hen de verzekering, met corona-uitsluiting, tot stand is gekomen. Aangezien uit de vorderingen van ID&T blijkt dat zij niet de wil heeft gehad om de verzekering inclusief corona-uitsluiting overeen te komen moet geconcludeerd worden dat de verzekeringsovereenkomst tussen ID&T en Nationale-Nederlanden c.s. niet tot stand is gekomen.
5.3.4.
Ook Reaal betwist dat tussen haar en ID&T overeenstemming is bereikt. Volgens haar heeft zij een vrijblijvend aanbod gedaan aan ID&T toen zij op 31 december 2019 aan Klap te kennen gaf dat zij voor 5% wilde meetekenen op de evenementenverzekering (zie hiervoor onder 3.3.2). Vervolgens heeft ID&T niet binnen redelijke tijd dat aanbod aanvaard, zodat het is vervallen.
5.3.5.
De vraag of een overeenkomst met een bepaalde inhoud tot stand is gekomen moet worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (zie Hoge Raad 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2043). De enkele toepassing van het algemene wettelijke uitgangspunt van artikel 6:217 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan, volstaat niet om deze vraag te beantwoorden.
5.3.6.
In dit geval volgt uit de hiervoor onder 3.3.1. tot en met 3.5. vermelde feiten dat ID&T de verklaringen en gedragingen van de Verzekeraars redelijkerwijs zo heeft mogen begrijpen dat tussen ID&T en ieder van hen een verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen om de volgende redenen. In de e-mail van Klap van 4 maart 2020 staat duidelijk wat ID&T wilde. Zij wenste een evenementenverzekering aan te gaan waarop de Algemene voorwaarden Evenementenverzekering Klap 2011 (de polisvoorwaarden) van toepassing waren en waarvoor Klap haar op 9 januari 2020 een offerte had gestuurd. Zij meende dat de Verzekeraars ook dekking voor het corona-virus moesten verlenen. Vervolgens hebben de Verzekeraars gereageerd. Dit wordt hierna per verzekeraar besproken.
5.3.7.
NN heeft in een e-mail van 10 maart 2020 aan Klap bericht dat de offerte van ID&T was geaccepteerd. Vervolgens heeft zij op verzoek van ID&T op 13 maart 2020 haar aandeel in de verzekering bevestigd. Daarom mocht ID&T ervan uitgaan dat de verzekering tot stand was gekomen. Wel was inmiddels een geschil ontstaan over de vraag of de verzekering dekking voor corona-risico’s uitsloot ( ID&T berichtte op 12 maart 2020 aan de Verzekeraars dat zij de discussie daarover later wilde voeren). Maar dat geschil doet er niet aan af dat NN met zoveel woorden en zonder voorbehoud positief heeft gereageerd op de e-mail van Klap van 4 maart 2020. Het argument van Nationale-Nederlanden c.s. dat er toen nog geen overeenstemming was over de premie en het verzekerde bedrag overtuigt dan ook niet, omdat NN daar toen niet over heeft gerept. Kennelijk waren die kernelementen voor haar op 10 en 13 maart 2020 wel voldoende duidelijk, op basis van de sinds december 2019 gevoerde gesprekken en correspondentie met Klap.
5.3.8.
Reaal heeft op 11 maart 2020 bericht dat zij de leader NN zou volgen. Op 13 maart 2020 heeft zij bericht dat geen verzekeringsovereenkomst tot stand was gekomen wegens ontijdige aanvaarding van haar offerte door ID&T . ID&T mocht er echter op grond van de eerdere uitlating van 11 maart 2020 redelijkerwijs van uitgaan dat de overeenkomst tot stand was gekomen. Zij stelt onweersproken dat de mededeling van Reaal dat zij de leader NN zou volgen verband houdt met de volgplicht zoals opgenomen in artikel 15 van de polisvoorwaarden. Partijen zijn het erover eens dat deze voorwaarden niet van toepassing zijn als het gaat om de vraag of een verzekering tot stand is gekomen, maar dat deze gelden voor de eenmaal tot stand gekomen verzekering. De mededeling van Reaal impliceerde dus dat de overeenkomst tot stand was gekomen. Anders was er geen volgplicht. Het bericht van Reaal van 13 maart 2020, dat ID&T niet binnen redelijke termijn de offerte had geaccepteerd, kwam dus te laat. Toen was de wilsovereenstemming tussen partijen over de verzekering al tot stand gekomen, zoals ID&T terecht stelt.
5.3.9.
Amlin heeft op 12 maart 2020 haar aandeel in de verzekering desgevraagd bevestigd (met de opmerking dat dit los stond van de discussie over het coronavirus). Ook voor haar geldt dat ID&T daaraan de gevolgtrekking mocht verbinden dat de verzekering tot stand was gekomen.
5.3.10.
Chubb heeft, met het voorbehoud dat schade als gevolg van het coronavirus voor haar aandeel moest worden uitgesloten, de polis geaccordeerd in e-ABS. Aannemelijk is dat hierdoor hoe dan ook de verzekeringsovereenkomst tussen haar en ID&T tot stand is gekomen.
5.3.11.
De conclusie is dat in dit kort geding aannemelijk is dat tussen elk van de Verzekeraars en ID&T een evenementenverzekering tot stand is gekomen. Wel moet ten aanzien van Reaal nog worden beoordeeld of zij voor 5% dan wel voor 10% een aandeel in de verzekering heeft. Reaal heeft op 31 december 2019 bericht dat zij voor een aandeel van 5% wilde intekenen, maar volgens ID&T is later mondeling afgesproken dat dit 10% zou zijn. Reaal betwist dat. Het is hier het woord van de één tegenover dat van de ander en in dit kort geding kan dat niet verder worden onderzocht. Daarom wordt voorshands uitgegaan van een aandeel van 5% van Reaal.
Biedt de verzekeringsovereenkomst coronadekking?
5.4.
Volgens ID&T bevat de verzekeringsovereenkomst zoals die tussen haar en de Verzekeraars tot stand is gekomen geen uitsluiting voor Corona, behalve ten aanzien van Avéro. De Verzekeraars betwisten dit standpunt. Daarom moet beoordeeld worden of aannemelijk is dat er geen uitsluitingsclausule is afgesproken. Ook bij deze vraag komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (het Haviltex-criterium).
5.4.1.
Zoals hiervoor onder 5.3.6. is overwogen heeft Klap na overleg met de Verzekeraars aan ID&T een offerte uitgebracht op 9 januari 2020. De daarbij behorende voorwaarden bevatten geen corona-uitsluiting. De uitlatingen die de Verzekeraars hebben gedaan in de periode van 28 januari tot en met 28 februari 2020 (zie 3.3.6. tot en met 3.3.9) in hun correspondentie met Klap zijn erop gericht om corona-risico’s wel uit te sluiten. De vraag is of ID&T redelijkerwijs daaraan de betekenis heeft moeten toekennen dat deze uitlatingen mede betrekking hadden op haar aanvraag en de offerte van Klap van 9 januari 2020 en of de Verzekeraars redelijkerwijs mochten verwachten dat ID&T daarmee instemde. Dit laatste lijkt moeilijk te rijmen met het bericht van 4 maart 2020 waarin De Miranda via Klap te kennen gaf dat zij meende dat de Verzekeraars niet anders dan in algemene zin hun voorwaarden hadden gewijzigd en dat dit er haars inziens toe leidde dat zij de gedane offerte – zonder corona-uitsluiting – gestand moesten doen. De Verzekeraars kunnen dit redelijkerwijs niet anders hebben begrepen dan dat ID&T geen corona-uitsluiting wilde.
5.4.2.
Vervolgens heeft NN op 10 maart 2020 aan Klap bericht dat de offerte van ID&T was geaccepteerd en dat NN dus dekking moest bieden zonder corona-uitsluiting (zie ook hiervoor onder 5.3.7). Dit bericht heeft ID&T redelijkerwijs zo mogen begrijpen dat de verzekeringsovereenkomst tot stand was gekomen zonder corona-uitsluiting. NN heeft aangevoerd dat in haar bericht werd uitgegaan van verkeerde uitgangspunten ten aanzien van ID&T , maar dat heeft ID&T niet zo hoeven te begrijpen. NN meent dat zij door ID&T op het verkeerde been is gezet, maar NN kende zelf de voorgeschiedenis vanaf de aanvraag voor de evenementenverzekering door ID&T tot en met het bericht van 4 maart 2020 aan de Verzekeraars, met inbegrip van alle tussenliggende contacten tussen ID&T en NN. NN heeft haar bericht van 10 maart 2020 verstuurd met de mededeling dat zij intern beraad had gevoerd, zodat ID&T mocht aannemen dat zij op basis van haar eigen dossier (met daarin de complete gegevens) tot de acceptatie van de offerte, met corona-dekking, was gekomen. Daarna heeft ID&T het bericht van NN op 13 maart 2020 dat zij geen corona-dekking wilde bieden, mogen opvatten als een eenzijdige wijziging waarmee zij niet akkoord hoefde te gaan.
5.4.3.
De andere Verzekeraars moeten volgens ID&T NN volgen in haar dekkingsstandpunt. Zij stelt dit op grond van de ‘to follow clausule’ van artikel 15 van de polisvoorwaarden (zie 3.3.1). De Verzekeraars voeren daartegen aan dat deze bepaling niet meebrengt dat iedere verzekeraar dezelfde dekkingsvoorwaarden moet hanteren. De clausule lijkt echter wel bedoeld om te voorkomen dat een verzekeringnemer bij een schademelding maar moet afwachten welk standpunt elk van de verzekeraars zal innemen, zoals ID&T stelt. In dit geval doet zich dat echter niet voor. Hier is in de periode rond het aangaan van de verzekering in maart 2020 aanstonds tussen ID&T en de Verzekeraars besproken of er corona-dekking was. In die zin weet ID&T waar zij aan toe is. Zij erkent ook dat die dekking er ten aanzien van Avéro niet is. Daarom moet per Verzekeraar worden beoordeeld of aannemelijk is dat de overeenkomst is aangegaan zonder corona-uitsluiting. Hiervoor onder 5.4.2. is die vraag ten aanzien van NN bevestigend beantwoord. Hierna worden de overige Verzekeraars besproken.
5.4.4.
De Verzekeraars wisten op 4 maart 2020 dat ID&T geen corona-uitsluiting wilde (zie 5.4.1). Reaal heeft op 11 maart 2020 te kennen gegeven dat zij NN in haar standpunt zou volgen. Omdat NN op 10 maart 2020 had bericht dat zij dekking moest bieden zonder uitsluiting heeft ID&T dit zo mogen opvatten dat in de overeenkomst met Reaal evenmin een corona-uitsluiting geldt. Het in algemene bewoordingen gestelde eerdere bericht van Reaal op 28 februari 2020 (zie 3.3.9) had door haar latere bericht van 10 maart 2020 hoe dan ook geen betekenis meer.
5.4.5.
Amlin heeft op 26 februari 2020 aan Klap bericht dat per die datum alleen nog polissen zouden worden geaccepteerd met uitsluiting van besmettelijke ziekten. Polissen waarop Klap al akkoord van Amlin had ontvangen zonder deze clausule zou Amlin ongemoeid laten (zie 3.3.7). Deze mededeling moet in redelijkheid zo worden begrepen dat de offerte van Klap aan ID&T , waarin de polisvoorwaarden van Klap al waren opgenomen, niet onder de uitsluiting viel. Als Amlin dat wel had gewild had zij dat duidelijker moeten verwoorden. ID&T wilde de uitsluiting niet en door het onvoldoende duidelijke bericht van Amlin mocht zij verwachten dat tussen hen de uitsluiting niet gold toen zij op 4 maart 2020 de offerte accepteerde. Amlin heeft vervolgens op 12 maart 2020 haar aandeel in de verzekering bevestigd (zie 3.5). Haar voorbehoud daarbij voor het coronavirus heeft ID&T mogen opvatten als een eenzijdige wijziging waarmee zij niet akkoord hoefde te gaan.
5.4.6.
Ook Chubb heeft in haar berichten van 28 januari en 14 februari 2020 (zie 3.3.6) een mededeling over uitsluiting gedaan die in algemene bewoordingen was gesteld en op de toekomst gericht was. Dat die uitsluiting ook gold voor de eerder al aan ID&T uitgebrachte offerte heeft ID&T uit deze berichten redelijkerwijs niet hoeven af te leiden. De voorbehouden van Chubb die zij heeft geuit na 4 maart 2020 baten ook haar daarom jegens ID&T niet.
5.4.7.
Relevant bij dit alles is dat de Verzekeraars in de periode tussen 9 januari en 4 maart 2020 in duidelijke bewoordingen aan Klap hadden kunnen berichten dat de offerte aan ID&T werd herzien. Ook hadden zij de offerte kunnen intrekken (hetgeen Avéro ook heeft gedaan). Zij hebben dat niet gedaan. De conclusie is dat in dit kort geding wordt aangenomen dat de evenementenovereenkomst die tussen ID&T en de Verzekeraars tot stand is gekomen geen voorwaarde bevat voor corona-uitsluiting.
Stuit corona-dekking af op het onzekerheidsvereiste?
5.5.
Partijen zijn het erover eens dat de verzekeringsovereenkomst alleen dekking biedt voor schade die het gevolg is van een gebeurtenis, waarvan voor partijen ten tijde van het afsluiten van de verzekering onzeker was dat daaruit voor de verzekerde schade was ontstaan dan wel naar de normale loop van omstandigheden nog zou ontstaan (artikel 7:925 BW en de polisvoorwaarden, blz. 1 onder “Onzeker voorval”). In dit geval kan worden aangenomen dat de overeenkomst begin maart 2020 is gesloten, in elk geval op 10-13 maart 2020 (zie 5.3.7. – 5.3.10). Indien aannemelijk is dat het op dat moment voor partijen duidelijk was dat de evenementen van ID&T , waarvoor zij bij de Verzekeraars een schademelding heeft gedaan, als gevolg van Corona zouden worden geannuleerd, moet worden aangenomen dat de overeenkomst voor die schade geen dekking biedt.
5.5.1.
ID&T stelt dat het RIVM op 5 maart 2020 nog heeft bericht dat er op dat moment geen reden was om evenementen af te gelasten en dat de Nederlandse overheid pas op 12 maart 2020 heeft gelast dat evenementen met meer dan 100 mensen tot 1 april 2020 moesten worden afgelast (de ‘intelligente lock-down’). Op 13 maart 2020 heeft nog een bijeenkomst plaatsgevonden bij het Verbond van Verzekeraars, waarbij door verzekeraars werd gesteld dat organisatoren nog niet zelf konden gaan annuleren omdat onzeker was of de overheid tot annulering van evenementen na 1 april 2020 zou overgaan. En op 23 maart 2020 heeft het Verbond van Verzekeraars op haar website bericht dat voor evenementen na 6 april 2020 nog onzeker was of die doorgang konden vinden.
5.5.2.
Nationale-Nederlanden c.s. voeren aan dat er wereldwijd al voor medio maart 2020 veel evenementen vanwege Corona werden afgelast, ook evenementen waarbij dochtervennootschappen van ID&T betrokken waren. Eind februari/begin maart 2020 werden in Nederland ook al veel publieksevenementen afgelast. Het evenement Masters of Hardcore van een van de dochtervennootschappen van ID&T , dat op 28 maart 2020 zou plaatsvinden, is op 11 maart 2020 geannuleerd. Het was dan ook begin maart 2020 al duidelijk dat de uitbraak van Corona grote gevolgen zou hebben voor de organisatie van evenementen, aldus Nationale-Nederlanden c.s.. Ook Reaal komt tot deze conclusie.
5.5.3.
ID&T vordert een schade-uitkering voor evenementen die zouden plaatsvinden tussen 4 april 2020 (Qapital) en 28 augustus 2020 (Mysteryland). Aannemelijk is dat medio maart 2020 voor partijen nog niet duidelijk was dat deze evenementen als gevolg van Corona zouden worden geannuleerd. Zoals uit het verslag van de bijeenkomst van het Verbond van Verzekeraars op 13 maart 2020 volgt, was er toen nog veel onzeker. Hoe het virus zich zou ontwikkelen in Nederland en wat daarvan na 1 april 2020 de gevolgen voor het openbare leven zouden zijn, was nog in nevelen gehuld. De eerste evenementen waarvoor ID&T een schade-uitkering vordert, heeft zij geannuleerd op 23 maart 2020 (schaderapport Troostwijk, productie 29 bij dagvaarding). Er zijn geen concrete aanwijzingen dat al tien of meer dagen eerder bekend was dat dit zeker zou gaan gebeuren. Anders dan de Verzekeraars aanvoeren was dus begin maart 2020 in Nederland niet al duidelijk dat de uitbraak van Corona grote gevolgen zou hebben voor de organisatie van evenementen in de maanden daarna. Wel was medio maart 2020 duidelijk dat er tot 1 april 2020 grote gevolgen waren en dat die er daarna ook nog zouden kúnnen zijn, maar zeker was dat niet. Aannemelijk is dan ook dat de verzekering dekking biedt voor de evenementen waarvoor ID&T schade claimt.
Redelijkheid en billijkheid
5.6.
Nationale-Nederlanden c.s. voeren als verweer ook aan dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om van de Verzekeraars te verlangen dat zij dekking verlenen. Zij wijzen erop dat de offerte van Klap aan ID&T dateert van 9 januari 2020 en dat ID&T in de wetenschap van Corona bijna twee maanden later alsnog dekking probeerde te krijgen.
5.6.1.
Dit verweer stuit erop af dat de Verzekeraars dan zelf ook in de wetenschap van Corona verkeerden. Zoals al is overwogen hadden zij zich in die periode concreter kunnen uitlaten over de uitstaande offerte aan ID&T (zie 5.4.7). Van een onaanvaardbare situatie is dan ook geen sprake.
De vorderingen
5.7.
ID&T stelt dat zij als gevolg van de annulering van een aantal evenementen van haar dochtervennootschappen schade heeft geleden bestaande uit reeds gemaakte of nog verschuldigde kosten en gederfde winst. Zij verwijst voor de berekening van de schade naar het rapport, met addendum, van Troostwijk (zie 3.10). Zij stelt als verzekeringnemer bevoegd te zijn om mede namens haar groepsmaatschappijen, die meeverzekerd zijn, de schade te claimen.
5.7.1.
Nationale-Nederlanden c.s. voeren daartegen aan dat de dochtervennootschappen de evenementen hebben georganiseerd en dat hun schade niet kan worden gevorderd omdat zij geen partij zijn in dit kort geding. Nadat ID&T dit verweer bij repliek heeft gepareerd zijn Nationale-Nederlanden c.s. er in hun dupliek niet nader op ingegaan. Dit verweer is dan ook onvoldoende onderbouwd.
5.7.2.
De verzekeraars maken vooral bezwaar tegen de schadebegroting van ID&T omdat het rapport van Troostwijk zonder hun betrokkenheid tot stand is gekomen en de ramingen van Troostwijk te globaal zijn.
5.7.3.
Dit verweer snijdt wel hout. De rapportage van Troostwijk is als een voorlopige partijrapportage te beschouwen, waarop wellicht nog het een en ander is af te dingen. Aannemelijk is echter wel dat ID&T als gevolg van de annuleringen schade lijdt. En omdat de annuleringen omvangrijke evenementen betreffen kan ook worden aangenomen dat de schade substantieel is. Volgens Troostwijk is met de geannuleerde evenementen een omzet gemoeid van tientallen miljoenen euro’s. Onduidelijk is echter, zoals de Verzekeraars terecht opmerken, of de Amerikaanse verzekering dekking biedt, al lijkt dat niet aannemelijk (zie 5.2.3). Dit alles leidt ertoe dat ID&T , met de terughoudendheid die in kort geding moet worden betracht, aanspraak kan maken op een voorschot gebaseerd op een geschat schadebedrag van totaal € 2.000.000,- onder de voorwaarde dat zij voor dat bedrag een bankgarantie stelt ten behoeve van de Verzekeraars. Daarmee is er geen restitutierisico meer en kan het vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Elk van de Verzekeraars zal worden veroordeeld tot betaling van een deel van dat bedrag, welk deel voor NN 35% bedraagt, voor Reaal 5%, voor Amlin 10% en voor Chubb 15%.
5.8.
ID&T vordert tevens de Verzekeraars te veroordelen om de schademelding in behandeling te nemen. Uit het voorgaande vloeit voort dat ID&T ook bij deze vordering voldoende spoedeisend belang heeft. De Verzekeraars hebben tegen deze vordering geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat deze toewijsbaar is.
5.9.
De Verzekeraars worden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij beschouwd. Zij zullen dan ook de proceskosten moeten dragen. Deze worden aan de zijde van ID&T tot heden begroot op € 333,52 aan exploten van dagvaarding, € 4.131,- aan griffierecht en € 1.470,- aan salaris advocaat.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt NN tot betaling aan ID&T van een voorschot van € 700.000,-,
6.2.
veroordeelt Reaal tot betaling aan ID&T van een voorschot van € 100.000,-,
6.3.
veroordeelt Amlin tot betaling aan ID&T van een voorschot van
€ 200.000,-,
6.4.
veroordeelt Chubb tot betaling aan ID&T van een voorschot van
€ 300.000,-,
6.5.
deze veroordelingen worden uitgesproken onder de voorwaarde dat ID&T een bankgarantie conform NVB-model zal (laten) stellen voor het totale bedrag waartoe de Verzekeraars worden veroordeeld,
6.6.
veroordeelt de Verzekeraars om de schademelding als gevolg van het afgelasten door ID&T van de hiervoor onder 5.5.3. genoemde evenementen in behandeling te nemen, hetgeen (in ieder geval) betekent dat zijdens de Verzekeraars een schade-expert wordt geïnstrueerd om in samenspraak met Troostwijk de schade definitief vast te stellen, en zodra deze is vastgesteld de schade - voor zover deze de hiervoor genoemde en betaalde voorschotten te boven gaat - uit te keren,
6.7.
veroordeelt de Verzekeraars hoofdelijk tot betaling aan ID&T van € 5.934,52 aan proceskosten,
6.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.M. Eisenhardt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MvW