ECLI:NL:RBAMS:2020:3673

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
13/751430-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot dubbele strafbaarheid en Poolse rechtsstaat

Op 23 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie op 18 mei 2020. De opgeëiste persoon, geboren in 1981 in Polen, is gedetineerd in Nederland en heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om de benodigde informatie te verzamelen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB heeft betrekking op zowel de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf als op vervolging. De rechtbank concludeert dat de dubbele strafbaarheid niet kan worden vastgesteld voor de feiten die voortvloeien uit de vonnissen met referentienummers II Ko 277/19 en II K 633/18, waardoor de overlevering voor deze feiten wordt geweigerd. Voor de vervolging is echter vastgesteld dat aan de eisen voor dubbele strafbaarheid is voldaan, aangezien het feit naar Nederlands recht als diefstal met geweld kan worden gekwalificeerd.

De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de recente ontwikkelingen in de Poolse rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen. Gezien de relevantie van deze kwesties voor de zaak van de opgeëiste persoon, heeft de rechtbank besloten het onderzoek te schorsen en te heropenen om de antwoorden op eerder gestelde vragen van de officier van justitie af te wachten. De rechtbank heeft de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk in de Poolse taal bevolen voor een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751430-20
RK nummer: 20/2565
Datum uitspraak: 23 juli 2020
(TUSSEN-) UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 mei 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 oktober 2019 door
the Regional Court of Toruń(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 juli 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Hij heeft afstand gedaan van het recht om (via telehoorverbinding) ter zitting aanwezig te zijn. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. Th. Boumans, advocaat te Heerlen, is evenmin verschenen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB heeft betrekking op de overlevering ten behoeve van executie én vervolging.
Ten aanzien van de overlevering ten behoeve van executie
In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, te weten de
ordering of a replacement penaltyvan de
District Court in Golub-Dobrzyńvan 16 juli 2019 (referentienummer: II Ko 277/19 ). Dit vonnis komt in de plaats van het vonnis dat is opgelegd door de
District Court in Lipnoop 3 december 2018 (referentienummer: II K 633/18 ).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 365 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van 16 juli 2019 en komt in de plaats van de bij vonnis van 3 december 2018 opgelegde straf, bestaande uit vrijheidsbeperkingen gedurende twee jaar.
Beide vonnissen betreffen het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Ten aanzien van de overlevering ten behoeve van vervolging
Daarnaast wordt in het EAB melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbare rechterlijke beslissing, te weten de
enforceable court ruling suggesting provisional detentionafkomstig van de
Regional Court in Toruńvan 17 januari 2019 (referentienummer: II K 126/18 ).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van het door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingestelde strafrechtelijke onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Deze rechterlijke beslissing betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
Ten aanzien van de overlevering ten behoeve van executie
Met de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat met betrekking tot het feit dat voortvloeit uit de vonnissen met referentienummers II Ko 277/19 en II K 633/18 aan bovenstaande eisen niet is voldaan en overweegt daartoe als volgt.
Onder omstandigheden kan het feit, waarvoor de opgeëiste persoon naar Pools recht is veroordeeld, naar Nederlands recht het volgende strafbare feit opleveren:
opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen of laten
(strafbaar gesteld in artikel 255 Wetboek van Strafrecht).
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 25 april 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:3007) overweegt de rechtbank dat de dubbele strafbaarheid in gevallen als deze naar de omstandigheden van het geval wordt beoordeeld.
Uit de brief van 26 juni 2020 van de uitvaardigende Poolse autoriteiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet van de opgeëiste persoon op het in een hulpeloze toestand brengen of laten van zijn dochter. Evenmin blijkt dat de dochter van de opgeëiste persoon door het niet (volledig) betalen van de alimentatie daadwerkelijk in een concreet gevaar voor haar leven of gezondheid is gebracht of gelaten. Ook blijkt uit de beschikbare informatie niet dat sprake is geweest van een poging tot het misdrijf van artikel 255 Wetboek van Strafrecht.
Op basis van het EAB en de aanvullende informatie van 26 juni 2020 kan dus niet worden vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht naar Nederlands recht strafbaar is. Dit betekent dat de overlevering voor het feit waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld moet worden geweigerd, zodat de rechtbank niet meer toekomt aan de beantwoording van de vraag of de vonnissen met referentienummers II Ko 277/19 en II K 633/18 de toets aan artikel 12 OLW kunnen doorstaan.
Ten aanzien van de overlevering ten behoeve van vervolging
Met betrekking tot het feit dat voortvloeit uit de rechterlijke beslissing met referentienummer II K 126/18 , stelt de rechtbank vast dat aan bovenstaande eisen is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, vergezeld of gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Pools recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest)
Deze rechtbank heeft op 12 juni 2020 (in een andere zaak) een tussenuitspraak gewezen (ECLI:NL:RBAMS:2020:2938). In deze tussenuitspraak is de officier van justitie verzocht een aantal vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen die – kort gezegd – betrekking hebben op de recente ontwikkelingen met betrekking tot de Poolse rechtsstaat en in het verlengde daarvan de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de beantwoording van die vragen ook in de zaak van de opgeëiste persoon relevant is. De rechtbank zal daarom het onderzoek ter zitting heropenen en voor onbepaalde tijd aanhouden, teneinde de beantwoording van de in voornoemde andere zaak gestelde vragen af te wachten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op de vonnissen met referentienummers II Ko 277/19 en II K 633/18 ;
HEROPENThet onderzoek voor het overige en
SCHORSTdit voor onbepaalde tijd, teneinde de antwoorden op de gestelde vragen in de tussenuitspraak van 12 juni 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:2938) af te wachten;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen de nog vast te stellen datum en het nog vast te stellen tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en M.C.M. Hamer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 juli 2020.
De oudste rechter is buiten staat
deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.