ECLI:NL:RBAMS:2020:3590

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
19/7157
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • R.C.J. Hamming
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor ingevorderd rijbewijs en coronavergoeding in strafzaak

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 23 april 2020, is het verzoek van verzoekster om schadevergoeding in verband met de invordering van haar rijbewijs behandeld. Verzoekster, geboren in 1995 en vertegenwoordigd door haar raadsman mr. E.M. van Schaik, heeft een verzoek ingediend op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994. Het verzoekschrift is op 19 december 2019 ingediend, en verzoekster heeft afstand gedaan van haar recht op een mondelinge behandeling in verband met coronamaatregelen. De rechtbank heeft op basis van schriftelijke standpunten van de officier van justitie en de raadsman besloten.

Verzoekster heeft een schadevergoeding van € 1.800,00 gevraagd voor de invordering van haar rijbewijs, dat van 2 juni 2018 tot 29 november 2018 was ingevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster onherroepelijk is vrijgesproken van de strafzaak en dat er geen gronden van billijkheid zijn die zich verzetten tegen de toekenning van schadevergoeding. De rechtbank heeft een forfaitaire vergoeding van € 10,00 per dag toegewezen, wat resulteert in het gevraagde bedrag van € 1.800,00.

Daarnaast heeft de rechtbank een vergoeding van € 550,00 toegekend voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel verzoekster als de officier van justitie. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen door overmaking van het totale bedrag van € 2.350,00 op een specifiek rekeningnummer.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/110388-18
RK: 19/7157
Beschikking op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 van:

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van haar raadsman, mr. E.M. van Schaik, [adres raadsman] ,
verzoekster.

Procesgang

Het verzoekschrift is op 19 december 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
In verband met de coronamaatregelen heeft verzoekster afstand gedaan van het recht op (aanwezigheid bij) een mondelinge behandeling in raadkamer. In plaats daarvan heeft de rechtbank, met instemming van de raadsman en het Openbaar Ministerie, na schriftelijke rondes, op 23 april 2020 buiten de raadkamer om op het verzoekschrift besloten.
De officier van justitie heeft op 10 april 2020 haar schriftelijke standpunt kenbaar gemaakt. De raadsman heeft hier op 14 april 2020 op gereageerd. De officier van justitie heeft op 17 april 2020 laten weten te persisteren bij het eerder ingenomen standpunt.

Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 1.800,00 voor de invordering en inhouding van het rijbewijs (te weten € 10,- per dag) en € 280,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift en € 550,- indien een zitting plaatsvindt.
In zijn schriftelijke reactie van 14 april 2020 heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Doordat verzoekster niet over haar rijbewijs heeft kunnen beschikken, heeft zij kosten moeten maken voor het openbaar vervoer en heeft zij inkomensverlies geleden doordat zij minder flexibel inzetbaar was voor haar horecabaan.
Het is vaste rechtspraak dat in deze procedures bij toewijzing van een schadevergoeding een vergoeding van € 10 wordt gehanteerd voor iedere dag dat het rijbewijs ingevolge artikel 164 Wegenverkeerswet ingevorderd is geweest (zie bijv. rechtbank Noord-Holland, 10 april 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:3033). Dit is een forfaitair bedrag dat is bepaald ter vergoeding van schade die iemand ondervindt wegens het niet kunnen beschikken over een rijbewijs.
De stelling dat het rijbewijs op juist gronden zou zijn ingehouden en geen gronden van billijkheid aanwezig zijn die een schadevergoeding rechtvaardigen gaat volgens verzoeker niet op. De politierechter heeft haar vrijgesproken en het strafdossier staat niet aan toewijzing in de weg. Verzoekster heeft op 2 juni 2018 om 02:26 uur nog gepind bij het tankstation. Het is niet onaannemelijk dat verzoekster nog 25 minuten bij het tankstation is gebleven. Het door de officier van justitie genoemde tijdstip past ook niet bij het uitkijken van de camerabeelden, waarop verzoekster is waargenomen in de winkel om 02:19 uur en vervolgens wordt gezien dat zij weg rijdt. Verzoekster heeft aangegeven dat zij ongeveer 30 minuten thuis was, voordat de politie kwam. Dit is gelet op de objectieve bevindingen zoals zojuist gepresenteerd ook veel aannemelijker.
De politierechter heeft de verklaring van verzoekster afgelegd bij de politie ter plaatse niet gebruikt voor het bewijs. Ten eerste was de cautie niet gegeven. Al zou de cautie gegeven zijn, vond de politierechter de verklaring van verzoekster dat zij pas wodka had gedronken toen zij thuis arriveerde aannemelijker dan de verklaring van verzoekster die de verbalisanten hadden opgeschreven.
De door de officier van justitie aangehaalde uitspraak (ECLI:NL:RBMNE:2015:6155) is niet vergelijkbaar met onderhavige zaak. Verzoekster heeft direct bij de politie ter plaatse verklaard dat zij twee glazen wodka heeft gedronken. Gelet op deze verklaring, het geslacht van verzoekster, haar gewicht (47 kilo) en haar lengte (1.58 meter) is het promillage van 590 ugl niet zeer onwaarschijnlijk.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het rijbewijs op de juiste gronden is ingevorderd en ingehouden en dat geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om schadevergoeding te rechtvaardigen.
Verzoekster heeft haar geleden schade niet onderbouwd. Daarnaast is het rijbewijs terecht ingevorderd. Verzoekster was op 2 juni 2018 op de camerabeelden van het tankstation te zien om 02:19 uur in de nacht. Haar auto werd waargenomen bij het tankstation rond 02:50 uur. Om 03:00 uur kwamen de verbalisanten bij haar woning en voelden zij dat de motorkap van haar auto nog warm was. Desgevraagd verklaarde zij dat ze wel had gereden, maar geen ongeluk had veroorzaakt. De verbalisanten hebben verzoekster niet de cautie verleend. Ze verklaarde tevens dat ze alcohol had gedronken, voordat zij naar het tankstation was gegaan. Uit de ademanalyse bleek dat zij 590 ugl had gedronken.
Verzoekster heeft op zitting verklaard dat ze gedronken had na het ongeval. Het is echter onaannemelijk dat verzoekster tussen het tijdstip van aangifte en het wegrijden bij het tankstation en het aantreffen van verzoekster bij de woning (10 minuten) 590 ugl heeft gedronken. In een vergelijkbare zaak komt de rechtbank tot een soortgelijke beslissing (ECLI:NL:RBMNE:2015:6155).

Beoordeling

Verzoekster is op 4 december 2019 door de politierechter in deze rechtbank vrijgesproken van het haar ten laste gelegde.
De strafzaak tegen verzoekster is op 19 december 2019 onherroepelijk geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Op dezelfde dag is het verzoekschrift door de raadsman ingediend. Het verzoek is derhalve tijdig ingediend.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 164 WVW 1994
Het rijbewijs van verzoekster is in de periode van 2 juni 2018 tot 29 november 2018 honderdtachtig dagen ingevorderd.
In een dergelijk geval kan de rechter op grond van artikel 164 lid 9 van de Wegenverkeerswet 1994 op verzoek van de gewezen verdachte haar een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die zij door de inhouding van het rijbewijs heeft geleden. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. De artikelen 529, tweede tot en met vijfde lid, 534 en 535 zijn van overeenkomstige toepassing.
In de inhoud van het strafdossier en hetgeen is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat gronden van billijkheid zich verzetten tegen toekenning van schadevergoeding. Verzoekster is onherroepelijk vrijgesproken en een nadere beoordeling van de aannemelijkheid van de verklaring van verzoekster over de verdenking in de strafzaak acht de rechtbank in deze procedure niet aan de orde.
De rechtbank zal een forfaitaire vergoeding toekennen van € 10,00 per dag dat het rijbewijs van verzoekster ingevorderd is geweest, te weten € 1.800,00.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv
De rechtbank zal voor het opmaken en indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen en daarbij, gelet op de uitgebreide schriftelijke uitwisseling van standpunten nu wegens de uitbraak van het coronavirus is afgezien van een mondelinge behandeling, uitgaan van het bedrag van € 550,-.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank kent aan verzoekster uit ’s Rijks kas een vergoeding toe voor de schade die verzoekster ten gevolge van de invordering van het rijbewijs heeft geleden tot een bedrag van
€ 1.800(achttienhonderd euro).
De rechtbank kent aan verzoekster uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van
€ 550,00
(vijfhonderdvijftig euro) voor de kosten van het opstellen en indienen en toelichten van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. R.C.J. Hamming, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2020.
Tegen deze beslissing staat voor verzoekster en de officier van justitie hoger beroep open,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank,
binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van
€ 2.350,00(tweeduizend driehonderdvijftig euro) op IBAN-nummer [rekeningnummer] ten name van Stichting [naam stichting] , onder vermelding van zaaksnaam [naam] en dossiernummer [nummer] .
Aldus gedaan op 23 april 2020
door mr. R.C.J. Hamming, rechter.