In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 23 april 2020, is het verzoek van verzoekster om schadevergoeding in verband met de invordering van haar rijbewijs behandeld. Verzoekster, geboren in 1995 en vertegenwoordigd door haar raadsman mr. E.M. van Schaik, heeft een verzoek ingediend op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994. Het verzoekschrift is op 19 december 2019 ingediend, en verzoekster heeft afstand gedaan van haar recht op een mondelinge behandeling in verband met coronamaatregelen. De rechtbank heeft op basis van schriftelijke standpunten van de officier van justitie en de raadsman besloten.
Verzoekster heeft een schadevergoeding van € 1.800,00 gevraagd voor de invordering van haar rijbewijs, dat van 2 juni 2018 tot 29 november 2018 was ingevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster onherroepelijk is vrijgesproken van de strafzaak en dat er geen gronden van billijkheid zijn die zich verzetten tegen de toekenning van schadevergoeding. De rechtbank heeft een forfaitaire vergoeding van € 10,00 per dag toegewezen, wat resulteert in het gevraagde bedrag van € 1.800,00.
Daarnaast heeft de rechtbank een vergoeding van € 550,00 toegekend voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel verzoekster als de officier van justitie. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen door overmaking van het totale bedrag van € 2.350,00 op een specifiek rekeningnummer.