ECLI:NL:RBAMS:2020:3512

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
13/751152-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak overlevering in het kader van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en onafhankelijkheid van de uitvaardigende autoriteit

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 16 juli 2020, wordt een vordering tot overlevering behandeld die is ingediend op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank onderzoekt de onafhankelijkheid van de Italiaanse autoriteiten die het EAB hebben uitgevaardigd, evenals de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank concludeert dat het Arrondissementsparket bij de rechtbank van [plaats] in Italië voldoende onafhankelijk is van de uitvoerende macht, zoals vereist door het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank wijst de bezwaren van de raadsvrouw van de opgeëiste persoon af, die stelde dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke behandeling in Italiaanse detentie-instellingen. De rechtbank oordeelt dat de Italiaanse autoriteiten garanties hebben gegeven dat de opgeëiste persoon in een geschikte inrichting zal worden ondergebracht, waardoor de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor de overlevering. De rechtbank heropent en schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd om het EAB gelijktijdig met een ander EAB te kunnen afdoen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751152-20 (EAB I)
RK nummer: 20/1398 (EAB I)
Datum uitspraak: 16 juli 2020
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 maart 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 januari 2020 door het Arrondissementsparket bij de rechtbank van [plaats] (Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1982,
laatst opgegeven woon- of verblijfplaats,
[adres]
uit anderen hoofde gedetineerd in [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 juni 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, waren niet aanwezig, omdat het aanhoudingsverzoek van de raadsvrouw op voorhand is toegewezen.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 2 juli 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
Vanwege de maatregelen die door de rechtbank zijn genomen in verband met de uitbraak van
het coronavirus is de opgeëiste persoon via telehoren gehoord vanuit de Penitentiaire Inrichting.
De vordering is gelijktijdig behandeld met de vordering tegen de opgeëiste persoon met parketnummer 13/751496-20 (EAB II).
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de overleveringsdetentie niet geschorst. Zij verwijst daartoe naar de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:729) waarin is geoordeeld dat het mogelijk is om iemand langer dan de 90 dagentermijn gedetineerd te houden in geval van zeer groot vluchtgevaar dat niet tot adequate proporties kan worden teruggebracht door het stellen van schorsingsvoorwaarden.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis nr. 258/2007 van de rechter belast met de voorbereidende zitting bij de gewone rechtbank van [plaats] van 23 november 2007 (referentienummer 110/215 SIEP).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaren en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw verzocht de overlevering te weigeren, omdat de opgeëiste persoon geen straf meer in Italië hoeft uit te zitten. De Italiaanse autoriteiten hebben toegezegd de openstaande gevangenisstraffen niet ten uitvoer te zullen leggen, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon naar Roemenië terug zou keren en zich niet meer op Italiaans grondgebied zou begeven. De raadsvrouw heeft haar standpunt onderbouwd met een verwijderingsbevel van 6 juni 2009, waarin is beslist dat de opgeëiste persoon Italië dient te verlaten. De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht om de zaak aan te houden om op dit punt nadere vragen te stellen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat naar aanleiding van het standpunt van de raadsvrouw door het Openbaar Ministerie navraag is gedaan bij de Italiaanse autoriteiten over een eventuele overeenkomst met betrekking tot executie van de opgelegde straf. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 25 juni 2020 laten weten dat van zo’n overeenkomst geen sprake is. De rechtbank is daarom, met de officier van justitie, van oordeel dat uit het verwijderingsbevel niet blijkt dat de opgelegde straf is kwijtgescholden of niet zal worden geëxecuteerd. Sterker nog, uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de Italiaanse autoriteiten de aan de opgeëiste persoon opgelegde straf ten uitvoer wensen te leggen en dat zijn aanwezigheid in Italië om die reden alsnog gewenst is. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de zaak aan te houden, teneinde de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen of het verwijderingsbevel ertoe leidt dat de Italiaanse autoriteiten afzien van tenuitvoerlegging.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid.
Uit onderdeel d) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op 18 mei 2017 een raadsman heeft benoemd die ter terechtzitting de verdediging heeft gevoerd. De rechtbank ziet, gelet op het in het overleveringsrecht geldende vertrouwensbeginsel, geen aanleiding om aan die informatie te twijfelen. De rechtbank is van oordeel dat het vonnis is gewezen, terwijl de omstandigheid genoemd in artikel 12, sub b OLW zich heeft voorgedaan. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is zodoende niet van toepassing en staat aldus niet aan overlevering in de weg.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunten ter zitting
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is, omdat de Italiaanse “substituut officier van justitie” die het EAB heeft uitgevaardigd geen rechterlijke autoriteit is. Deze functie komt volgens de raadsvrouw eerder overeen met de Nederlandse functie van parketsecretaris, die de officier van justitie assisteert, maar zelf geen magistraat is. Mocht het EAB zijn uitgevaardigd in opdracht van de officier van justitie, is de raadsvrouw van oordeel dat de Italiaanse officier van justitie niet voldoende onafhankelijk is van de uitvoerende macht, waardoor ook zij niet kan opereren als uitvaardigende rechterlijk autoriteit. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de zaak aan te houden, teneinde vragen te stellen aan Italiaanse autoriteiten.
De officier van justitie heeft gesteld dat er sprake is van een bevoegde uitvaardigende autoriteit. De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 12 december 2019 in de zaak ZB [1] en naar een uitspraak van deze rechtbank van 7 januari 2020 [2] . Een substituut officier van justitie dient volgens hem te worden vergeleken met een ‘normale’ officier van justitie in Nederland. De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar meerdere Belgische en Italiaanse uitspraken, waarbij de overlevering is toegestaan aan een substituut officier van justitie of een substituut procureur-generaal.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat in het EAB vermeld staat dat deze is uitgevaardigd door een “substituut officier van justitie” bij het Arrondissementsparket bij de rechtbank van [plaats] (Italië) op grond van een vonnis van de gewone rechtbank van [plaats] van 23 november 2007. Volgens de aanvullende brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 25 juni 2020 is voornoemd vonnis op 20 december 2007 onherroepelijk geworden. Dit betreft aldus een executie-EAB.
De uitvaardigende justitiële autoriteit betreft het Arrondissementsparket bij de rechtbank van [plaats] . De “substituut officier van justitie” betreft enkel de vertegenwoordiger van die autoriteit. De eisen uit de arresten van het HvJ EU gelden ten aanzien van die uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld of het Arrondissementsparket bij de rechtbank van [plaats] voldoende onafhankelijk is van de uitvoerende macht om een EAB uit te vaardigen.
Op 2 juli 2020 heeft de rechtbank van de uitvaardigende justitiële autoriteit een brief ontvangen die ziet op de onafhankelijk van Italiaanse officieren van justitie. Hieruit blijkt onder meer het volgende:
“The Italian Constitution excludes Public Prosecutors from the sphere of influence of the executive power and places them in their own right in the sphere of independence of the Judicial authority, that is safeguarded by a Superior Council of the Judiciary, whose members are elected to the extent of two thirds by judges, and that has competence in the field of appointments, promotions, transfers and disciplinary proceedings.
Under Article 104 of the Constitution “the judiciary is an autonomous and independent order vis a vis any other power”. As a result Public Prosecutors have not only been placed out of the dependence of the Minister of Justice, but they have also obtained the same guarantees as the judges responsible for giving rulings (with whom they share the same career) that protect their professional position from any intrusion of the executive power.
In Italy, in particular, public prosecutors are judges included in the judicial order and participate in the unified culture of jurisdiction, in the sense that they belong to the same order, the judiciary, of judges and as such they are and must be fully independent.”
De rechtbank ziet, gelet op het in het overleveringsrecht geldende vertrouwensbeginsel, geen aanleiding om aan te nemen dat de informatie die door de uitvaardigende justitiële autoriteit is verstrekt niet juist is. De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde informatie blijkt dat het Arrondissementsparket bij de rechtbank van [plaats] voldoende onafhankelijk is van de uitvoerende macht en daarmee voldoet aan de eisen die het HvJ EU in zijn arrest van 12 december 2019 stelt om als niet-rechterlijke instantie te worden aangemerkt als een “uitvaardigende justitiële autoriteit”. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

5.Strafbaarheid

5.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit 1 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 16, te weten:
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsbeneming en gijzeling
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feiten 2 en 3 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Ten aanzien van feit 2
Mishandeling, gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening; en
Ten aanzien van feit 3
wederspannigheid.

6.Detentieomstandigheden

Standpunten ter zitting
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat er sprake is van een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Italiaanse detentie-instellingen. Er is door de Italiaanse autoriteiten op 4 maart 2020 een garantie afgegeven, maar die ziet niet specifiek op de zaak van de opgeëiste persoon.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. Op basis van de garantie van 4 maart 2020 zijn recent overleveringen toegestaan. De opgeëiste persoon loopt na overlevering geen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling.
Oordeel van de rechtbank
Het Italiaanse Ministerie van Justitie, Departement Juridische Zaken, Algemene Directie Internationale Zaken en Juridische Samenwerking op 4 maart 2020 onder meer de volgende (algemene) garantie gegeven:
“In ieder geval heeft het Departement van de Penitentiaire Administratie gegarandeerd en vandaag in de communicatie met dit Kantoor bevestigd, dat de door de Nederlandse Autoriteiten overgeleverde personen zullen worden ondergebracht, zijnde de eerste allocatie, in de penitentiaire inrichting van Rome-Rebibbia-Nieuw Complex en dat zij ook nadien niet zullen worden ondergebracht in een van de 16 instellingen (Bergamo, Milano San Vittore, Milano Opera, Monza, Voghera, Alba, Pisa, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Trani Femminile, Catanzaro, Catania Piazza Lanza, Nuoro, Napoli Poggioreale en Napoli Secondigliano, Turi) ten aanzien waarvan de rechtbank Amsterdam heeft aangegeven dat daar het risico aanwezig is van ontoereikende omstandigheden.”
Aan de hand van een beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. De rechtbank is, gelet op bovenstaande garantie van de Italiaanse autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling. De detentieomstandigheden vormen geen beletsel voor overlevering. De rechtbank verwijst tevens naar haar uitspraak van 12 maart 2020 ECLI:NL:RBAMS:2020:2039.

7.Heropening

Tegen de opgeëiste persoon is het tevens het EAB met parketnummer 13/751496-20 (EAB II) uitgevaardigd. In EAB II heeft de rechtbank het onderzoek heropend, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit om nadere informatie te verzoeken met betrekking tot de verzetsgarantie. Het onderzoek in het onderhavige EAB zal tevens worden heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, teneinde de EAB’s gelijktijdig af te doen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de volgende beslissing.

8.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd, teneinde het onderhavige EAB, gelijktijdig met het EAB met parketnummer 13/751496-20 af te kunnen doen.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadvrouw;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Roemeense taal tegen voornoemd nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juli 2020.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 12 december 2019 ZB (C-627/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:1079).
2.Rechtbank Amsterdam, 7 januari 2020, ECLI:RBAMS:2020:54.