In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 juli 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was ingediend door de officier van justitie. De vordering dateert van 28 april 2020 en betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren, met name in het licht van de zorgen over de Poolse rechtsstaat en het recht op een eerlijk proces.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon geen specifieke zorgen of inlichtingen heeft verstrekt die erop wijzen dat zijn recht op een eerlijk proces is geschonden. De rechtbank heeft eerder in andere uitspraken geoordeeld dat er structurele gebreken zijn in de Poolse rechterlijke macht, maar in dit geval was er geen bewijs dat de opgeëiste persoon in zijn specifieke situatie benadeeld zou zijn. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en er geen weigeringsgronden zijn.
De rechtbank heeft de relevante wetsbepalingen genoemd, waaronder artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en de OLW. De beslissing om de overlevering toe te staan, werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.