ECLI:NL:RBAMS:2020:3500

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
13/751546-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek in een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de Poolse rechtsstaat

Op 30 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de overlevering van de opgeëiste persoon te behandelen, in behandeling genomen. Tijdens de zitting op 16 juni 2020 werd de opgeëiste persoon gehoord via telehoren, vanwege de coronamaatregelen. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd, omdat zij meer tijd nodig heeft om te beslissen over de overlevering. De rechtbank heeft ook de overleveringsdetentie niet geschorst, verwijzend naar eerdere jurisprudentie van het Gerechtshof Amsterdam over vluchtgevaar.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat in Polen is gepleegd, namelijk illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onschuldbewering van de opgeëiste persoon niet kan leiden tot weigering van de overlevering, omdat hij dit niet heeft aangetoond tijdens de zitting. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de overlevering aan de Poolse autoriteiten noodzakelijk is voor een goede rechtsbedeling, ondanks de weigeringsgrond die van toepassing zou kunnen zijn.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek voor onbepaalde tijd te heropenen, in afwachting van antwoorden op vragen die eerder aan de Poolse autoriteiten zijn gesteld over de rechtsstaat in Polen. De rechtbank heeft de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk bevolen voor een nader te bepalen datum. Deze beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751546-18
RK nummer: 20/1952
Datum uitspraak: 30 juni 2020
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 april 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 december 2017 door
the Regional Court Warszawa Praga in Warsaw(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 juni 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Alkmaar, en door een tolk in de Poolse taal.
Vanwege de maatregelen die door de rechtbank zijn genomen in verband met de uitbraak van
het coronavirus is de opgeëiste persoon via telehoren gehoord vanuit de Penitentiaire
Inrichting.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de overleveringsdetentie niet geschorst. Zij verwijst daartoe naar de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:729) waarin is geoordeeld dat het mogelijk is om iemand langer dan de 90 dagentermijn gedetineerd te houden in geval van zeer groot vluchtgevaar dat niet tot adequate proporties kan worden teruggebracht door het stellen van schorsingsvoorwaarden.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable decision on pre-trial detentionvan 20 december 2016 van
the District Court Warszawa – Praga Pólnoc in Warsaw(referentienummer: III Kp 1918/16, PO 1 Ds 107.2017).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Pools recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Poolse autoriteiten plaats te vinden. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de verdovende middelen voor de Poolse markt waren bedoeld. De rechtsorde in Polen is aldus geschonden. Het strafrechtelijk onderzoek is in Polen aangevangen en de medeverdachten worden daar vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Deze rechtbank heeft op 12 juni 2020 (in een andere zaak) een tussenuitspraak gewezen (ECLI:NL:RBAMS:2020:2938). In deze tussenuitspraak is de officier van justitie verzocht een aantal vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen die – kort gezegd – betrekking hebben op de recente ontwikkelingen met betrekking tot de Poolse rechtsstaat en in het verlengde daarvan de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen.
De rechtbank is van oordeel dat de beantwoording van die vragen ook in onderhavige zaak relevant is. De rechtbank zal derhalve het onderzoek ter zitting heropenen en voor onbepaalde tijd aanhouden, teneinde de beantwoording van de in voornoemde zaak gestelde vragen af te wachten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de volgende beslissing.

8.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd, teneinde de antwoorden op de gestelde vragen in voornoemde tussenuitspraak (ECLI:NL:RBAMS:2020:2938) af te wachten;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemd nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. H.J. Fehmers, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.