Op 30 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de overlevering van de opgeëiste persoon te behandelen, in behandeling genomen. Tijdens de zitting op 16 juni 2020 werd de opgeëiste persoon gehoord via telehoren, vanwege de coronamaatregelen. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd, omdat zij meer tijd nodig heeft om te beslissen over de overlevering. De rechtbank heeft ook de overleveringsdetentie niet geschorst, verwijzend naar eerdere jurisprudentie van het Gerechtshof Amsterdam over vluchtgevaar.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat in Polen is gepleegd, namelijk illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onschuldbewering van de opgeëiste persoon niet kan leiden tot weigering van de overlevering, omdat hij dit niet heeft aangetoond tijdens de zitting. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de overlevering aan de Poolse autoriteiten noodzakelijk is voor een goede rechtsbedeling, ondanks de weigeringsgrond die van toepassing zou kunnen zijn.
De rechtbank heeft besloten het onderzoek voor onbepaalde tijd te heropenen, in afwachting van antwoorden op vragen die eerder aan de Poolse autoriteiten zijn gesteld over de rechtsstaat in Polen. De rechtbank heeft de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk bevolen voor een nader te bepalen datum. Deze beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.