Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 22 januari 2020 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 4 maart 2020, met producties;
- het proces-verbaal van comparitie van 3 juni 2020.
2.De feiten
- de statuten van [naam 1] van 25 april 2014 (hierna: Statuten);
- de door de Aandeelhouders gesloten aandeelhoudersovereenkomst van 19 mei 2014 (hierna: AHO);
- de door de Aandeelhouders / bestuurders van [naam 1] gesloten sabbatical-overeenkomst van 26 juli 2017 (hierna: SO).
Sabbatical Document:is dit addendum op de statuten en aandeelhoudersovereenkomst van [naam 1] b.v. en [naam 2] b.v.;
Management Vergoeding:de vergoeding die elke aandeelhouder ontvangt ter beloning van zijn werkzaamheden voor de [naam 1] b.v. of gelieerde BV’s;
Basissalaris:Jaarsalaris dat per aandeelhouder wordt uitgekeerd over de peridoe van 1 jaar (12 maanden);
Start Sabbatical:moment dat er geen werkzaamheden meer worden verricht voor [naam 1] b.v. of gelieerde BV’s. Start Sabbatical wordt uniform in samenspraak met de andere aandeelhouders bepaald;
Sabbatical Periode:Tijd tussen start Sabbatical en einde Sabbatical;
Max periode:12 kalender maanden
Achterblijvende Aandeelhouders:Aandeelhouders die actief blijven voor [naam 1] b.v. of gelieerde BV’s;
Sabbatical-nemer.
[eigenaar eiseres Sub 2] :financial director (CFO / COO). Verantwoordelijk voor de ‘commerciële activiteiten’ in zowel opdrachten richting klanten als voor de eigen organisatie. Rol zit op snijlijn: account, financiën, administratie, HRM, (inhoudelijk en relationeel) accountmanagement en processturing. Specifieke aandacht op finance, aandeelhouders, investeringen, business development & consultancy.
3.Het geschil
in conventie
Bad Leaver’-clausule van artikel 5 AHO, en subsidiair op de ‘
Good Leaver’-clausule van artikel 6 AHO.
4.De beoordeling
contra proferentemniet aan de orde is.
Max periode:12 kalender maanden”). Dus: ook een tijdelijke situatie als het gaat om het doorbreken van het beginsel van volledige gelijkwaardigheid, met name van de inzet van elk der Aandeelhouders / bestuurders voor ten minste 40 uren per week. Uit de bepalingen van de AHO en de SO komt duidelijk naar voren dat de gelijkwaardige inbreng van alle drie de partijen met name in inzet en bestede tijd van essentieel belang was. [eigenaar gedaagde] heeft in de VS slechts een parttime opdracht van PriceWise (twee dagen in de week gedurende een jaar) uitgevoerd. Partijen zijn het erover eens dat Artikel 1 lid 5 sub c SO is geschreven speciaal met het oog op de parttime werkzaamheden die [gedaagde] (B.V.) in opdracht van PriceWise zou verrichten. Deze regeling beoogde de consultancy inkomsten daaruit eerlijk te verdelen in die zin dat alle drie partijen meedeelden in de winst die het gevolg was van het feit dat de managementvergoeding die PriceWise betaalde hoger was dan de management vergoeding die partijen van [naam 1] ontvingen. [gedaagde] B.V. ontving volgens deze afspraak een managementvergoeding gelijk aan die welke door [naam 1] werd uitbetaald, pro rata naar gewerkte uren. Het meerdere was via de aandeelhoudersbelangen voor de drie partijen gezamenlijk. In die zin werd kennelijk het aldus verrichte werk gezien als werk voor de gezamenlijke onderneming. Dat wil niet zeggen dat [eigenaar gedaagde] daarmee een gelijke inbreng had en dat zijn sabbatical nog niet was begonnen. Dat partijen beoogden dat de door [eigenaar gedaagde] in de VS te ontwikkelen activiteiten een gelijkwaardige inbreng in de samenwerking zouden inhouden, is niet gebleken. [naam 1] c.s. hebben gesteld dat het consultancy werk voor PriceWise niets met [naam 1] van doen had en slechts behulpzaam was aan PriceWise. [naam 1] c.s. hebben gemotiveerd aangevoerd dat een uitbreiding van werkzaamheden van [naam 1] naar de VS of de opstart van een onderneming daar geen reële optie was. [gedaagde] B.V. heeft daartegenover niet hard kunnen maken dat dit wel een optie was, laat staan dat partijen gezamenlijk hebben besloten die optie te ontwikkelen. Dat de statutaire doelomschrijving van [naam vennootschap] “energie verkoop” omvat, is daarvoor onvoldoende. [gedaagde] B.V. heeft ook niet concreet gemaakt dat zij in de VS in dat kader werkzaamheden heeft verricht, die tot een concreet resultaat zouden kunnen leiden. De door [gedaagde] (B.V.) gestelde vanuit de VS verrichte nevenwerkzaamheden (doorlopend contact met Nederland houden, meedoen aan tweewekelijkse overleggen en algemene vergaderingen) zijn onvoldoende om aan te merken als een gelijkwaardige inbreng als medebestuurder van [naam 1] in de zin van de AHO en de SO. Dit blijkt ook uit het door [eigenaar gedaagde] zelf ter comparitie verklaarde, inhoudende dat hij in de VS was vrijgesteld van werkzaamheden voor [naam 1] en in de VS ook niet voor [naam 1] heeft gewerkt en dat hij door het verrichten van deze nevenwerkzaamheden wél betrokken is gebleven bij de onderneming van [naam 1] , en [eigenaar eiseres Sub 2] en [eigenaar eiseres Sub 3] heeft geïnformeerd over wat er in de VS speelde. Artikel 2 SO beschrijft dat de rollen van Aandeelhouders in [naam 1] en haar gelieerde ondernemingen wijzigen door het vertrek van een der Aandeelhouders en beschrijft vervolgens slechts de bestuurstaken van [eigenaar eiseres Sub 2] en [eigenaar eiseres Sub 3] met weglating (in tegenstelling tot artikel 14 AHO) van enige rol voor [eigenaar gedaagde] . Ook hieruit kan worden afgeleid dat partijen de hiervoor genoemde werkzaamheden van [eigenaar gedaagde] niet beschouwden als gelijkwaardige bijdrage aan het bestuur van [naam 1] en de gelieerde ondernemingen.
DOEL VAN DIT DOCUMENT” het begrip ‘sabbatical’ gekoppeld aan het vertrek van een van de Aandeelhouders naar het buitenland, welk vertrek in casu heeft plaatsgevonden. Dat [eigenaar eiseres Sub 2] en [eiseres sub 3] een buitenlandverblijf van [eigenaar gedaagde] an sich reeds als sabbatical beschouwden, kon [eigenaar gedaagde] ook begrijpen uit het tussen partijen vaststaande feit – verwezen wordt hier naar de in zoverre onweersproken in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen van [eigenaar eiseres Sub 2] en [eigenaar eiseres Sub 3] – dat [eigenaar eiseres Sub 2] en [eigenaar eiseres Sub 3] er zeer zwaar aan tilden dat [eigenaar gedaagde] naar het buitenland zou gaan, omdat dit de facto betekende dat [eigenaar gedaagde] niet voor [naam 1] kon werken vanwege de afstand en het tijdsverschil. Artikel 26 sub d SO verlangt dat Aandeelhouder na “de “afgesproken” periode” weer beschikbaar is en [naam 1] c.s. hebben gesteld dat uit deze frase blijkt dat [eigenaar eiseres Sub 2] en [eigenaar eiseres Sub 3] op zijn zachtst gezegd niet enthousiast waren over het voornemen van [gedaagde] om de onderneming een jaar lang te verlaten, welke stelling niet is weersproken. In elk geval verplicht die bepaling tot terugkeer na de “afgesproken” periode.
Bad Leaverin de zin van artikel 5 AHO is gehouden tot aanbieding van zijn aandelen in [naam 1] , zulks onder de voorwaarde dat deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, en verder conform het bepaalde in artikelen 7 en 8 AHO.
in wezenvorderen zij hetzelfde als de door de Hoge Raad bedoelde verklaring voor recht in combinatie met een vordering tot veroordeling, zij het dat de vordering tot veroordeling tot schadevergoeding in deze zaak bestaat uit een vordering van een gebod tot aanbieding van aandelen. [naam 1] c.s. moeten dan ook wel degelijk worden geacht belang te hebben bij de vordering onder I. Van belang is voorts dat de Hoge Raad in voornoemd arrest is teruggekomen van oude rechtspraak volgens welke het belang bij een vordering strikter werd getoetst.
5.De beslissing
Bad Leaverin de zin van artikel 5 AHO haar aandelen in [naam 1] aan te bieden conform het bepaalde in artikelen 7 en 8 AHO en de bepalingen in artikel 12 van de statuten van [naam 1] omtrent aanbieding van aandelen voor zover daarvan in de AHO niet is afgeweken voor de in de AHO toegevoegde aanbiedingsgronden en de aanbiedingsverplichting te blijven nakomen, en veroordeelt [gedaagde] B.V. tot betaling aan [naam 1] c.s. van een dwangsom van € 3.000 voor iedere dag dat [gedaagde] B.V. niet aan het gebod voldoet, met een maximum van € 200.000,