Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Verloop van de procedure
2.De feiten
“Allereerst wordt er in de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude (hierna: de Aanwijzing ) van het Openbaar Ministerie een grens genoemd waarbij wordt overgegaan tot vervolging: een benadelingsbedrag van of groter dan EUR 50.000. Indien het benadelingsbedrag onder dat grensbedrag ligt, wordt er alleen in uitzonderingssituaties overgegaan tot vervolging, aldus voornoemde Aanwijzing. In deze zaak is geen sprake van één van de genoemde uitzonderingssituaties. Ik kijk naar het overzicht dat wordt weergegeven op pagina 243 en 244 van het dossier. Als bruto benadelingsbedrag wordt daar genoemd het bedrag van EUR 51.959,31. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 21 november 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2963), rechtsoverweging 2,4, bepaald dat bij de bepaling van het benadelingsbedrag dient te worden uitgegaan van het nettobedrag. Als in deze zaak wordt uitgegaan van het nettobedrag, dan ligt dat rond de EUR 38.000,00 en komt het daarmee onder de in de Aanwijzing gestelde grens uit. Het Openbaar Ministerie had in deze zaak dan ook niet tot vervolging mogen overgaan.”
“De vijfde uitzonderingsgrond moet gebaseerd zijn op een onderzoek naar de vermogenspositie van de betrokkene. In deze zaak heeft een dergelijk onderzoek niet plaatsgevonden.”(…)
“Mocht de politierechter beslissen dat moet worden gekeken naar het nettobedrag, dan beroep ik mij op de vijfde uitzondering, zoals genoemd in de Aanwijzing.”(…)
“In de vijfde uitzonderingsgrond, zoals genoemd in de Aanwijzing, staat duidelijk vermeld dat het Openbaar Ministerie de vervolgingsbeslissing dient te baseren op een onderzoek. Dat onderzoek heeft in deze zaak niet plaatsgevonden. Ik kan mij ook voorstellen dat er geen onderzoek is gedaan, omdat het Openbaar Ministerie ervan uit is gegaan dat dit niet nodig was omdat het benadelingsbedrag in hun optiek boven de grens van EUR 50.000 lag.”(…)