ECLI:NL:RBAMS:2020:3272

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
C/13/684474 / HA RK 20-160
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in civiele procedure wegens vermeende partijdigheid

Op 2 juni 2020 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, dat was ingediend op 25 mei 2020. Het verzoek strekte tot wraking van mr. E.J. van der Molen, kantonrechter, in een lopende civiele procedure onder zaaknummer 807973 TB EXPL 19-4000. De verzoeker stelde dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt, maar de Wrakingskamer oordeelde dat het verzoeker aan concrete feiten en omstandigheden ontbrak die deze schijn konden onderbouwen. Volgens artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering kan een rechter alleen gewraakt worden op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De Wrakingskamer benadrukte dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond voor wraking kan zijn, en dat algemene bewoordingen zoals 'onjuist, prejudicieel en bedrog' niet voldoende zijn om vooringenomenheid aan te tonen. Het verzoek werd daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Bovendien werd vastgesteld dat dit het tweede wrakingsverzoek van verzoeker tegen dezelfde rechter was, wat door de Wrakingskamer werd aangemerkt als misbruik van recht. De Wrakingskamer besloot dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker tegen deze rechter niet meer in behandeling zouden worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer

Beslissing op het bij brief van 23 mei 2020, ingekomen op 25 mei 2020 schriftelijke gedane en onder rekestnummer C/13/684474 / HA RK 20/160 ingeschreven verzoek van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. E.J. van der Molen, kantonrechter.
1. De ontvankelijkheid van het verzoek
1.1.
Bij de rechtbank is onder zaaknummer 807973 TB EXPL 19-4000 een procedure aanhangig waarbij verzoeker partij is. Op 19 mei 2020 heeft de rechter bij tussenvonnis een comparitie van partijen gelast op 7 juli 2020.
1.2.
In artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering is bepaald dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt, op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de - objectief gerechtvaardigde - vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is.
1.3.
Uit de wet en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit volgt dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
1.4.
Volgens verzoeker heeft de rechter de schijn van partijdigheid gewekt.
1.5
Voor zover de verwijten van verzoeker betrekking hebben op de rechter (en niet op de wederpartij van verzoeker) betreffen deze een door de rechter gewezen tussenvonnis Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich evenzeer ertegen dat de motivering van de beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een onjuiste, onbegrijpelijke, gebrekkige of te summiere motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen-)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (zie HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Het verzoek bevat geen concrete feiten of omstandigheden waaruit (de schijn van) vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker zou kunnen blijken. Algemene bewoordingen zoals “onjuist, prejudicieel en bedrog” kunnen niet als zodanig gelden. Verzoeker is daarom kennelijk niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek. Een behandeling ter zitting kan achterwege blijven.
1.6.
Het onderhavige verzoek is het tweede wrakingsverzoek in dezelfde zaak dat door verzoeker in korte tijd tegen de rechter is ingediend. Omdat door verzoeker het middel tot wraking lichtvaardig, want zonder kenbare, relevante grondslag, heeft ingezet, is naar het oordeel van de Wrakingskamer sprake van misbruik van recht. Bepaald zal daarom worden dat verdere verzoeken tot wraking van de rechter belast met de behandeling van deze zaak van verzoeker niet in behandeling worden genomen.
1.7.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Wrakingskamer:
 verklaart verzoeker kennelijk niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
 bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen de rechter belast met de behandeling van deze zaak van verzoeker niet meer in behandeling zal worden genomen.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en P.B. Martens, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.