8.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft getracht het slachtoffer van het leven te beroven door hem met een mes in de buik te steken. Als gevolg van het steken ontstond een snee in de buik van het slachtoffer waardoor een deel van de dunne darm naar buiten kwam. Slechts door adequaat ingrijpen van omstanders en het ambulancepersoneel is de steekpartij het slachtoffer niet fataal geworden.
Doodslag wordt beschouwd als een van de ernstigste misdrijven. In onderhavige zaak is het bij een poging gebleven. Het slachtoffer ondervindt van onderhavig feit nog dagelijks de lichamelijke en psychische gevolgen, zoals blijkt uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij.
Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Behalve de impact van het feit op het slachtoffer, dragen misdrijven als deze ook bij aan algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Na afloop van het incident hebben meerdere voorbijgangers het zwaargewonde slachtoffer gezien en daarnaast heeft het incident in de directe nabijheid van een kinderboerderij plaatsgevonden waar zich op dat moment kinderen met hun ouders bevonden.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte blijkens een uittreksel uit zijn Justitiële Documentatie van 5 december 2019 niet eerder wegens een geweldsdelict is veroordeeld.
Toepassing adolescentenstrafrecht.
Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Krachtens artikel 77c Sr, kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan
De rechtbank heeft kennis genomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 23 december 2019 waaruit kort samengevat het volgende blijkt.
Omdat betrokkene 22 jaar oud was ten tijde van het plegen van het delict (indien bewezen) kan hij in aanmerking komen voor het adolescentenstrafrecht. De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen vanwege het feit dat sprake is van onvoldoende handelingsvaardigheden en betrokkene een kinderlijker indruk maakt dan men van zijn kalenderleeftijd zou mogen verwachten. Verdachte acht zichzelf zelfstandig, maar heeft nog nooit een zelfstandig huishouden gevoerd en lijkt afhankelijk te zijn van zijn moeder. Er is geen sprake van contra indicaties ten opzichte van het jeugdstrafrecht, zoals een uitgebreide justitiële voorgeschiedenis of het eerder doen mislukken van justitiële sancties.
De reclassering heeft de indruk dat verdachte ontvankelijk is voor sociale, emotionele en/of praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen.
De rechtbank is met de verdediging en anders dan de officier van justitie van oordeel dat, op grond van de leeftijd van verdachte ten tijde van het delict (22 jaar) en de persoonlijkheid van verdachte, zoals is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport, het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast.
Verdachte heeft een zeer ernstig feit begaan, met grote gevolgen voor het slachtoffer.
Uit het oogpunt van vergelding en ter afschrikking van de samenleving en van verdachte in het bijzonder, dient op een dergelijk feit te worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. De rechtbank acht, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, en gelet op de in vergelijkbare zaken opgelegde straffen, een jeugddetentie voor de duur van 2 jaar passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij vordert ten aanzien van de bewezen verklaarde poging doodslag,
een bedrag ter hoogte van € 2.506,60 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van
€ 10.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie vordert de gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De raadsman verzoekt, indien het feit bewezen wordt verklaard, om afwijzing van de materiële schadevergoeding op de grond dat deze onvoldoende is onderbouwd. Voor wat betreft de immateriële schadevergoeding verzoekt de raadsman om matiging van het toe te wijzen bedrag.
De rechtbank zal de posten die vallen onder de materiële schadevergoeding toewijzen.
De rechtbank acht deze schadeposten voldoende aannemelijk geworden. De rechtbank zal dan ook een bedrag van € 2.506,60 aan materiële schadevergoeding toewijzen.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade leidt de rechtbank het volgende af uit de toelichting op de vordering.
De benadeelde is in zijn buik gestoken waardoor een deel van de dunne darm naar buiten is gekomen. Aan het operatief ingrijpen in diens buik heeft het slachtoffer blijkens een foto in het dossier een ontsierend litteken van ongeveer 15 centimeter overgehouden.
Van de behandelend chirurg heeft het slachtoffer begrepen dat door de verwondingen
50% kans bestond op overlijden Het slachtoffer heeft na het ingrijpen van de chirurg vier dagen in het ziekenhuis verbleven. Daarna heeft hij enkele weken niet zelfstandig kunnen functioneren en heeft huishoudelijke hulp ver kregen. Tot op heden ervaart het slachtoffer een trekkende en stekende pijn aan zijn buikwond en het litteken en is hij ten gevolge van zijn werkzaamheden niet in staat om zijn werkzaamheden uit te oefenen. Het misdrijf speelt nog steeds een grote rol in het leven van de benadeelde. Zo kampt hij met herbelevingen en kan hij vanwege het tegen hem begane misdrijf niet goed in slaap komen.
De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezen verklaarde feit lichamelijk letsel opgelopen. Dit geeft hem op de voet van art. 6:106, eerste lid, onder b, BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank acht de toewijzing van een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade, gelet op het voorgaande, billijk.
De rechtbank zal de vordering voor het bedrag van in totaal
€ 12.506,60toewijzen en vermeerderen met de wettelijke rente.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.