ECLI:NL:RBAMS:2020:319

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
13/245029-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Amsterdam

Op 22 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 23-jarige man, die op 22 april 2019 in Amsterdam een andere man met een mes in de buik heeft gestoken. De rechtbank heeft de verdachte, die op dat moment gedetineerd was, veroordeeld tot 24 maanden jeugddetentie. De zaak kwam ter terechtzitting op 8 januari 2020, waar de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, de verdachte beschuldigde van poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen. De officier van justitie voerde aan dat er voldoende bewijs was, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, die de verdachte als dader identificeerden. De verdediging betwistte de beschuldigingen en stelde dat er geen forensisch bewijs was en dat de getuigenverklaringen inconsistent waren. De rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaringen, ondanks de verschillen, bruikbaar waren voor het bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte schuldig was aan poging tot doodslag, omdat hij met opzet het slachtoffer in de buik had gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, en besloot tot een jeugddetentie van 24 maanden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade had geleden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/245029-19
Promis
Datum uitspraak: 22 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats]
thans gedetineerd in het [naam] te [plaats]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.M. Hoogerheide, en van wat verdachte en zijn raadsman E.G.S. Roethof naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 april 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag door het slachtoffer met een mes in de buik te steken. Er is blijkens het letsel en de verklaringen in het dossier met behoorlijke kracht gestoken. Van de camerabeelden van de lift bij de flat Gravestein bevinden zich scherpe fotostills in het dossier. Het uiterlijk van de persoon die op die beelden te zien is vertoont grote overeenkomsten met verdachte. Daarbij wijst de officier van justitie onder andere op het overeenkomende smalle postuur, de kleur ogen en de soort kleding. De officier van justitie acht het onbegrijpelijk dat verdachte zich op zijn zwijgrecht beroept terwijl er zoveel bewijs tegen hem is.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde poging doodslag en voert hiertoe het volgende aan.
Om te beginnen ontbreekt in deze zaak forensisch bewijs op basis van bijvoorbeeld DNA-onderzoek aan de kleding van het slachtoffer. Bovendien ontbreekt het mes waarmee het slachtoffer is gestoken.
Als mogelijke bewijsmiddelen zijn in deze zaak aanwezig: de verklaringen van de aangever en de getuigen; de onscherpe camerabeelden van het incident op het Geldershoofd waarop de verdachte onmogelijk kan worden herkend en de scherpere camerabeelden van een persoon die zich in de hal en lift van de flat Gravestein bevindt.
De door de getuigen opgegeven signalementen van de dader op de parkeerplaats komen echter op belangrijke punten niet overeen met het uiterlijk van verdachte. Zo ligt de geschatte lengte van de dader in de getuigenverklaringen tussen de 1.60 meter en 1.85 meter, terwijl verdachte in werkelijkheid, zoals tijdens de zitting door hem is verklaard 1.90 meter lang is. Ook ten aanzien van de kleding die de dader zou hebben gedragen, bestaan in de verklaringen grote verschillen.
Nu verder bovendien geen verband te leggen valt tussen de persoon afgebeeld als NN1 op de camerabeelden van de steekpartij en de persoon afgebeeld als NN1 op de camerabeelden van de lift in de flat Gravestein, dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Verschillende signalementen van de dader
De rechtbank stelt vast dat de door de getuigen opgegeven signalementen op onderdelen van elkaar verschillen. Zo zijn er verschillen in de door hen beschreven lengte van de dader en in de beschrijving van de kleding die hij droeg.
Het vorenstaande maakt de verklaringen van de getuigen naar het oordeel van de rechtbank niet onbruikbaar voor het bewijs. Meerdere getuigen hebben vanuit of nabij het flatgebouw Geldershoofd zicht gehad op de zich in korte tijd afspelende steekpartij. Vanuit het wisselende perspectief dat de getuigen daarbij hadden, waarbij sommigen vanaf een aanzienlijke afstand en/of hoogte keken, valt te verklaren dat zij op onderdelen verschillende inschattingen maakten.
Die inschattingen variëren van een lengte van ongeveer 1.60 meter tot en met 1.85 meter. De meeste getuigen hebben het echter over een dader van ongeveer 1.80 meter lang. Daaraan doet niet af dat verdachte ter zitting stelt 1.90 m lang te zijn, daargelaten dat die stelling niet op basis van het dossier of een waarneming ter zitting is komen vast te staan.
De rechtbank vindt in het door de raadsman aangevoerde geen reden om de getuigenverklaringen niet voor het bewijs te kunnen gebruiken en verwerpt het verweer.
Bewijs
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 22 april 2019 rond 17:30 uur werd het slachtoffer [slachtoffer] op de parkeerplaats bij de flat Geldershoofd met een mes in zijn buik gestoken, ten gevolge waarvan hij een ernstige buikwond met darmletsel oploopt. Getuige [getuige 1] , zelf werkzaam in de zorg, verleent eerste hulp en ziet dat de darmen van het slachtoffer zichtbaar zijn en bedekt de wond om de darmen in het lichaam te houden.
De aangever verklaart na op de parkeerplaats uit zijn auto te zijn uitgestapt, een man te hebben gezien met een dun postuur, een licht getint uiterlijk en een Gucci tas, bruin beige van kleur. Op het moment dat de man iets uit zijn tas wil pakken, valt er een Iphone 6 op de grond. Wanneer het slachtoffer de telefoon van de grond wil oppakken, merkt hij dat hij bloedt. Vervolgens ziet hij de man zelf de telefoon oppakken en hem via de onderdoorgang van de nabij gelegen flat wegrennen.
De getuige [getuige 2] ziet dat de dader het slachtoffer in de buik steekt met een slagersmes “waarmee je kip snijdt” en ziet vervolgens dat verdachte vanaf de parkeerplaats bij de flat Geldershoofd via de onderdoorgang tussen portiek A en portiek B van de flat Geldershoofd wegvlucht. De vriend van getuige [getuige 2] , [naam vriend] , ziet vanuit dezelfde locatie dat de dader het slachtoffer in één beweging steekt en vervolgens wegrent en daarna terug rent om zijn gevallen telefoon op te rapen. Daarna ziet hij de dader wegrennen in de richting van de flat Gravenstein.
De getuige [getuige 3] ziet op 22 april 2019 rond 17:30 uur een persoon rennen komend vanuit het tunneltje tussen portiek A en B van de flat Geldershoofd en rennen in de richting van de flat Gravenstein. Hij verklaart verder: “ Ik woon zelf op [woonlocatie] , hij ging naar binnen bij portiek D. Vanaf daar heb ik niet kunnen zien waar hij naar toe ging” .
Op de stills van de zich in het dossier bevindende camerabeelden van voornoemd tijdstip van de flat Gravenstein bij portiek D is een man te zien die qua uiterlijk overeenkomt met de door de getuigen gegeven signalementen van de dader.
Met betrekking tot de door verdachte op dat moment gedragen kleding stelt de rechtbank op grond van de stills vast dat de opvallend witte strepen op het verder donkere trainingspak van de schouder naar beneden, ook te zien zijn op de kleding van de dader op de stills van het steekincident. Die conclusie vindt steun in de processen-verbaal waarin de
Camerabeelden Geldershoofd 22 april 2019en
Camerabeelden Gravestein 22 april 2019door de politie met elkaar zijn vergeleken. De politie beschrijft daarin dat het slanke postuur, de lichtkleurige schoenen, een donkerkleurig groot model schoudertas, een donkerkleurig trainingspak met op de benen en armen dikke witkleurige strepen, welke strepen lopen tot de ellebogen en knieën, met elkaar overeen komen.
Verder is op die beelden van het portiek te zien is dat de man met beide handen naar zijn schoudertas grijpt en die tas voor zijn lichaam hangt.
Vervolgens is op de stills van dezelfde man in de lift van de flat te zien dat hij in zijn handen een witkleurige Iphone in twee onderdelen heeft.
Op grond van de verklaring van de aangever, de getuigenverklaringen en de stills van de camerabeelden komt, alles in samenhang bezien, de rechtbank tot het oordeel dat het verdachte is die te zien is op de stills bij het steekincident en op de stills in de flat Gravestein en dat het verdachte is die aangever heeft gestoken.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat verdachte zowel tijdens het voorbereidend onderzoek door de politie als op de zitting van de rechtbank gebruik heeft gemaakt van zijn zwijgrecht en geen uitleg heeft willen geven over hetgeen is verwoord in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. Zo heeft hij in het bijzonder geen verklaring willen geven over zijn aanwezigheid in de flat Gravestein kort na het steekincident.
Alhoewel de Hoge Raad, in het licht van Europese rechtspraak, niet toestaat dat het zwijgen van de verdachte als zelfstandig bewijsmiddel wordt gebruikt, kan die zwijgende procesopstelling wel onderdeel uitmaken van overwegingen omtrent de waardering van het te gebruiken bewijs. Daarvan kan sprake zijn wanneer de verdachte voor een omstandigheid, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken (HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97 en HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733).
De rechtbank is van oordeel dat verdachte te zien is op de stills van de camerabeelden van portiek D van de flat Gravestein en dat hij daar gehaast binnen komt rennen. Die omstandigheid in samenhang bezien met de voornoemde overige gelijkenissen tussen de dader van het steekincident en verdachte, die beiden een donkertrainingsjack dragen met witte streep op de schouder en broek, een bruine schoudertas bij zich hebben en bovendien beschikken over een Iphone, vraagt naar het oordeel van de rechtbank om een verklaring van de verdachte. Verdachte heeft er echter voor gekozen de in verband hiermee gestelde vragen in het geheel niet te beantwoorden. Ook na confrontatie met de foto’s in het portiek en de lift van de flat Gravenstein heeft verdachte niet over zijn aanwezigheid kort na het steekincident willen verklaren. De rechtbank zal verdachtes zwijgende proceshouding dan ook in het nadeel van verdachte bij de bewijsvoering betrekken en acht het ten laste gelegde, in onderlinge samenhang en in combinatie bezien met bovenstaande feiten, bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage I gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 22 april 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de buik van die [slachtoffer] heeft gestoken.
6. Strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het adolescentenstrafrecht niet aan de orde is. Verdachte maakt volwassen keuzes en uit de camerabeelden blijkt dat verdachte om de auto van het slachtoffer heen is gelopen en hem bewust in de buik heeft gestoken zonder dat sprake is geweest van een opwelling. Daarnaast laat zij meewegen dat verdachte het slachtoffer in kritieke toestand heeft achtergelaten. Voorts heeft de officier van justitie geen aanwijzingen dat verdachte nog pedagogisch beïnvloedbaar zou zijn.
Voorbijgangers zien iemand liggen die bijna dood is en vervolgens rent verdachte weg.
Aldus zou de verdachte moeten worden berecht op basis van het volwassenenstrafrecht en is alleen een forse vrijheidsbenemende straf, zoals gevorderd op zijn plaats.
8.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat in het geval een veroordeling volgt de rechtbank de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf dient te matigen.
Ten eerste dient het adolescentenstrafrecht toegepast te worden nu verdachte ten tijde van het plegen van het feit de leeftijd van 23 jaar nog niet had bereikt.
In een recente vergelijkbare zaak heeft de rechtbank Amsterdam in een zaak ,waarbij de verdachte het slachtoffer meermalen in de buik had gestoken de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk (ECLI:NL:RBAMS:2019:9516). In de onderhavige zaak is sprake van het eenmalig steken. De raadsman verzoekt de rechtbank ten slotte rekening te houden met het zeer beperkte strafblad van verdachte.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft getracht het slachtoffer van het leven te beroven door hem met een mes in de buik te steken. Als gevolg van het steken ontstond een snee in de buik van het slachtoffer waardoor een deel van de dunne darm naar buiten kwam. Slechts door adequaat ingrijpen van omstanders en het ambulancepersoneel is de steekpartij het slachtoffer niet fataal geworden.
Doodslag wordt beschouwd als een van de ernstigste misdrijven. In onderhavige zaak is het bij een poging gebleven. Het slachtoffer ondervindt van onderhavig feit nog dagelijks de lichamelijke en psychische gevolgen, zoals blijkt uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij.
Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Behalve de impact van het feit op het slachtoffer, dragen misdrijven als deze ook bij aan algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Na afloop van het incident hebben meerdere voorbijgangers het zwaargewonde slachtoffer gezien en daarnaast heeft het incident in de directe nabijheid van een kinderboerderij plaatsgevonden waar zich op dat moment kinderen met hun ouders bevonden.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte blijkens een uittreksel uit zijn Justitiële Documentatie van 5 december 2019 niet eerder wegens een geweldsdelict is veroordeeld.
Toepassing adolescentenstrafrecht.
Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Krachtens artikel 77c Sr, kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan
De rechtbank heeft kennis genomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 23 december 2019 waaruit kort samengevat het volgende blijkt.
Omdat betrokkene 22 jaar oud was ten tijde van het plegen van het delict (indien bewezen) kan hij in aanmerking komen voor het adolescentenstrafrecht. De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen vanwege het feit dat sprake is van onvoldoende handelingsvaardigheden en betrokkene een kinderlijker indruk maakt dan men van zijn kalenderleeftijd zou mogen verwachten. Verdachte acht zichzelf zelfstandig, maar heeft nog nooit een zelfstandig huishouden gevoerd en lijkt afhankelijk te zijn van zijn moeder. Er is geen sprake van contra indicaties ten opzichte van het jeugdstrafrecht, zoals een uitgebreide justitiële voorgeschiedenis of het eerder doen mislukken van justitiële sancties.
De reclassering heeft de indruk dat verdachte ontvankelijk is voor sociale, emotionele en/of praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen.
De rechtbank is met de verdediging en anders dan de officier van justitie van oordeel dat, op grond van de leeftijd van verdachte ten tijde van het delict (22 jaar) en de persoonlijkheid van verdachte, zoals is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport, het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast.
Verdachte heeft een zeer ernstig feit begaan, met grote gevolgen voor het slachtoffer.
Uit het oogpunt van vergelding en ter afschrikking van de samenleving en van verdachte in het bijzonder, dient op een dergelijk feit te worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. De rechtbank acht, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, en gelet op de in vergelijkbare zaken opgelegde straffen, een jeugddetentie voor de duur van 2 jaar passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij vordert ten aanzien van de bewezen verklaarde poging doodslag,
een bedrag ter hoogte van € 2.506,60 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van
€ 10.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie vordert de gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De raadsman verzoekt, indien het feit bewezen wordt verklaard, om afwijzing van de materiële schadevergoeding op de grond dat deze onvoldoende is onderbouwd. Voor wat betreft de immateriële schadevergoeding verzoekt de raadsman om matiging van het toe te wijzen bedrag.
De rechtbank zal de posten die vallen onder de materiële schadevergoeding toewijzen.
De rechtbank acht deze schadeposten voldoende aannemelijk geworden. De rechtbank zal dan ook een bedrag van € 2.506,60 aan materiële schadevergoeding toewijzen.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade leidt de rechtbank het volgende af uit de toelichting op de vordering.
De benadeelde is in zijn buik gestoken waardoor een deel van de dunne darm naar buiten is gekomen. Aan het operatief ingrijpen in diens buik heeft het slachtoffer blijkens een foto in het dossier een ontsierend litteken van ongeveer 15 centimeter overgehouden.
Van de behandelend chirurg heeft het slachtoffer begrepen dat door de verwondingen
50% kans bestond op overlijden Het slachtoffer heeft na het ingrijpen van de chirurg vier dagen in het ziekenhuis verbleven. Daarna heeft hij enkele weken niet zelfstandig kunnen functioneren en heeft huishoudelijke hulp ver kregen. Tot op heden ervaart het slachtoffer een trekkende en stekende pijn aan zijn buikwond en het litteken en is hij ten gevolge van zijn werkzaamheden niet in staat om zijn werkzaamheden uit te oefenen. Het misdrijf speelt nog steeds een grote rol in het leven van de benadeelde. Zo kampt hij met herbelevingen en kan hij vanwege het tegen hem begane misdrijf niet goed in slaap komen.
De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezen verklaarde feit lichamelijk letsel opgelopen. Dit geeft hem op de voet van art. 6:106, eerste lid, onder b, BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank acht de toewijzing van een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade, gelet op het voorgaande, billijk.
De rechtbank zal de vordering voor het bedrag van in totaal
€ 12.506,60toewijzen en vermeerderen met de wettelijke rente.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77c, 77g, 77gg, en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 1.2506,60 (twaalfduizend en vijfhonderd en zes euro en zestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 22 april 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, te betalen de som van
€ 1.2506,60,te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 22 april 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van
90 (negentig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en R. Godthelp rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 januari 2020.