ECLI:NL:RBAMS:2019:9516

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
13/654026-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens ruzie tussen vrienden

Op 17 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 maart 2019, waarbij de verdachte zijn vriend, met wie hij ook samenwoonde, heeft neergestoken tijdens een ruzie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een conflict was ontstaan over een schuld die de vriend had aan de vriendin van de verdachte. Tijdens de confrontatie heeft de verdachte de vriend met een mes in de buik, schouder en rug gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een gebroken rib en leverletsel. De verdachte heeft tijdens de rechtszittingen verklaard dat hij handelde uit noodweer, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de confrontatie zelf had opgezocht en dat er geen sprake was van een onmiddellijke en wederrechtelijke aanval van de vriend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. Daarnaast is de benadeelde partij, de vriend, in het gelijk gesteld in zijn vordering tot schadevergoeding, die is vastgesteld op €5.478,29, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654026-19 (Promis)
Datum uitspraak: 17 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
laatst opgegeven postadres
[adres 1] (postadres [instelling] ),
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzittingen

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 21 juni 2019, 1 september 2019 en 3 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. de Klerk, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. El Farougui, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat door [persoon 1] , medewerkster slachtofferhulp namens de benadeelde partij [benadeelde partij] , naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 maart 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij] eenmaal of meermalen (met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hand) heeft geslagen en/of gestompt en/of met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of schouder en/of rug, in elk geval in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 25 maart 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, een of meer (steek)wond(en) in de zij en/of de schouder en/of de rug en/of een gebroken rib, in elk geval een of meer steekwond(en) in het lichaam, heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde partij] met dat opzet eenmaal of meermalen (met een mes, in elk geval eens scherp en/of puntig voorwerp, in de hand) heeft geslagen en/of gestompt en/of met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of schouder en/of rug, in elk geval in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde bewezen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit de aangifte, letselverklaring en de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat verdachte aangever [benadeelde partij] fors heeft gestoken in de buik, schouder en rug. Er zijn vitale organen geraakt en [benadeelde partij] heeft een gebroken rib eraan overgehouden. Verdachte heeft voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [benadeelde partij] .
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aan de hand van haar pleitnotities betoogd dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden, maar dat aan verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt, zodat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen voor dit feit.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Verdachte en [benadeelde partij] waren collega’s, vrienden en huisgenoten van elkaar. Op 25 maart 2019 is er tussen hen ruzie ontstaan vanwege XTC-pillen die [benadeelde partij] van de vriendin van verdachte gekregen zou hebben en waarvoor [benadeelde partij] nog een bedrag verschuldigd zou zijn. In de aanloop van het incident zijn er via WhatsApp berichten over en weer uitgewisseld. De inhoud van deze berichten is onvriendelijk en onaangenaam. Zo worden onder meer de volgende berichten uitgewisseld:
Verdachte: ‘
Make sure wensday before i have my money. Never ever talk to me bro. I saw you as a bro, but for 15 you do this?’en
‘I have no problem with you (…) But if you coming to my door.
[benadeelde partij] : ‘
Bring your shank(de rechtbank begrijpt: mes)
. I bring mine. Then we be idiots.’
Uiteindelijk hebben verdachte en [benadeelde partij] met elkaar afgesproken in de avond van 25 maart 2019 voor de Ziggo Dome in Amsterdam. [benadeelde partij] was die avond in de Ziggo Dome om een concert bij te wonen, samen met zijn collega [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ). Voor de Ziggo Dome hebben verdachte en [benadeelde partij] elkaar ontmoet. Zij zijn vervolgens iets verderop gaan staan, waarna er een discussie tussen hen ontstond. Vervolgens is tussen beiden een gevecht ontstaan en heeft verdachte [benadeelde partij] zes keer gestoken in de buik, rug en schouder. [benadeelde partij] heeft één steekverwonding in zijn rechter bovenbuik, twee steekverwondingen in zijn linker bovenbuik en twee steekverwondingen in de linkerthorax (borst). Er is verder sprake van leverletsel, en een darmperforatie ten gevolge van de steekverwondingen. Daarnaast heeft [benadeelde partij] een ribfractuur opgelopen. Verdachte heeft bekend dat hij [benadeelde partij] heeft gestoken, maar verklaart dat hij heeft gehandeld uit noodweer (zie hierna onder punt 5).
Poging tot doodslag
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aangifte en letselverklaringen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte [benadeelde partij] op 25 maart 2019 met een mes in zijn buik, schouder en rug heeft gestoken en dat verdachte hiermee opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde partij] . Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 25 maart 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij] meermalen met een mes in de hand heeft gestompt en met een mes in de buik, schouder en rug heeft gestoken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit en verdachte

5.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweer, dan wel noodweerexces, toekomt en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het is niet aannemelijk geworden dat sprake was van noodweersituatie. Op camerabeelden is waargenomen dat er voorafgaand het incident zichtbaar contact is geweest tussen verdachte en [benadeelde partij] . Op enig moment is [benadeelde partij] uit beeld gelopen en is verdachte hem achterna gelopen. Verdachte heeft er destijds niet voor gekozen om weg te lopen. Ook verklaren zowel [persoon 2] als getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) niet over de door verdachte aangevoerde armklem die [benadeelde partij] bij hem zou hebben aangelegd. De verklaring van verdachte op dit punt wordt niet verder onderbouwd. Er was geen sprake van een noodweersituatie. Er was ook geen sprake van een situatie waarin de vrees voor verdachte bestond dat hij zou worden aangevallen.
5.2.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Verdachte was naar [benadeelde partij] toegegaan omdat hij bang was dat [benadeelde partij] naar zijn huis zou komen en daar problemen zou veroorzaken en een onveilige situatie zou creëren, ook voor de vriendin van verdachte. Uit de getuigenverklaring van [persoon 2] blijkt dat [benadeelde partij] en verdachte zich vervolgens op korte afstand van elkaar bevonden en dat [benadeelde partij] zich richting verdachte bewoog. [benadeelde partij] had via Whatsapp eerder aan verdachte medegedeeld dat hij een mes zou meenemen en hij was tijdens het gesprek steeds uit op confrontatie. Verdachte kon verwachten dat [benadeelde partij] geweld jegens hem zou toepassen en dat hierbij een mes zou worden gebruikt. Gelet op de omstandigheden van het geval was er op dat moment sprake van een wederrechtelijke aanranding of op zijn minst een dreigende aanranding, waartegen verdachte zich heeft mogen verweren.
Subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep op noodweerexces gedaan. De aanval dan wel dreigende aanval van [benadeelde partij] heeft bij verdachte een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt. Verdachte is daarbij verder gegaan dan geboden was. Hij heeft [benadeelde partij] meermalen gestoken, terwijl hij door [benadeelde partij] werd geslagen met vuisten en voorovergebogen in een armklem werd gehouden.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep op putatief noodweer(exces) gedaan. Verdachte meende zich te moeten verdedigen tegen een dreigende aanval die er uiteindelijk niet was. Deze vergissing dient verdachte niet te worden aangerekend, nu [benadeelde partij] op hem afliep.
De raadsvrouw heeft geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Beoordeeld moet worden of verdachte een beroep op noodweer toekomt. Voor noodweer, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Van een dergelijke aanranding kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De gestelde aanranding moet dan echter een zekere objectieve toetsing kunnen doorstaan: de enkele vrees is onvoldoende.
Indien door of namens verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, dan dient de rechtbank allereerst te beoordelen of zij de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk acht. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de door verdachte geschetste toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Meer concreet dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het door verdachte begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een klap kreeg van [benadeelde partij] en daarna in een armklem werd gehouden door hem. Hij heeft verklaard dat hij tegenover [benadeelde partij] stond, terwijl [benadeelde partij] zijn hoofd onder zijn arm had. Verdachte heeft verklaard van alles te hebben geprobeerd om los te komen. Hij heeft zich geprobeerd weg te trekken en kreeg het steeds benauwder. Uiteindelijk werd het zwart voor zijn ogen en heeft hij [benadeelde partij] gestoken in een poging zichzelf te bevrijden.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij door [benadeelde partij] werd aangevallen. Dit volgt echter niet uit het dossier.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte tot tweemaal toe zelf de confrontatie met [benadeelde partij] heeft opgezocht. Verdachte en [benadeelde partij] hadden ruzie en hebben gedurende de avond geagiteerde berichten via WhatsApp naar elkaar gestuurd. Vervolgens heeft verdachte, die op dat moment nog thuis in Zaandam was, zich met een mes begeven naar de Ziggo Dome om [benadeelde partij] te confronteren. Op de camerabeelden is waargenomen dat [benadeelde partij] vóór het steekincident van verdachte wegliep en dat verdachte vervolgens achter [benadeelde partij] aan liep.
De door verdachte omschreven situatie, dat hij door [benadeelde partij] in een armklem is genomen, vindt geen steun in het dossier. De rechtbank wijst in dit verband op de verklaringen van de aanwezige getuigen [persoon 2] en [getuige] , welke laatste als beveiliger bij de Ziggo Dome aanwezig was. Zo heeft [persoon 2] bij de rechter-commissaris verklaard: “
[naam 1](de rechtbank begrijpt: [benadeelde partij] )
kwam iets dichterbij die donkere man en vervolgens sprong die man op [naam 1] .” Dit zou zijn gebeurd terwijl verdachte en [benadeelde partij] op 2 à 3 meter afstand van elkaar af stonden. [persoon 2] heeft vervolgens verklaard: “
Ze gaven elkaar tegelijkertijd klappen op elkaars bovenlichaam.(…) Toen de man wegrende zag ik iets uit zijn hand steken en ik zag dat [naam 1] bloedde.” [getuige] heeft verklaard: “
Ik zag dat de man zijn rechterarm naar achteren deed. Ik zag deze man van de achterkant. Ik zag dat de andere man met beiden handen naar zijn zij greep. Ik zag dat hij werd neergestoken.” De getuigen hebben allebei niet waargenomen dat verdachte in een armklem zou zijn genomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de gewelddadige confrontatie met [benadeelde partij] zelf heeft opgezocht en dat niet aannemelijk is geworden dat er in die confrontatie sprake is geweest van een onmiddellijke en wederrechtelijke aanval op verdachte door [benadeelde partij] waartegen verdachte zichzelf heeft moeten verdedigen. Dit betekent dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie en dat de rechtbank evenmin toekomt aan de bespreking van het beroep op noodweerexces. Nu de rechtbank de door verdachte geschetste feitelijke gang van zaken niet aannemelijk vindt geworden, komt de rechtbank evenmin toe aan de bespreking van het beroep op putatief noodweer.
Nu het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk is geworden en evenmin een omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is het feit strafbaar en is ook verdachte strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd.
6.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht, als de rechtbank tot een veroordeling komt, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met name zijn jeugdige leeftijd. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht aansluiting te doen vinden bij het arrest van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2018:5029), waarbij aan een verdachte die zes steekverwoningen in het bovenlichaam van het slachtoffer had toegebracht, een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar is opgelegd. De raadsvrouw heeft verzocht een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd, op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van zijn toenmalige vriend [benadeelde partij] . [benadeelde partij] heeft zes steekverwondingen in het lichaam opgelopen en is voor een aantal dagen opgenomen in het ziekenhuis. Het incident had en heeft ingrijpende gevolgen voor [benadeelde partij] . Uit het dossier blijkt dat hij meerdere verwondingen aan zijn darmen, lever en arm heeft opgelopen. Dat de gevolgen niet nog ernstiger zijn, is niet aan het handelen van verdachte te danken maar aan omstanders die snel hebben ingegrepen. [benadeelde partij] heeft na het incident drie maanden lang veel pijn gehad. Daarnaast heeft het steekincident geleid tot veel stress bij [benadeelde partij] . Hij kon niet meer slapen, stond steeds op scherp en had geen eetlust, zo blijkt uit zijn slachtofferverklaring.
Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij] . Behalve de impact van het feit op het slachtoffer, dragen misdrijven als deze ook bij aan algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Na afloop van het incident hebben meerdere concertgangers het zwaargewonde slachtoffer gezien. Wat voor hen een gezellige avond uit had moeten zijn, kreeg aan het eind een nare wending.
Wat de persoon van verdachte en zijn persoonlijk omstandigheden betreft, heeft de rechtbank allereerst gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 11 november 2019, waaruit blijkt dat verdachte reeds tweemaal is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten. Verdachte is recentelijk in 2018 nog veroordeeld voor een straatroof, meermalen gepleegd, mishandeling en vernieling. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om wederom een strafbaar feit te plegen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een Pro Justitia onderzoek van 11 juni 2019, opgemaakt door psycholoog M.G.H. van Willigenburg. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. Verdachte heeft in zijn jeugd gewelddadige incidenten meegemaakt. De incidenten lijken een traumatische impact op hem te hebben gehad, die hij nog niet heeft verwerkt. Er kan gesproken worden van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een niet nader gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Deze stoornis heeft de gedragingen ten tijde van ten laste gelegde niet beïnvloed. Het advies is verdachte het ten laste gelegde volledig toe te rekenen.
Er is ook sprake van een lichte stoornis in het cannabisgebruik. De problematiek heeft geen invloed gehad op de gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde.
Aangezien er geen sprake is van een doorwerking van de vastgestelde psychische problematiek in de ten laste gelegde gedragingen, kan vanuit gedragsdeskundig perspectief geen inschatting worden gegeven van de kans op herhaling van soortgelijke of andersoortige gedragingen zoals ten tijde van het ten laste gelegde. Ook kan er geen interventieadvies worden gegeven.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 18 juni 2019, opgemaakt door [naam 2] . Uit het rapport blijkt – kort gezegd – onder meer het volgende. Er is sprake van een delictpatroon. De reclassering vindt dat een behandeling en begeleiding binnen een forensisch kader noodzakelijk is ter voorkoming van recidive en om de leefomstandigheden van verdachte te stabiliseren. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde: een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, de verplichting tot het meewerken aan schuldhulpverlening en de verplichting tot het realiseren van dagbesteding.
Verdachte is een (jong)volwassen man van 23 jaar. In de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en de persoonlijkheid van verdachte zoals deze naar voren is gekomen, ziet de rechtbank geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De zaak zal volgens het volwassenenstrafrecht worden afgedaan.
Verdachte heeft een zeer ernstig feit begaan, met grote gevolgen voor het slachtoffer. Uit oogpunt van vergelding en ter afschrikking van de samenleving en van verdachte in het bijzonder, dient op een dergelijk feit te worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. Verdachte heeft ter terechtzitting zijn spijt betuigd en aangegeven dat hij mee wil werken met de reclassering. De rechtbank ziet ook de noodzaak daartoe. De rechtbank acht, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden. De rechtbank zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.

7.Benadeelde partij

De vordering
De benadeelde partij vordert € 20.478,29, bestaande uit een bedrag van € 478,29 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De vordering is betwist. De raadsvrouw heeft zich, nu zij heeft bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de gevorderde materiële schade en heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor de immateriële schade gematigd moet worden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het geestelijk letsel niet door een deskundige is vastgesteld en dat het bedrag veel te hoog is gelet op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht een bedrag van ten hoogste € 5.000,- voor de immateriële schade toe te wijzen en niet de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Beoordeling
Vast staat dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij] door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade
De gevorderde schadevergoeding voor de materiële schade komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft [benadeelde partij] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. De rechtbank gaat er daarbij op basis van het dossier en de slachtofferverklaring van uit dat er bij [benadeelde partij] sprake is van fors letsel, blijvende littekens, en dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor [benadeelde partij] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank waardeert deze schade, gelet op wat er in vergelijkbare strafzaken aan vergoeding is toegewezen, op € 5.000,-.
Dit bedrag is aanzienlijk lager dan het gevorderde bedrag van

20.000,-.
Voor het resterende bedrag van € 15.000,- wordt de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
Voor toewijzing van een dergelijk bedrag is van belang dat het slachtoffer aantoonbare psychische schade heeft geleden waarvoor een behandeling noodzakelijk is geweest.[benadeelde partij] heeft dit niet op concrete en objectieve wijze onderbouwd. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij [benadeelde partij] kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank wijst in totaal een bedrag van € 5.478,29 toe.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 5.478,29 vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 25 maart 2019.
Overige kosten
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij] wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:
1 1 STK Zaktelefoon X, iPhone
5727217 in hoesje rood/zwart;
2 1 STK Mes X, EXTREME
5727639; en
3 1 STK Pet X
5727900.
De officier van justitie heeft gevorderd dat ten aanzien van de inbeslaggenomen telefoon en pet de teruggave van verdachte wordt gelast en dat het inbeslaggenomen mes wordt onttrokken aan het verkeer, nu de poging doodslag met dit voorwerp is begaan.
De raadsvrouw heeft verzocht om de teruggave van de inbeslaggenomen telefoon en pet aan verdachte te gelasten. Ten aanzien van het inbeslaggenomen mes heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Nu met betrekking tot het inbeslaggenomen mes het bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank beslist dat de inbeslaggenomen en niet teruggegeven iPhone en pet (5727217 en 5727900) worden teruggegeven aan verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 36d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
1 (een) jaar, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich binnen drie werkdagen na onherroepelijke veroordeling bij Reclassering Leger des Heils & Jeugdbescherming aan [adres 2] melden. Veroordeelde moet zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Ambulante behandeling
Veroordeelde moet zich laten behandelen voor zijn psychotrauma- of stessorgerelateerde stoornis door de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra er een intakegesprek heeft plaatsgevonden. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde moet meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Realiseren van een dagbesteding
Veroordeelde is verplicht om mee te werken aan het realiseren van een dagbesteding.
Geeft aan Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 5.478,29 (vijfduizend vierhonderdachtenzeventig euro en negenentwintig eurocent) bestaande uit
€ 478,29, (vierhonderdachtenzeventig euro en negenentwintig eurocent) aan materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 maart 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaartde benadeelde partij [benadeelde partij] in het overige deel van de vordering
niet-ontvankelijk.
Legt opaan verdachte de verplichting ten behoeve van [benadeelde partij] , een bedrag van € 5.478,29 (vijfduizend vierhonderdachtenzeventig euro en negenentwintig eurocent) bestaande uit
€ 478,29, (vierhonderdachtenzeventig euro en negenentwintig eurocent) aan materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 maart 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 62 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
2 1 STK Mes X, EXTREME
5727639.
Gelast de teruggaveaan verdachte,
[verdachte], van:
1 1 STK Zaktelefoon X, iPhone
5727217 in hoesje rood/zwart; en
3 1 STK Pet X
5727900.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en M.T.C. de Vries rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 december 2019.