ECLI:NL:RBAMS:2020:315

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
13/741239-18, 13/022175-16 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere mishandelingen, bedreiging, diefstal met geweld en vernielingen met niet-ontvankelijkheid van benadeelde partijen

Op 17 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere geweldsdelicten, waaronder mishandelingen, bedreiging, diefstal met geweld en vernielingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data in 2018 meerdere personen heeft mishandeld en bedreigd, en dat hij betrokken was bij een diefstal met geweld in een winkel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, met uitzondering van de vrijspraak voor openlijke geweldpleging, omdat er onvoldoende bewijs was dat het geweld in vereniging was gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 68 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht en ambulante behandeling, om recidive te voorkomen. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de bewindvoerder van de verdachte niet was opgeroepen en de verdachte niet gemachtigd was om namens de bewindvoerder op te treden. De rechtbank heeft de in beslag genomen goederen teruggegeven aan de rechthebbende.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/741239-18, 13/022175-16 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 17 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 3 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.J. Veldheer naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
openlijke geweldpleging, dan wel mishandeling, in vereniging van [persoon 1] op 17 november 2018 te Amsterdam;
bedreiging van [persoon 1] op 17 november 2018 te Amsterdam;
vernieling van een brillendisplay/vitrinekast op 17 november 2018 te Amsterdam;
mishandeling van [persoon 2] op 17 november 2018 te Amsterdam;
diefstal met geweld bij de [winkel] te Amsterdam op 4 september 2018;
mishandeling van [persoon 3] in periode van 2 tot 3 juni 2018 te Amsterdam;
mishandeling van [persoon 4] op 12 mei 2018 te Amsterdam;
vernieling van een telefoon toebehorende aan [persoon 4] op 11 mei 2018 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen, met dien verstande dat ten aanzien van feit 1 verdachte dient te worden vrijgesproken van openlijke geweldpleging omdat er onvoldoende bewijs is dat het geweld in vereniging is gepleegd. De eenvoudige mishandeling, zoals subsidiair ten laste gelegd, kan wel worden bewezen, met uitzondering van het onderdeel dat de mishandeling in vereniging is gepleegd.
3.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, omdat niet kan worden vastgesteld dat het geweld in vereniging is gepleegd. Ten aanzien van feit 6 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden van het schoppen van het slachtoffer. Ook ten aanzien van feit 7 heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken van het schoppen van het slachtoffer en ook van het uitdrukken van een sigarettenpeuk op het been van het slachtoffer. Voor deze onderdelen van de tenlastelegging is onvoldoende bewijs. Ten aanzien van de feiten 2, 3, 4, 5 en 8 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat er naast verdachte meerdere personen bij de mishandeling betrokken waren. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat het geweld in vereniging is gepleegd en is er onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging te komen. Verdachte zal dan ook van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken. Op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, waarbij verdachte echter zal worden vrijgesproken van het onderdeel dat ziet op medeplegen.
Feiten 2, 3 en 4
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Feit 5
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte bewezen dat hij het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Feit 6
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het onder 6 ten laste gelegde heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat ook het schoppen van het slachtoffer kan worden bewezen. De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij aangever niet zou hebben geschopt, nu het waargenomen letsel (waaronder bloeduitstortingen op de romp en benen) passen bij het schoppen tegen het lichaam zoals is beschreven in de aangifte.
Feit 7
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het onder 7 ten laste gelegde heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat ook kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft geschopt en een sigaret op het been van slachtoffer heeft uitgedrukt.
De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij aangever niet zou hebben geschopt en geen sigaret op het been van het slachtoffer heeft uitgedrukt. Door verbalisanten is namelijk waargenomen dat het slachtoffer over haar gehele lichaam letsel had, waaronder op haar benen, en eveneens een wondje op het rechter onderbeen. De rechtbank acht onaannemelijk dat dit letsel is veroorzaakt door het enkel slaan van het slachtoffer. Het letsel past daarentegen juist bij het schoppen tegen het lichaam en het (uit)drukken van een sigaret op het lichaam.
Feit 8
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte bewezen dat hij het onder 8 ten laste gelegde heeft begaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op 17 november 2018 te Amsterdam [persoon 1] heeft mishandeld
- door voornoemde [persoon 1] meermalen tegen zijn gezicht te slaan en
- door met voornoemde [persoon 1] te worstelen;
ten aanzien van feit 2
op 17 november 2018 te Amsterdam [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door voornoemde [persoon 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je schieten" en dat hij, verdachte, bij de Mocro Maffia hoorde;
ten aanzien van feit 3
op 17 november 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een brillendisplay/vitrinekast die aan [persoon 1] toebehoorde, heeft vernield;
ten aanzien van feit 4
op 17 november 2018 te Amsterdam [persoon 2] heeft mishandeld
- door voornoemde [persoon 2] met kracht in zijn borst te bijten en
- door voornoemde [persoon 2] in zijn kruis te knijpen en
- door met voornoemde [persoon 2] te worstelen;
ten aanzien van feit 5
op 4 september 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen oordopjes toebehorende aan het winkelbedrijf [winkel] , welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen een medewerker van het winkelbedrijf [winkel] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij een medewerker van het winkelbedrijf [winkel] , meermalen tegen zijn hoofd heeft geslagen;
ten aanzien van feit 6
op 3 juni 2018 te Amsterdam [persoon 4] (telkens) heeft mishandeld door voornoemde [persoon 4] (met kracht)
- onderuit te schoppen en
- ( toen zij op de grond lag) éénmaal of meermalen tegen haar hoofd en/ armen en benen en ribben en nek en hoofd, te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen;
ten aanzien van feit 7
op 12 mei 2018 te Amsterdam [persoon 4] heeft mishandeld door haar tegen haar hoofd en gezicht en lichaam te slaan en/of te schoppen en/of haar bovenarmen stevig vast te pakken en/of in haar bovenarmen te knijpen en een sigaret op haar been (uit) te drukken;
ten aanzien van feit 8
hij op of omstreeks 11 mei 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon toebehorende aan [persoon 4] heeft vernield door met een hamer op die telefoon te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 69 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen. Aan het voorwaardelijke deel dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering.
De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel van terbeschikkingstelling gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een taakstraf van 180 uren op te leggen, waarvan 90 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 21 dagen, gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
In slechts een half jaar tijd heeft verdachte zich meerdere malen agressief gedragen en zich schuldig gemaakt aan meerdere (gewelds)misdrijven. Verdachte heeft meerdere personen mishandeld, waardoor de slachtoffers letsel hebben opgelopen en pijn hebben ondervonden. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal, waarna hij geweld heeft gebruikt tegen een winkelmedewerker. Winkeldiefstallen zijn zeer ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven. Door het toegepaste geweld heeft verdachte bovendien bij het slachtoffer gevoelens van onrust en onveiligheid teweeggebracht. Daarnaast heeft verdachte, door het uiten van een bedreiging, gevoelens van angst en onveiligheid bij de aangever teweeggebracht. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van een vitrinekast en een telefoon. Dit zijn vervelende feiten, waarmee hij de slachtoffer schade heeft berokkend.
Uit het strafblad van verdachte van 3 december 2019 blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft acht geslagen op de adviezen en de persoonlijke omstandigheden, zoals die zijn gebleken uit de verschillende reclasseringsrapporten over verdachte en toegelicht zijn op de terechtzitting door M. van der Spoel, reclasseringswerker. Gelet op de overwegend positieve ontwikkelingen in de houding en het gedrag van verdachte, ziet de reclassering mogelijkheden om het hoge recidiverisico op langere termijn te matigen. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat het huidige intensieve traject zal worden voortgezet. Het huidige traject bestaat uit forensische behandeling bij De Waag, die gericht is op het verwerken van jeugdtrauma’s, het terugdringen van het agressieprobleem van verdachte en het versterken van zijn relationele conflicthanteringsvaardigheden, begeleid wonen en begeleiding vanuit de reclassering en Top400. De reclassering raadt oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf af, omdat hierdoor het begeleidings- en zorgtraject wordt onderbroken. In dat kader heeft de reclassering geadviseerd om een deels voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden: meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen en meewerken aan schuldhulpverlening en dagbesteding. De reclassering ziet geen contra-indicaties voor het opleggen van een taakstraf. Het uitvoeren van een taakstraf zou juist kunnen zorgen voor het opbouwen van een routinematige dagbesteding, waardoor het wellicht gemakkelijker wordt aansluitend een betaalde functie te vinden.
Hoewel het aantal en de ernst van de feiten op zich een langdurige gevangenisstraf zouden rechtvaardigen, zal de rechtbank het advies van de reclassering volgen. Ter voorkoming van recidive en bescherming van de maatschappij acht de rechtbank het van belang dat het lopende begeleidings- en zorgtraject met succes wordt afgerond.
Alles overziend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 68 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten moet van het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf worden afgetrokken. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast zal de rechtbank, in afwijking van de eis van de officier van justitie, aan verdachte een taakstraf van 120 uren opleggen.
De rechtbank ziet, met de officier van justitie, en op grond van de reclasseringsrapportage aanleiding om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen indien er geen behandeling of begeleiding van de verdachte plaatsvindt. De deskundigen hebben immers beschreven dat forse agressieproblematiek aan de orde is en het toekomstig risico op gewelddadig gedrag hoog is.

8.Beslag

Onder verdachte is blijkens de beslaglijst het volgende voorwerp in beslag genomen:
1
STK Mes (5572143)
8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen mes dient te worden teruggegeven aan de rechthebbende.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Aangezien het mes niet eigendom is van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat het mes teruggegeven dient te worden aan de rechthebbende.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen

De benadeelde partij
[persoon 1]vordert in totaal een bedrag van € 496,00 aan materiële schadevergoeding en € 250,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij
[persoon 2]vordert in totaal een bedrag van € 20,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht een schadevergoedingsmaatregel in de zin van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De benadeelde partij
[persoon 3]vordert een bedrag van € 400,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht een schadevergoedingsmaatregel in de zin van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle drie de vorderingen volledig toewijsbaar zijn, inclusief oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. De officier van justitie heeft onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 september 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:78220) aangevoerd dat niet is vereist dat een bewindvoerder ter terechtzitting wordt opgeroepen.
9.2
Standpunt van de verdediging
Onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 2 september 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:2873), heeft de raadsman verzocht de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren omdat de bewindvoerder van verdachte niet is opgeroepen en hij niet is gemachtigd om namens de bewindvoerder op te treden. Het alsnog oproepen van de bewindvoerder zou in dit stadium een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte onder bewind is gesteld ex artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De rechtbank verwijst naar de bestendige rechtspraak van de rechtbank Amsterdam en het Gerechtshof Amsterdam (het arrest van 2 september 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:2873)). Een rechthebbende wiens goederen onder bewind zijn gesteld mist ten aanzien van die goederen zelfstandige beheers- en beschikkingsbevoegdheid, wat met zich brengt dat hij of zij met betrekking tot die goederen niet als eisende of verwerende partij in een procedure kan optreden. Een onder bewind gestelde verdachte is dus procesonbevoegd. Wanneer iemand onder bewind is gesteld, vertegenwoordigt de bewindvoerder de rechthebbende, ook tijdens een procedure (zie ook artikel 1:441, eerste lid, van het BW). De bewindvoerder moet dan worden opgeroepen voor de zitting. In deze zaak is dat niet gebeurd en de bewindvoerder heeft de raadsman van verdachte ook geen machtiging gegeven om namens de bewindvoerder op te treden. Dit betekent dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. Het in dit stadium van de procedure alsnog oproepen van de bewindvoerder levert naar het oordeel van de rechtbank namelijk een te grote belasting van het strafproces op. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 22 november 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/022175-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 4 april 2017 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 200,00 , met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 1 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Nu er zich geen geschrift bij de stukken bevindt waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 285, 300, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1, 4, 6 en 7:
mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 3 en 8:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
68 (achtenzestig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:

1. Meldplicht

Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd op afspraken bij Reclassering Nederland, [adres 2] , melden, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.

2. Ambulante behandeling

Veroordeelde moet zich gedurende de gehele proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, onder behandeling stellen van de forensisch psychiatrische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorginstelling op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven. De behandeling start per direct. Veroordeelde dient zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling te houden. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.

3. Begeleid wonen/ maatschappelijke opvang

Veroordeelde moet gedurende de proeftijd verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering en moet zich houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.

4. Schuldhulpverlening

Veroordeelde geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt, indien door de reclassering geïndiceerd, mee aan schuldhulpverlening.

5. Dagbesteding

Veroordeelde moet beschikken over een zinvolle dagbesteding, indien en voor zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis van
60 (zestig) dagenzal worden toegepast.
Gelast de teruggave aan [persoon 4] van:
1
STK Mes
55721432
Verklaart [persoon 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart [persoon 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart [persoon 3] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/022175-16 af.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. J. Thomas en R.K. Pijpers rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 januari 2020.
[...]

11.[...]