Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Deze vordering dateert van 28 mei 2019 en strekt tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van een rechterlijke beslissing van
the College of Appeal Court for Serious Crimes Tirana(Albanië) van 29 juni 2015. Deze rechterlijke beslissing houdt onder meer in de veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf van:
1.Procesgang
mr. K. van der Schaft, gehoord. De veroordeelde is bijgestaan door een tolk in de Albanese taal.
mr. J. Kuijper en mr. E.G.S. Roethof – beiden advocaat te Amsterdam – en de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, gehoord. De veroordeelde is wederom bijgestaan door een tolk in de Albanese taal.
2.Tussenuitspraak van 30 juli 2019
- Identiteit van de veroordeelde.
- Voorgeschiedenis.
- Verzoek tot tenuitvoerlegging.
- Genoegzaamheid van de stukken.
- De rechterlijke beslissing waarvan tenuitvoerlegging wordt gevraagd.
- Toetsingskader en verhouding EVIG – WOTS; artikel 4 WOTS van toepassing?
- Mensenrechten en grondbeginselen; tenuitvoerlegging toelaatbaar?
- Artikel 6 (b) en (c) EVIG en 5 WOTS.
- Artikel 30, eerste lid, onder d, WOTS; afweging van alle betrokken belangen.
3.E-mail officier van justitie
13 augustus 2019 van de officier van justitie aan een medewerker van de Afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waarin staat:
4.Brief Minister
5.Bevoegdheid Minister
6.Besluitvorming en belangenafweging Minister
Dat de corruptie in Albanië en de aanhangige procedure bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) geen redenen zijn om de strafovername te weigeren, is onnavolgbaar.
Op de door de rechtbank voorgelegde vraag of een gegrond vermoeden bestaat dat de beslissing tot vervolging of oplegging van de sanctie is ingegeven door overwegingen van ras, godsdienst, levensovertuiging, nationaliteit of politieke overtuiging van de veroordeelde of daardoor ongunstig is beïnvloed (artikel 5 WOTS), is de Minister niet ingegaan. Deze vraag is dus nog steeds actueel.
- Zowel uit artikel 4 WOTS als uit artikel 5 (a) EVIG volgt dat een belangrijke doelstelling bij de tenuitvoerlegging van een buitenlands strafvonnis ziet op (het belang van) het verbeteren van de kansen op resocialisatie. De veroordeelde heeft geen enkele binding met Nederland, zodat bij tenuitvoerlegging van de sanctie in Nederland aan deze doelstelling voorbij wordt gegaan (10.4).
- Niet alleen verbetering van resocialisatieperspectieven maar ook het voorkomen van straffeloosheid geldt als uitgangspunt. Weigering van de tenuitvoerlegging leidt echter niet automatisch tot straffeloosheid, aangezien straffeloosheid ook voorkomen zou kunnen worden door strafvervolging in Nederland (10.5).
- Naar aanleiding van de gestelde corruptie in de Albanese rechterlijke macht is gesproken over een zorgwekkende situatie; er zijn ook zorgen over corruptie in het Albanese juridische systeem. In een recent krantenbericht wordt beschreven dat op grote schaal sprake is van corruptie onder rechters. Het EHRM heeft de klacht van veroordeelde in behandeling genomen en niet kan worden uitgesloten dat dit hof in de toekomst tot een schending van artikel 6 EVRM zal concluderen (10.6).
Supreme Courtdie uitspraak hebben gedaan op het cassatieberoep dat is ingesteld door de veroordeelde. De Minister acht het niettemin zowel mogelijk als wenselijk om het vonnis ten uitvoer te leggen in Nederland. Hierbij heeft de Minister gewezen op de ernst van de veroordeling en, zoals hiervoor al overwogen, het feit dat hij niet vooruit wil lopen op een toekomstig oordeel van het EHRM. Ook wijst de Minister erop dat de rechtbank in het tussenvonnis van 30 juli 2019 heeft geoordeeld dat de drempel van een
flagrant denial of justiceniet wordt gehaald en op het feit dat de rechtbank op 11 augustus 2016 op het uitleveringsverzoek heeft overwogen dat er zorgen zijn over corruptie in het Albanese juridische systeem, maar dat de rechtbank vervolgens heeft geoordeeld dat hieruit niet de conclusie kan worden getrokken dat systematisch sprake is van oneerlijke procedures, en evenmin dat dit in het geval van de opgeëiste persoon zo zou zijn geweest. De Minister lijkt hiermee voorbij te gaan aan de omstandigheid dat de beoordeling van de wenselijkheid van de strafovername een andere en iets ruimere beoordeling omvat dan de beoordeling van de wettelijke al dan niet facultatieve weigeringsgronden door de rechtbank.
7.Flagrant denial of justice
“flagrant denial of justice”, heeft de raadsvrouw betoogd dat hier toch een nadere afweging moet plaatsvinden. De reden hiervoor is dat zich een nieuwe ontwikkeling heeft voorgedaan. Deze nieuwe ontwikkeling houdt in dat de voorzitter van het gerechtshof dat de veroordeelde in Albanië heeft veroordeeld, onderworpen is geweest aan een zogenaamd ‘vetting proces’ en is ontheven uit zijn functie. De raadsvrouw heeft ter ondersteuning van haar standpunt onder andere gewezen op een beslissing van 9 april 2019 van de Komisioni I Pavarur I Kualifikimit. Het oordeel over deze rechter luidt dat hij “is in conditions of ineligibility for continuing the duties as a judge, due to the possibility of being pressured by criminal structures, for favoring or engaging in unlawful activity, incompatibility with the duty” en verder dat hij “by his actions and omissions, seriously violated public trust in justice”. Volgens de raadsvrouw bestaat het ernstige vermoeden dat artikel 6 EVRM is geschonden door het ernstige risico dat van een onafhankelijk en onpartijdig gerecht bij de berechting van de veroordeelde, zelfs tot het niveau dat van dit recht daarop, naar achteraf kan worden vastgesteld, geen sprake was. Dat levert volgens de raadsvrouw een
flagrant denial of justiceop.
flagrant denial of justice”.
8.Artikel 4 WOTS
30 juli 2019 al onderzocht of de toepassing van artikel 4 WOTS verenigbaar is met “een ieder verbindende bepaling van verdragen”. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar betoog dat de artikelen 5 en 6 EVIG geen ieder verbindende bepalingen zijn. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat tot de WOTS heeft geleid, houdt op het punt van de verhouding tussen het toepasselijke verdrag en de WOTS het volgende in:
uitsluitendop de grond dat de gevonniste persoon een vreemdeling zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is.
9.Toetsing artikel 30 WOTS en beslissing Minister
flagrant denial of justice, de volgens de verdediging uiterst dubieus tot stand gekomen bewezenverklaring in het veroordelend vonnis en op de reeds serieus genomen klacht bij het EHRM.
- de tenuitvoerlegging is in strijd zijn met de grondbeginselen van de rechtsorde van de aangezochte Staat (art. 6 (a) EVIG);
- er zijn ernstige redenen om aan te nemen dat de veroordeling is uitgelokt of ongunstig beïnvloed door overwegingen van ras, godsdienst, nationaliteit of politieke overtuiging; (art. 6 (c) EVIG);
- de tenuitvoerlegging is in strijd met de internationale verplichtingen van de aangezochte Staat (art. 6 (d) EVIG);
- de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Staat hebben besloten geen vervolging in te stellen of van verdere vervolging wegens hetzelfde feit af te zien (art. 6 (f) EVIG);
- het verzoek berust op artikel 5, letter (e) en aan geen van de andere in dat artikel genoemde voorwaarden is voldaan (art. 6 (i) EVIG).
Ten aanzien van de weigeringsgronden van artikel (a) en (d) EVIG verwijst de rechtbank naar onderdeel 8 van de tussenuitspraak van 30 juli 2019 en onderdeel 7 van deze uitspraak.
Ten aanzien van de weigeringsgrond van artikel (c) EVIG verwijst de rechtbank naar onderdeel 9 van de tussenuitspraak van 30 juli 2019 en onderdeel 6.3 van deze uitspraak.
De rechtbank is van oordeel dat uit de e-mail van de officier van justitie zoals weergegeven in punt 3 niet kan worden afgeleid dat Nederland heeft besloten geen vervolging in te stellen, zodat ook geen sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 6 (f) EVIG.
10.Toelaatbaarheid
the College of Appeal Court for Serious Crimes Tirana(Albanië) van 29 juni 2015 onherroepelijk is en voor tenuitvoerlegging vatbaar. De rechtbank constateerde ook al eerder (punt 6 tussenuitspraak 30 juli 2019) dat de rechterlijke beslissing waarvan tenuitvoerlegging wordt gevraagd, is gewezen ten aanzien van feiten die naar Albanees recht strafbaar zijn. De feiten zijn naar Nederlands recht als een zelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar.
11.Motivering van de strafoplegging
13 en 15 jaar. In elk geval zijn deze niet hoger dan 20 jaar. Verder moet worden meegewogen dat al zeer lange tijd sprake van onzekerheid voor de veroordeelde en dat zijn familie is ontheemd uit angst voor represailles.
18 jaren, met aftrek van de reeds uitgezeten tijd in detentie. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en met de persoon van veroordeelde.
12.Toepasselijke wetsbepalingen
(Trb. 1970, 137).
13.Beslissing
the College of Appeal Court for Serious Crimes Tirana(Albanië) van 29 juni 2015 aan
[veroordeelde]opgelegde gevangenisstraf en verleent daartoe verlof.
18 JAREN.
[veroordeelde]in Nederland in uitleveringsdetentie en detentie op basis van het WOTS-verzoek, en in Albanië in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de straf in zijn geheel in mindering zal worden gebracht.