Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Deze vordering dateert van 28 mei 2019 en strekt tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van een rechterlijke beslissing van
the College of Appeal Court for Serious Crimes Tirana(Albanië) van 29 juni 2015. Deze rechterlijke beslissing houdt onder meer in de veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf van:
1.Procesgang
mr. K. van der Schaft, gehoord. De veroordeelde is bijgestaan door een tolk in de Albanese taal.
2.Identiteit veroordeelde
3.Voorgeschiedenis
the College of Appeal Court for Serious Crimes Tiranaeen voor tenuitvoerlegging vatbare levenslange gevangenisstraf opgelegd. Hiermee is het vonnis in eerste aanleg van 3 april 2015 van
the First Instance Court for Serious Crimes Tirana– waarbij de veroordeelde werd vrijgesproken – gewijzigd. Het door de veroordeelde ingestelde cassatieberoep tegen de veroordelende uitspraak van
29 juni 2015 van
the Appeal Courtis op 8 juni 2017 door
the Penal College of the Supreme Courtverworpen. Tegen deze beslissing van
the Supreme Courtis een herzieningsverzoek ingediend dat op 24 april 2018 door
the Constitutional Court of the Republic of Albaniais afgewezen.
10 augustus 2017 de uitlevering van de veroordeelde toegestaan.
12 februari 2019 heeft het gerechtshof Den Haag het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.
Den Haag de Nederlandse Staat opnieuw verboden om de veroordeelde aan Albanië uit te leveren.
4.Verzoek tot tenuitvoerlegging
the Appeal Court Tirana) in Nederland. Een aanvullend verzoek van de Albanese autoriteiten is daarom niet vereist. Het verweer wordt verworpen.
5.Genoegzaamheid van de stukken
6.De rechterlijke beslissing waarvan tenuitvoerlegging wordt gevraagd
the College of Appeal Court for Serious Crimes Tirana(Albanië) van 29 juni 2015 is onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar.
7.Toetsingskader en verhouding EVIG – WOTS; artikel 4 WOTS van toepassing?
artikel 5 (b) EVIG van toepassing is omdat de tenuitvoerlegging in Nederland naar verwachting betere kansen schept voor de reclassering. Het perspectief in Albanië is een levenslange gevangenisstraf zonder einde, zodat van geen enkele inmenging van een reclassering sprake is. Het perspectief in Nederland is beter voor de veroordeelde, omdat hier betere kansen bestaan voor de veroordeelde om op een gegeven moment vrij te komen, dan wel na een voorwaardelijke invrijheidsstelling bij een gevangenisstraf van bepaalde duur, dan wel bij toetsing van de levenslange gevangenisstraf in Nederland. Een dergelijke vrijlating en de betrokken voorwaarden dienen de reclassering van veroordeelde, aldus de officier van justitie.
8.Mensenrechten en grondbeginselen; tenuitvoerlegging toelaatbaar?
persistent and endemic corruption at all levels of Albanian society”en
“the high number of cases pending against Albania with the European Court of Human Rights”.Deze corruptie heeft een grote rol gespeeld bij de berechting van de veroordeelde. In twee instanties heeft de veroordeelde geen onpartijdige rechters gehad. Nagenoeg alle rechters van zowel
The Supreme Courtals
The Constitutional Courtdie de zaak van de veroordeelde onder zich gehad hebben en de veroordeling hebben goedgekeurd, zijn ontslagen. Hierbij is verwezen naar een artikel in NRC van 17 juni 2019, waarin onder andere het volgende staat vermeld:
artikel 6 EVRM. Hierbij is tevens van belang dat de rechterlijke beslissing onvoldoende is gemotiveerd. De veroordeelde is in eerste aanleg, na een zeer uitgebreid en gemotiveerd vonnis van meer dan 70 pagina’s, vrijgesproken. Het proces duurde lang (meer dan 60 zittingsdagen) en was zorgvuldig.
The Appeal Courtis daarna binnen twee maanden tot een veroordeling tot levenslang gekomen, in een uitspraak van slechts negen pagina’s. De motivering van
the Appeal Courtis summier en onjuist.
the Appeal Courtblijkt niet dat de beslissing is gebaseerd op objectieve argumenten. De raadsman heeft betoogd dat
the Appeal Courtde verklaring van de anonieme getuige – die de enige link vormt tussen de veroordeelde en de dood van het slachtoffer – ten onrechte heeft gebruikt als bewijsmiddel. Deze verklaring is innerlijk tegenstrijdig, inconsistent en onbetrouwbaar. Aan de uitgebreide onderbouwing en motivering van de rechtbank in eerste aanleg gaat de appel-instantie in enkele – zowel onjuiste als niet afdoende gemotiveerde – overwegingen voorbij. De motivering van
the Appeal Courtschiet ook tekort ten aanzien van het gestelde alibi van de veroordeelde, de camerabeelden die zich in het strafdossier bevinden en het deskundigenoordeel over deeltjes nitriet en nitraat die zouden zijn gevonden op de jas van de veroordeelde. Een straf gebaseerd op een dergelijk ongemotiveerde uitspraak kan wegens strijd met het EVRM niet worden overgenomen.
the Appeal Courtheeft nagelaten de betrouwbaarheid van de getuige te toetsen door middel van een eigen verhoor ter terechtzitting in hoger beroep, en doordat het de verklaringen van deze getuige niettemin voor het bewijs heeft gebruikt, is de veroordeelde een eerlijk proces onthouden. De verklaring van de getuige is immers overduidelijk van aanzienlijk gewicht: zonder de verklaring valt er geen link te leggen tussen de veroordeelde en de ten laste gelegde feiten. Juist nu de rechtbank in eerste aanleg – waar de getuige wel werd gehoord – de veroordeelde heeft vrijgesproken, dient de rechter in hoger beroep die neigt naar veroordelen, de getuige zélf te horen. De raadsman heeft hierbij verwezen naar rechtspraak van het EHRM, meer in het bijzonder Dan v. Moldova (5 juli 2011, appl. 8999/07), Manolachi c. Roumanie
(5 maart 2013, appl. 36605), Hanu c. Roumanie, (4 juni 2013, appl.10890/04), Manoli vs Moldavia (28 februari 2017, appl. 56875/11) en Lorefice vs Italië (29 juni 2017, appl.63446/13).
“[t]he fact that the applicant was defended […] by a counsel appointed by his father does not mean that he had prior effective knowledge of the proceedings against him.”
the Appeal Courtnaar een alternatief moeten kijken. In dit verband kan het stellen van vragen via een videoverbinding een maatregel zijn die een effectieve deelname aan de procedure waarborgt. Van het nemen van dergelijke maatregelen is op geen enkele wijze gebleken. De verdediging blijft dan ook bij het standpunt dat sprake is van een schending van art. 6 EVRM.
45 WOTS wel is vereist.
Supreme Court, die betrokken zijn geweest bij het afwijzen van een verzoek om herbeoordeling door de veroordeelde. Deze vier rechters zijn namelijk al betrokken geweest bij de beoordelingen van verzoeken van de veroordeelde in ‘the pre-trial stage’.
the Constitutional Courtis afgewezen
‘on account of a tied vote’. Door
the Appeal Courtis bovendien de onschuldpresumptie geschonden. Het EHRM heeft inmiddels de volgende vragen gesteld aan de Albanese autoriteiten:
mutatis mutandis, Driza v. Albania, no. 33771/02, § 74, ECHR 2007 XII)?
mutatis mutandis, Hadjianastassiou v. Greece, judgment of 16 December 1992, Series A no. 252, § 33, and
Van de Hurk v. the Netherlands, judgment of 19 April 1994, Series A no. 288, p. 20, § 61)?
mutatis mutandis, Marini v. Albania, no. 3738/02, § 106, 18 December 2007)?
the Appeal Courtis niet onvoldoende gemotiveerd. Van een verstekvonnis is geen sprake, nu de veroordeelde in eerste aanleg aanwezig was en in hoger beroep door zijn advocaten is verdedigd; tijdens de uitleveringsprocedure heeft de veroordeelde ook beroep in cassatie ingesteld. Slechts een flagrante rechtsschending, zou in de weg staan aan de tenuitvoerlegging van de sanctie. Daarvan is echter geen sprake, aldus de officier van justitie.
Explanatory reportbij het EVIG volgt dat
“the court of the requested State is not allowed to proceed to the hearing of new evidence in respect of facts contained in the judgment of the requesting State”. In artikel 28 lid 3 WOTS staat in grote lijnen hetzelfde. In het verlengde hiervan heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de rechter “bij zijn beslissing dient uit te gaan van de juistheid van de veroordeling door de buitenlandse rechter zowel wat betreft haar inhoud als haar wijze van totstandkoming” en dat dit slechts anders kan zijn “indien komt vast te staan dat bij de totstandkoming van die veroordeling sprake is geweest van een flagrante miskenning van fundamentele beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging”. [2]
grondbeginselen van de Nederlandse rechtsorde, niet iedere afwijking van een gebruik, dat bij ons een beginsel wordt genoemd, rechtvaardigt de toepassing van deze weigeringsgrond. Het dient te gaan om omstandigheden die zozeer de totstandkoming van het buitenlandse vonnis hebben beïnvloed en zozeer haaks staan op de Nederlandse opvattingen over een behoorlijke procesvoering, dat van de Nederlandse justitie niet verwacht mag worden zich voor de bevordering van de tenuitvoerlegging van dat vonnis op enigerlei wijze in te zetten. Gedacht zou kunnen worden aan een veroordeling, berustende op door middel van foltering verkregen bekentenissen. (…)”. [3] Uit de kamerstukken kan ook worden afgeleid dat onder omstandigheden artikel 6 EVRM aan de weg staat aan tenuitvoerlegging in Nederland. In de Memorie van Antwoord wordt erkend dat Nederland “internationaal” (de rechtbank leest: bij het EHRM) kan worden aangesproken op de erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis: “Indien zou blijken, dat een dergelijk buitenlands vonnis in strijd met alle beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging tot stand is gekomen, valt moeilijk in te zien hoe Nederland in redelijkheid een dergelijk vonnis zou kunnen erkennen en aan de tenuitvoerlegging daarvan kunnen medewerken”. [4]
“compatible with all the requirements of Article 6”is, maar moet de tenuitvoerlegging worden geweigerd wanneer die veroordeling
“is the result of a flagrant denial of justice”. [5] “A flagrant denial of justice goes beyond mere irregularities or lack of safeguards in the trial procedures such as might result in a breach of Article 6 if occurring within the Contracting State itself. What is required is a breach of the principles of fair trial guaranteed by Article 6 which is so fundamental as to amount to a nullification, or destruction of the very essence, of the right guaranteed by that Article”. [6]
“flagrant denial of justice”(EHRM) duidelijk maken dat de lat in alle gevallen hoog ligt.
the Appeal Courtzou hebben getrokken uit de (anonieme) getuigenverklaring en de gestelde omkoping van deze getuige en de ondeugdelijke motivering in hoger beroep – overwegend berusten op een betwisting van de vaststelling van feiten en omstandigheden die zijn uiteengezet in de veroordelende beslissing, terwijl de rechtbank – gelet op het hiervoor aangehaalde artikel 44 EVIG – gebonden is aan die vaststelling van de feiten en omstandigheden. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om [getuige] als getuige te horen moet worden afgewezen.
First Instance Serious Crimes Courtblijkt dat de veroordeelde bij het proces in eerste aanleg aanwezig is geweest, bijgestaan door twee advocaten, en daar zijn verdediging heeft gevoerd. Uit de beslissing van
the Appeal Courtblijkt dat de veroordeelde daar is vertegenwoordigd door dezelfde twee advocaten, waarbij is vermeld dat dit is gebeurd
‘according to the declaration of the defendant in court hearing date 27/05/2015’, zijnde de eerste procesdag bij
the Appeal Court. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de veroordeelde de advocaten zelf heeft gemachtigd en dat deze machtiging zich (mede) uitstrekte over het instellen van het instellen van hoger beroep en de procedure in hoger beroep. Deze conclusie vindt nog steun in de omstandigheid dat de veroordeelde in eerste aanleg door dezelfde advocaten is vertegenwoordigd en dat in de aanvullende brief van 20 juli 2016 ten aanzien van
the Appeal Courtstaat vermeld dat
“the trial was carried out in presence of the defence lawyers chosen by the defendant”.Voorts blijkt uit de beslissing van
the Appeal Courtdat de gemachtigde advocaten ook zelf namens de veroordeelde beroep
(antagonist appeal)hebben ingesteld bij het
Appeal Courten dat zij daar daadwerkelijk de verdediging hebben gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat niet kan worden vastgesteld dat het aanwezigheidsrecht van veroordeelde is geschonden in hoger beroep, nu hij daar is vertegenwoordigd door zijn door hem daartoe gemachtigde advocaten. De rechtbank volgt de raadsman dus niet in het verweer dat de zoon van de veroordeelde zelfstandig de advocaten heeft benaderd en geïnstrueerd met betrekking tot de procedure in hoger beroep en dat er daarom geen sprake is van een door de veroordeelde gemachtigde advocaat voor de procedure in hoger beroep. Deze verweren worden daarom verworpen.
artikel 3 EVRM is gehandeld, staat dus niet in de weg aan het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 29 juni 2015.
9.Artikel 6 (b) en (c) EVIG en 5 WOTS
10.Artikel 30, eerste lid, onder d, WOTS; afweging van alle betrokken belangen
11 augustus 2016 op het uitleveringsverzoek heeft de rechtbank overwogen dat er zorgen zijn over corruptie in het Albanese juridische systeem, maar heeft zij vervolgens geoordeeld dat hieruit niet de conclusie kan worden getrokken dat systematisch sprake is van oneerlijke procedures, en evenmin dat dit in het geval van de opgeëiste persoon zo zou zijn geweest. Niettemin is het een feit dat het EHRM de klacht van veroordeelde in behandeling heeft genomen en dat niet kan worden uitgesloten dat dit hof – dat een ander toetsingskader hanteert en dat over ruimere mogelijkheden van waarheidsvinding beschikt dan de uitleverings- en de exequaturrechter – in de toekomst tot een schending van artikel 6 EVRM zal concluderen. Mede in het licht van de grote schaal van corruptie onder rechters die wordt beschreven in het in punt 8.2 aangehaalde recente NRC-artikel, is het de vraag of de tenuitvoerlegging in Nederland onder deze omstandigheden wenselijk is.