ECLI:NL:RBAMS:2020:2658

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
22 mei 2020
Zaaknummer
C/13/683309 / HA RK 20-139
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen vreemdelingenrechter in asielprocedure

Op 6 mei 2020 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, ingediend op 21 april 2020. Het verzoek was gericht tegen mr. A.K. Mireku, een vreemdelingenrechter, en was ingediend in het kader van een asielprocedure. De verzoeker stelde dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was gekomen door een zelfstandige procesbeslissing van de rechter, die de termijn voor de IND om een verweerschrift in te dienen had verlengd zonder dat hierom was verzocht. Dit zou volgens de verzoeker de effectiviteit van zijn rechtsmiddel ondermijnen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat volgens artikel 8:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht rechters gewraakt kunnen worden op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De Wrakingskamer benadrukte echter dat rechters vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. In dit geval oordeelde de Wrakingskamer dat de beslissing van de rechter om de IND meer tijd te geven om een verweerschrift in te dienen, niet onderhevig was aan hun beoordeling, maar aan de rechter die de zaak behandelt.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek als kennelijk ongegrond afgewezen, en er werd geen mondelinge behandeling gehouden. De beslissing werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het bij verzoek van 21 april 2020 ingediende en onder rekestnummer C/13/683309 / HA RK 20/139 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker]
wonende of verblijvende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. A.K. Mireku, vreemdelingenrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 het wrakingsverzoek d.d. 21 april 2020 (bij e-mail door de rechter op 22 april 2020 doorgestuurd aan de secretaris van de Wrakingskamer);
 de op 1 mei 2020 van mr. Oomen ontvangen bijlagen.
1.2.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.

2.Het verzoek

2.1.
Bij de rechter is onder rolnummer NL20.6124 het beroep van verzoeker als eiser tegen de IND als verweerder in behandeling tegen het niet tijdig beslissen op het asielverzoek van verzoeker.
2.2.
Verzoeker stelt in zijn wrakingsverzoek het volgende. Bij uitspraak van 12 september 2019 heeft de rechtbank Amsterdam bepaald dat binnen 14 dagen na de uitspraak op het asielverzoek van verzoeker moest worden beslist op straffe van een dwangsom. De IND heeft niet binnen die termijn beslist, waardoor dwangsommen zijn verbeurd. Het uiteindelijke besluit van de IND was negatief voor verzoeker. Verzoeker is tegen dat besluit in beroep gegaan. Zijn beroep is gegrond verklaard. De IND is daartegen niet in beroep gegaan. De rechtbank legde de IND opnieuw een beslistermijn op, ditmaal zonder dwangsom. De IND heeft niet op tijd beslist. Verzoeker heeft daarop een beroep tegen niet-tijdig-beslissen ingesteld. Op 10 maart 2020 heeft de rechtbank de IND bericht dat het beroep versneld behandeld zou worden en is verzocht uiterlijk 24 maart 2020 een verweerschrift in te dienen. Dat heeft de IND niet gedaan. Op 9 april 2020 is namens de rechter aan de IND bericht: “De rechtbank begrijpt dat het voor u momenteel niet mogelijk is om een inhoudelijk verweerschrift in te sturen. De rechtbank stelt het op prijs om een actuele stand van zaken te ontvangen over het verloop van de procedure. Nader bericht volgt als u opnieuw gevraagd wordt om een inhoudelijk verweerschrift uit te brengen.”
Dit bericht heeft verzoeker verbaasd aangezien er geen verzoek van de IND aan vooraf was gegaan. De gemachtigde heeft contact opgenomen met de griffie en heeft vernomen dat sprake was van een zelfstandige procesbeslissing van de rechter.
Door ongevraagd en in strijd met de richtlijn van de rechtbank waarin, is bepaald dat de standaardtermijn van 2 weken wordt gehanteerd, de reactietermijn voor de IND te verlengen en daarmee alle effectiviteit aan het enige rechtsmiddel dat verzoeker heeft ter bespoediging van de besluitvorming te ontnemen, is sprake van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, aldus verzoeker.

3.De beoordeling van het verzoek

3.1.
In artikel 8:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht is bepaald dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.2.
De Wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van door de rechter genomen (tussen)beslissingen, in dit geval de beslissing om de IND op een later tijdstip alsnog in de gelegenheid te stellen een verweerschrift in te dienen, kennelijk rekening houdend met de situatie als gevolg van het Coronavirus. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel is belast met de behandeling van de zaak (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.3.
Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
4. Op grond van het vorenstaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en P.B. Martens, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.