ECLI:NL:RBAMS:2020:2534

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
RK 19/6298
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring klaagschrift inzake inbeslagname personenauto op basis van de Algemene Douanewet

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 29 april 2020, is het klaagschrift van de klager, die tevens beslagene is, ongegrond verklaard. Het klaagschrift was ingediend op basis van artikel 1:37, vijfde lid, van de Algemene Douanewet juncto artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering, met het verzoek om teruggave van de in beslag genomen personenauto, een Smart Forfour. De klager stelde dat hij niet op de hoogte was van een verborgen ruimte in zijn auto en dat er sprake was van een onrechtmatige doorzoeking. De rechtbank oordeelde dat de inbeslagname rechtmatig was, omdat de auto was voorzien van een verborgen bergplaats, wat in strijd is met de Douanewet. De rechtbank verwierp het verweer van de klager over de onrechtmatige doorzoeking, omdat de verbalisant op basis van de omstandigheden bevoegd was om onderzoek aan de auto te verrichten. De rechtbank concludeerde dat de klager niet onevenredig was getroffen door de inbeslagname en dat er geen recht op een geldelijke tegemoetkoming bestond. De beslissing werd genomen door rechter mr. L. Dolfing in aanwezigheid van griffier mr. C.T. St Rose. Tegen deze beslissing staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
RK: 19/6298
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 1:37, vijfde lid, van de Algemene Douanewet juncto artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager],
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
woonplaats kiezend op het adres van zijn raadsvrouw, mr. N. Saidi,
[adres],
klager, tevens beslagene.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 8 november 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
In verband met de coronacrisis heeft de geplande zitting op 25 maart 2020 niet plaatsgevonden. Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw van klager hebben per e-mail aangegeven dat een behandeling van het bezwaarschrift zonder zitting kan plaatsvinden en dat volstaan kan worden met een uitwisseling van schriftelijke standpunten.
De rechtbank heeft op 25 maart 2020 per e-mail de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw van klager ontvangen. Op 2 april 2020 heeft de rechtbank het standpunt van de belanghebbende de Douane, van [persoon 1], ontvangen. De officier van justitie heeft op 2 april 2020 haar standpunt aangevuld. De raadsvrouw van klager is hierna nog in de gelegenheid gesteld te reageren op het standpunt van de Douane, maar heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

2.Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van de in beslag genomen personenauto, Smart, Forfour, met kenteken [kenteken].
De raadsvrouw heeft per e-mail van 25 maart 2020 het klaagschrift nader toegelicht. Zij heeft het volgende aangevoerd. Klager stelt dat hij niet op de hoogte was van de verborgen ruimte in zijn auto. Voorts meent klager dat er sprake is van een onrechtmatige doorzoeking.
Hij stelt dat zijn auto voor de inbeslagname twee weken geparkeerd stond. In de periode dat de auto geparkeerd stond heeft er niemand in gereden. Volgens de verdediging was er voor de politie geen enkele aanleiding om de auto te doorzoeken, nu de auto geruime tijd geparkeerd stond er geen aanwijzingen waren dat zich in de auto een verborgen ruimte bevond. Verder ontbreekt er een bevel c.q. machtiging dan wel toestemming van een bevoegd persoon om de auto van klager te onderzoeken. Gezien deze onrechtmatige doorzoeking is de inbeslagneming als verboden vrucht eveneens onrechtmatig. Ook hierom dient het beslag opgeheven te worden.
De raadsvrouw heeft primair tot gegrondverklaring van het beklag verzocht en tot teruggave van de auto. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht, bij ongegrondverklaring van het beklag, om een geldelijke tegemoetkoming. Van belang daarbij is dat klager geen wetenschap had van de verborgen ruimte en dat klager niet is vervolgd voor een strafbaar feit dat samenhangt met de te beschermen belangen van de Algemene Douanewet. Klager wordt door het vervallen van de auto aan de staat onevenredig hard getroffen in zijn vermogen. Klager komt derhalve in aanmerking voor een geldelijke tegemoetkoming. De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad. [1] Zij heeft de rechtbank verzocht als geldelijke tegemoetkoming, een vergoeding toe te kennen op basis van de waarde van de auto zoals bepaald door de ANWB (nieuwprijs € 15.829). Zij heeft hierbij verwezen naar de conclusie van Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken van 10 maart 2020 met als ECLI nummer: ECLI:NL:PHR:2020:203.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen teruggave van de in beslag genomen personenauto aan klager en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Volgens het Openbaar Ministerie is sprake van een verborgen bergplaats. In de huidige staat – met verborgen ruimte – kan de auto niet terug het verkeer in. De auto is namelijk geschikt voor het heimelijk vervoeren van verboden goederen.
Wat betreft het verweer van de raadsvrouw over de onrechtmatige doorzoeking, heeft de officier van justitie in haar standpunt opgenomen dat de aanleiding rechtmatig is en dat er daarmee de juiste grondslag is om de auto over te brengen vanuit het strafrecht naar de bepalingen van de Douanewet.
De Douane heeft per brief d.d. 17 oktober 2019, aan klager aangegeven dat hij zijn auto onder voorwaarden kan terugkrijgen. Het Openbaar Ministerie sluit zich hierbij aan. De officier van justitie heeft, gelet op het voorgaande, verzocht het beklag ongegrond te verklaren. Klager zal met de Douane tot afspraken moeten komen, zodat hij aan de voorwaarden kan gaan voldoen en hij weer over zijn auto kan beschikken. Indien klager niet aan de voorwaarden kan of wil voldoen, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de auto onttrokken dient te worden aan het verkeer.

4.Standpunt van de Douane

Namens de Douane heeft [persoon 1] per mail van 2 april 2020 haar standpunt kenbaar gemaakt. De Douane stelt zich primair op het standpunt dat de auto voldoet aan de omschrijving van artikel 1:37 van de Algemene Douanewet, zodat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard.
Het subsidiaire standpunt is dat klager geen recht heeft op een geldelijke tegemoetkoming. Bovendien is in deze niet duidelijk of klager de auto zelf in deze toestand heeft gebracht waardoor de auto niet meer aan het verkeer mag deelnemen. Heeft hij zelf de auto in deze staat gebracht of laten brengen dan is een schadeloosstelling niet op zijn plaats omdat dat niet de bedoeling is van de schadeloosstelling zoals die in het strafrecht wordt gehanteerd.
Heeft hij de auto in deze staat gekocht dan dient hij zich voor de kosten en geleden schade te richten tot de verkoper van de auto.
Het meer subsidiaire standpunt is dat als er een geldelijke tegemoetkoming wordt gegeven rekening gehouden wordt met het feit dat de eventuele schade door klager mede veroorzaakt is nu hij zelf heeft gekozen om niet op de door de Douane gestelde voorwaarden voor teruggave van de auto in te gaan. Een eventuele vergoeding dient dan maximaal € 3.650,- te bedragen, te weten de waarde van de auto Total Loss op peildatum 3 oktober 2019 ANWB site € 8.650,- minus € 5.000,- de geschatte reparatiekosten.

5.De beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 30 september 2019 is op de voet van artikel 94 Sv voornoemde auto in beslag genomen. Dit voertuig is overgedragen aan de Douane omdat deze was voorzien van een verborgen bergplaats.
Verbalisant [persoon 2] heeft over de aanleiding daartoe (samengevat) in het proces-verbaal van 27 maart 2020 opgeschreven dat hij ongeveer gedurende twee weken de betreffende auto geparkeerd had zien staan, terwijl de tenaamgestelde [klager] niet in de directe omgeving woonde. Verder is het de verbalisant ambtshalve bekend dat een Smart Forfour geschikt is om een verborgen ruimte in aan te brengen. Gelet op voornoemde omstandigheden heeft de verbalisant besloten bij het rechtervoorwiel te gaan liggen, het hoekje van de beschermplaat naar beneden gehaald en de verborgen ruimte ontdekt.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een doorzoeking maar van onderzoek aan een auto waartoe de verbalisant (gegeven de hiervoor genoemde omstandigheden) op grond van artikel 3 Politiewet bevoegd was. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarom verworpen.
Nu sprake is van een auto met een verborgen ruimte in de zin van artikel 1:37 van de Algemene Douanewet is deze op goede gronden in beslag genomen. Dat klager naar eigen zeggen niet wist dat er een verborgen ruimte in de auto was aangebracht, doet daaraan niet af.
Ongegrondverklaring
Het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.
Geldelijke tegemoetkoming
Ten aanzien van de geldelijke tegemoetkoming overweegt de rechtbank het volgende.
Art. 33c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaalt onder meer dat de rechter een geldelijke tegemoetkoming toekent wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen. Bij de beoordeling van de vraag of de klager niet onevenredig is getroffen in de zin van art. 33c lid 2 Sr dient naast de waarde van het inbeslaggenomen vervoermiddel of voorwerp ook de draagkracht als bedoeld in art. 24 Sr te worden betrokken. [2] Ook kan worden meegewogen hoe de eigenaar van het voorwerp zich in relatie tot dat voorwerp heeft gedragen en het eventuele voordeel dat de Staat na het vervallen van het voorwerp aan de Staat met betrekking tot dat voorwerp verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop (van onderdelen) daarvan. [3]
De rechtbank komt tot het oordeel dat klager door het aan de Staat vervallen van de auto niet onevenredig is getroffen en zal hem derhalve geen geldelijke tegemoetkoming toekennen. Klager stelt eigenaar van de auto te zijn, maar heeft ter onderbouwing daarvan niets aangevoerd. Dit had wel van hem mogen worden verwacht, vooral nu de politie heeft verbaliseerd dat klager weliswaar tenaamgestelde is, maar dat de auto voor de inbeslagneming ongeveer twee weken geparkeerd heeft gestaan voor een flat die zich niet in de directe woonomgeving van klager bevindt.
Evenmin heeft klager informatie verstrekt over de omstandigheden rondom de aankoop van de auto en de prijs die hij daarvoor heeft betaald, bijvoorbeeld door het overleggen van een aankoopbon. Evenmin is informatie overgelegd over de draagkracht van klager. Onder al deze omstandigheden kan niet geoordeeld worden dat klager onevenredig wordt getroffen.

6.De beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het beklag
ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 29 april 2020 door
mr. L. Dolfing, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose griffier.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.

Voetnoten

1.Hoge Raad 8 juli 1998,
2.HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:3632.
3.Vgl. HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156, rov. 3.4.1.