ECLI:NL:RBAMS:2020:2454

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1928
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor huisraad en inrichtingskosten door gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 mei 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een man die bijzondere bijstand had aangevraagd voor huisraad en inrichtingskosten. De aanvraag was door de gemeente Amsterdam afgewezen op 11 maart 2020, met als argument dat de man, die sinds 2006 een bijstandsuitkering ontvangt, in staat zou moeten zijn om voor deze kosten te sparen of een lening af te sluiten. De man betwistte deze afwijzing en voerde aan dat hij vaak dakloos was geweest en niet in staat was om te sparen, mede door psychische problemen. Hij had ook een schuld bij de gemeente, waardoor er maandelijks een bedrag van zijn uitkering werd ingehouden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de kosten voor de inrichting van een woning in beginsel uit het inkomen van de betrokkene moeten worden betaald, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechter concludeerde dat de man niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet de mogelijkheid had gehad om geld te reserveren voor de gevraagde kosten. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar van de man tegen de afwijzing van zijn aanvraag geen redelijke kans van slagen had. Er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht opgelegd.

De uitspraak benadrukt dat bijstandsverlening voor bijzondere bijstand alleen kan plaatsvinden als er sprake is van bijzondere omstandigheden die het onmogelijk maken om de kosten uit het reguliere inkomen te dekken. De voorzieningenrechter concludeerde dat de man, ondanks zijn situatie, niet had aangetoond dat hij niet in staat was om te reserveren voor de noodzakelijke kosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1928

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.C. Walker),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. S.S. Kisoentewari)

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2020 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor kosten huisraad of inrichtingskosten afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Vanwege de uitbraak van het coronavirus is het houden van zittingen tot het noodzakelijke beperkt. Met het oog hierop is met partijen telefonisch besproken dat het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker op een schriftelijke wijze en dus zonder zitting wordt afgedaan. Partijen zijn telefonisch akkoord gegaan met een afdoening op een schriftelijke wijze. De voorzieningenrechter acht zich voldoende geïnformeerd om uitspraak te doen op het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft partijen daarom op 23 april 2020 bericht het onderzoek te hebben gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker ontvangt een bijstandsuitkering. Met ingang van 9 maart 2020 geldt voor verzoeker de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Daarvoor heeft verzoeker een bijstandsuitkering ontvangen waarop de kostendelersnorm van toepassing was. Op 5 maart 2020 heeft verzoeker bij verweerder bijzondere bijstand aangevraagd voor huisraad of inrichtingskosten.
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. De aanvraag van verzoeker ziet op gebruiksgoederen en hiervoor kan verzoeker sparen, gespreid betalen of een lening afsluiten, aldus verweerder. Volgens verweerder is er geen sprake van een bijzondere omstandigheid om verzoeker toch extra bijstand te geven.
4. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat verzoeker al vanaf 2006 een bijstandsuitkering ontvangt. Met ingang van december 2018 heeft verzoeker met een aantal bewoners een woning gehuurd en kon hij de woonkosten delen met deze bewoners. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker had kunnen reserveren voor de door hem gevraagde kosten. Niet is gebleken van een acute noodsituatie.
Standpunt verzoeker
5. Verzoeker is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag. Verzoeker betwist dat verweerder zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar zijn omstandigheden in het verleden en zijn financiële situatie in het verleden en in het heden. Verzoeker is vaak dakloos geweest en heeft daarna een uitkering ontvangen op basis van de kostendelersnorm. Verzoeker heeft niet kunnen sparen voor huisraad of inrichtingskosten. Verder voert verzoeker aan dat verweerder heeft nagelaten een berekening te maken waaruit blijkt welk bedrag verzoeker dan had kunnen sparen. Verzoeker heeft ook een schuld bij de gemeente, waardoor er per maand € 52,62 wordt ingehouden op zijn bijstandsuitkering. Hij heeft een inkomen onder bijstandsniveau en kan ook geen lening krijgen, noch is het een mogelijkheid gespreid te betalen voor alle goederen die hij nodig heeft, omdat hij niet zou kunnen voldoen aan de aflossingsverplichting. Verzoeker komt ook niet in aanmerking voor een lening bij de Kredietbank Amsterdam. Voor zover sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid bij verzoeker, had verweerder de bijzondere bijstand kunnen verlenen in de vorm van een geldlening. Daarnaast is er sprake van psychische problematiek bij verzoeker, zowel in het heden als het verleden. Verzoeker is op 10 februari 2020 voor behandeling doorverwezen naar Arkin Basis GGZ.
Oordeel voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter moet beoordelen of het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor huisraad of inrichtingskosten een redelijke kans van slagen heeft. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit niet het geval om de volgende reden.
7. Kosten van de inrichting van een woning behoren, als zij noodzakelijk zijn, tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten moeten in beginsel worden betaald uit het inkomen van de betrokkene hetzij door middel van reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend als de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit het inkomen op het niveau van algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. [1]
8. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de kosten waarvoor verzoeker bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen en dat die kosten in het individuele geval van verzoeker noodzakelijk zijn. Het gaat in deze zaak om de vraag of is voldaan aan het vereiste dat de betreffende kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
9. In wat verzoeker heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet de mogelijkheid heeft gehad om geld te reserveren. Verzoeker heeft sinds 2006 onafgebroken een bijstandsuitkering ontvangen. In 2017 was al bekend dat verzoeker op zoek was naar een woning. Met ingang van 4 maart 2020 is verzoeker via Woningnet in aanmerking gekomen voor een seniorenwoning. Weliswaar heeft verzoeker sinds 2017 bijstand ontvangen op kostendelersniveau, maar geldt dat hij de kosten kon delen. De bijstand was lager omdat zijn kosten ook lager waren. Hierin ligt ook geen onderbouwing voor de stelling dat verzoeker geen geld heeft kunnen reserveren. Dat verzoeker niet heeft gereserveerd voor de huisraad of inrichtingskosten ligt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de risicosfeer van verzoeker. Ook in verzoekers psychische problemen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor de conclusie dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet de mogelijkheid heeft gehad om geld te reserveren. Een enkele verwijzing naar een behandeling per februari 2020 is daarvoor onvoldoende.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar naar het oordeel van de voorzieningen-rechter vooralsnog geen redelijke kans van slagen. Daarom bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
11. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.G.J. Geerlings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 19 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:920 en van 23 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1481.