ECLI:NL:CRVB:2019:920

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
19 maart 2019
Zaaknummer
17/6620 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor inrichtingskosten wegens gebrek aan bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft appellant op 20 september 2016 bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten in verband met een verhuizing. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet heeft kunnen reserveren of een lening heeft kunnen afsluiten, maar deze beroepsgrond werd door de Centrale Raad van Beroep verworpen. De Raad oordeelde dat de aan appellant verstrekte algemene bijstand toereikend was om in zijn levensonderhoud te voorzien en om te reserveren voor dergelijke kosten. De omstandigheid dat appellant gedurende vier jaar in een dure huurwoning verbleef, werd niet als bijzondere omstandigheid erkend. Ook zijn stelling dat hij op een zwarte lijst staat vanwege een huurschuld, werd niet onderbouwd. De Raad benadrukte dat schulden op zich geen bijzondere omstandigheid vormen in de zin van de Participatiewet, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.

Uitspraak

17.6620 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 19 februari 2019
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 augustus 2017, 17/741 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)
Zitting heeft: M. Schoneveld als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: E. Stumpel
Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. Plaisier.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant heeft in verband met een verhuizing op 20 september 2016 bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten. Het college heeft deze aanvraag bij besluit van
21 oktober 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 december 2016
(bestreden besluit), afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Kosten van de inrichting van een woning behoren, indien zij noodzakelijk zijn, tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen van de betrokkene hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit het inkomen op het niveau van algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
3. Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd, zich voordeden en dat die kosten in het individuele geval van appellant noodzakelijk waren. Tussen partijen is in geschil of tevens is voldaan aan het vereiste dat de betreffende kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4. Appellant heeft in hoger beroep, evenals in beroep, aangevoerd dat hij niet heeft kunnen reserveren of een lening heeft kunnen afsluiten. Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant ontving ten tijde hier van belang sinds 11 oktober 2011 algemene bijstand. De aan appellant verstrekte bijstand moet toereikend worden geacht, zowel om in zijn levensonderhoud te voorzien als om te reserveren. Vergelijk de uitspraak van 31 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2331. De omstandigheid dat appellant gedurende vier jaar in het [locatie] verbleef en daardoor te lang een hoge huur heeft moeten betalen, maakt dit niet anders. De stelling van appellant dat hij wegens een huurschuld op een zwarte lijst staat waardoor hij geen andere huurwoning heeft kunnen krijgen, heeft hij niet onderbouwd, zodat alleen al daarom dit niet tot een ander oordeel leidt. Appellant heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij geen lening heeft kunnen krijgen voor deze kosten.
5. De omstandigheid dat appellant schulden en als gevolg daarvan onvoldoende reserveringsruimte had, vormt volgens vaste rechtspraak geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. Vergelijk de uitspraak van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318. Voor schulden wordt geen bijstand verleend. Dat het college op de hoogte was van de schulden van appellant doet hier niet aan af.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) E. Stumpel (getekend) M. Schoneveld
md