ECLI:NL:RBAMS:2020:2181

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
13/192554-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot inbraak en heling van goederen met vrijspraak voor enkele tenlasteleggingen

Op 19 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot inbraak en heling van goederen. De zaak kwam voort uit een incident op 10 augustus 2019, waarbij de verdachte samen met een ander een woning in [plaats 2] heeft geprobeerd binnen te dringen. De rechtbank heeft vastgesteld dat getuigen hebben gezien hoe de verdachte en zijn medeverdachte de voordeur van de woning intrapten, maar dat er geen goederen zijn weggenomen. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de voltooide inbraak. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan de poging tot inbraak, omdat hij betrokken was bij de poging om de woning binnen te dringen.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van heling van een scooter en een ov-chipkaart, waarvan de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte deze goederen had verworven of voorhanden had gehad. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de heling van de scooter en de telefoon, maar oordeelde dat hij wel schuldig was aan het voorhanden hebben van de ov-chipkaart, die was gestolen tijdens een woninginbraak. Ook werd vastgesteld dat de verdachte een busje pepperspray bij zich had, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van voorarrest, en kende een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij, [persoon 1], ter hoogte van € 550,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank weigerde de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, omdat er geen gewijzigde omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/192554-19 (Promis)
Datum uitspraak: 19 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W.J. Morra naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 10 augustus 2019 te [plaats 2] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een woning gelegen aan de [adres 2] , geld en/of goed(eren), in elk geval enig geldbedrag en/of goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te
weten aan [persoon 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of
inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 10 augustus 2019 te [plaats 2] , in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan de [adres 2] , geld en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [persoon 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen geld en/of goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, naar voornoemde woning is gegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) de (voor)deur van dioe woning (met kracht) heeft/hebben ingetrapt en/of heeft/hebben opengeduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 10 augustus 2019 te [plaats 2] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een scooter (merk Kymco) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en,
althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed
betrof;
3
hij op of omstreeks 10 augustus 2019 te [plaats 2] , in elk geval in Nederland, (een) goed(eren) te weten een ov-chipkaart (op naam van [persoon 2] ) en/of een Samsung telefoon heeft verworven,
voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4
hij op of omstreeks 10 augustus 2019 te [plaats 2] , in elk geval in Nederland, een wapen van
categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray (traangas), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat op grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, bewezen kan worden dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot inbraak en aan de onder 2 ten laste gelegde heling van een scooter en dat verdachte zich daarnaast schuldig heeft gemaakt aan de onder 3 ten laste gelegde heling van een ov-chipkaart en het onder 4 ten laste gelegde voorhanden hebben van een busje pepperspray. Voor de overige onderdelen van de tenlastelegging heeft de officier van justitie (partiële) vrijspraak gevorderd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair ten laste gelegde voltooide woninginbraak, van de onder 2 ten laste gelegde heling van de scooter en van de onder 3 ten laste gelegde heling van de telefoon. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat er geld en/of goederen uit de woning zijn weggenomen en evenmin dat de scooter en de telefoon van misdrijf afkomstig zijn. Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt niet dat er iets is weggenomen uit de woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats 2] . Daarom acht de rechtbank, met de raadsman en de officier van justitie, een voltooide woninginbraak niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
3.3.2.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
Verdachte wordt verweten zich, samen met zijn medeverdachte, schuldig te hebben gemaakt aan heling van een scooter. Daargelaten de vraag of op basis van het technisch onderzoek aan deze scooter moet worden geconcludeerd dat deze van misdrijf afkomstig was, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de scooter (mede) voorhanden heeft gehad. Getuigen hebben gezien dat verdachte en zijn medeverdachte samen op de scooter zaten. Uit de verklaring van getuige [getuige] , in samenhang met de bevindingen van de politie, moet worden geconcludeerd dat medeverdachte [medeverdachte] de bestuurder van de scooter was. Hiervan is ook in de strafzaak tegen [medeverdachte] uitgegaan. Bij gebrek aan ander belastend bewijs kan niet worden vastgesteld dat de scooter (ook) bij verdachte in gebruik was. Van de gebruiker van de scooter mag worden verwacht dat hij kennis heeft van de afwijkende kenmerken daarvan (de provisorisch aangebrachte kentekenplaat, het geforceerde contactslot, de contactknop en het weg geveilde framenummer). Deze kennis kan bij een bijrijder niet zonder meer worden aangenomen. Nu de bewijsmiddelen ook anderszins geen aanwijzingen bevatten dat hij van deze afwijkende kenmerken wist , kan de tenlastegelegde heling niet worden bewezen.. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
3.3.3.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1 subsidiair
In de nacht van 9 op 10 augustus 2019 zien getuigen twee jongens bij een woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats 2] . De getuigen zien dat één jongen tegen de voordeur leunt en dat de ander de deur opentrapt. Volgens meerdere getuigen is één van de jongens licht getint en draagt hij een rode pet of muts. De andere jongen kunnen zij niet goed omschrijven. Enkele minuten later zien getuigen licht branden in de woning. De inmiddels gearriveerde politie ziet twee jongens uit de woning rennen.. Een van hen, naar later blijkt verdachte, is licht getint en draagt een trui met een oranje/rode capuchon. Hij wordt aangehouden op de [adres 3] . De ander, naar later blijkt medeverdachte, heeft bekend in de woning te zijn geweest met als doel daar goederen te stelen. Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte één van de daders is geweest van de poging tot diefstal met braak in de woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats 2] , zodat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen.
3.3.4.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 3
Na de overbrenging van verdachte naar het politiebureau te [plaats 2] op 10 augustus 2019 is bij het onderzoek naar de goederen die verdachte bij zich had in zijn schoudertas een ov-chipkaart aangetroffen op naam van [persoon 2] . Deze ov-chipkaart bleek te zijn weggenomen bij een woninginbraak op 9 augustus 2019. Nu verdachte geen verklaring heeft afgelegd over de wijze waarop hij deze kaart – op dezelfde dag dat deze uit een woning is gestolen – heeft verkregen is de rechtbank van oordeel dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit goed door misdrijf was verkregen. In zoverre kan het ten laste gelegde onder 3 worden bewezen.
Onder 3 is eveneens ten laste gelegd dat verdachte een telefoon voorhanden heeft gehad die door misdrijf zou zijn verkregen. Nu het dossier echter geen aanknopingspunten bevat die erop wijzen dat de desbetreffende telefoon door misdrijf is verkregen, is de rechtbank met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat verdachte in zoverre van het ten laste gelegde onder 3 moet worden vrijgesproken.
3.3.5.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 4
Ten slotte is op 10 augustus 2019 bij de insluiting van verdachte in het cellencomplex van het politiebureau te [plaats 2] bij onderzoek aan zijn kleding een busje pepperspray aangetroffen. Op basis hiervan kan ook het ten laste gelegde onder 4 worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1. subsidiair
op of omstreeks 10 augustus 2019 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan de [adres 2] , geld en/of goederen dat/die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde(n), te weten aan [persoon 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, naar voornoemde woning is gegaan waarna hij, verdachte en zijn mededader de voordeur van die woning met kracht hebben ingetrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op of omstreeks 10 augustus 2019 te [plaats 2] , een ov-chipkaart op naam van [persoon 2]
voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4
op 10 augustus 2019 te [plaats 2] , een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray (traangas), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] tot het bedrag van € 550,00, met vermeerdering van wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte heeft de officier van justitie opheffing gevorderd van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, hoewel verdachte formeel als recidivist zou kunnen worden aangemerkt, het laatste feit waarvoor hij is veroordeeld inmiddels vier jaar geleden is gepleegd. Er moet vanuit worden gegaan dat verdachte de afgelopen jaren en ook sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis is rondgekomen van uitzendwerk en dat hij doet wat de maatschappij van hem verlangt, zodat de onderhavige feiten moeten worden beschouwd als eenmalige terugval. Volgens de oriëntatiepunten is een gevangenisstraf van twee maanden het uitgangspunt bij een poging woninginbraak. Daarnaast is het, ook gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte en medeverdachte, moeilijk uit te leggen dat medeverdachte een onvoorwaardelijk strafdeel van slechts 45 dagen gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen terwijl hij naast dit feit nog voor een voltooide diefstal is veroordeeld. Eventueel kan aan verdachte nog een voorwaardelijk strafdeel zonder bijzondere voorwaarden worden opgelegd, aldus de raadsman.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en de duur daarvan het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Zij hebben de voordeur van de woning ingetrapt en meerdere kamers overhoop gehaald. Dat verdachte en zijn mededader er niet in zijn geslaagd om daarbij geld of goederen buit te maken, maakt dit nauwelijks minder laakbaar. Zij hebben immers desondanks aanzienlijke schade en overlast veroorzaakt. Woninginbraken geven mensen het gevoel niet meer veilig te zijn in hun eigen woning. Bovendien zorgt het voor onrust bij omwonenden. Zij zijn bezorgd dat hen hetzelfde kan overkomen. Verdachte heeft met geen ander doel gehandeld dan zijn eigen financiële gewin en heeft geen rekening gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers. Daarnaast had verdachte een gestolen ov-chipkaart bij zich met de kennelijke bedoeling om die zelf of door anderen te laten gebruiken. Verdachte houdt op die manier de criminaliteit in stand. Ten slotte droeg verdachte een busje pepperspray bij zich. Het ongecontroleerde bezit hiervan kan in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens woning- en bedrijfsinbraken en ook andere vermogensdelicten. Daarbij is gebleken dat het laatste feit inmiddels dateert van ruim vier jaar geleden.
Mede gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, ziet de rechtbank aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, nu niet is gebleken dat verdachte zich niet aan enige schorsingsvoorwaarde heeft gehouden of dat er anderszins sprake is van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank zal deze vordering dan ook afwijzen.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 6491,68 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De rechtbank heeft kennis genomen van het vonnis in de zaak van de medeverdachte van 14 november 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:8588), dat ter terechtzitting aan het dossier is toegevoegd. Uit dit vonnis blijkt dat de benadeelde partij zijn vordering in die zaak ter terechtzitting heeft verminderd tot € 550,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade en dat dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
  • € 500,00 aan niet door de verzekering vergoede kosten voor het vervangen van de voordeur, het slot en de deurpost;
  • € 50,00 aan niet door de verzekering vergoede reis- en campingkosten.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijk toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 550, - aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
8.2
Het standpunt van de verdediging
De vordering is door de verdediging tot het bedrag van € 550,00 niet betwist. De verdediging heeft verzocht, indien de rechtbank dit deel van de vordering toewijst, dit hoofdelijk te doen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Het lijdt geen twijfel dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde onder 1 rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Uit het vonnis in de zaak van de medeverdachte blijkt dat de benadeelde partij een deel van de schade door de verzekering vergoed heeft gekregen. De rechtbank zal de vordering toewijzen voor het gedeelte dat niet door de verzekering is vergoed, te weten € 550,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2019 tot aan de dag van algehele voldoening. Nu de mededader tot vergoeding van (grotendeels) dezelfde schade is veroordeeld zal de veroordeling hoofdelijk worden uitgesproken, dat wil zeggen dat verdachte alleen tot betaling is gehouden voor zover de schade niet door de mededader is voldaan.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te maken goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
3
schuldheling
4
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan vergoeding van materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 11 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Wijst de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Fehmers, voorzitter,
mrs. J. Thomas en A.A. Fase, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 februari 2020.
[...]