3.3.2.Ten aanzien van de overige feiten
De rechtbank acht de overige feiten bewezen. De rechtbank baseert dit op de hieronder genoemde feiten en omstandigheden. Deze feiten en omstandigheden volgen uit de in de
bijlagegebezigde bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de in zaak A ten laste gelegde medeplegen diefstal uit een woning
Op woensdag 1 mei 2019 ziet getuige [getuige 1] twee jongens op klaarlichte dag een woning gelegen aan de [adres 2] binnengaan. De getuige ziet de jongens via een elektriciteitskastje op het dak van de garage klimmen en zo het balkon bereiken. Daar openen zij de balkondeur en gaan zij de woning binnen. De getuige beschrijft de jongens als jongens van 170-180 centimeter lang met donkere jassen. Een van hen zou negroïde zijn en draagt een grote zwarte rugtas bij zich. De ander is licht getint en draagt een pet. Volgens de getuige zijn de jongens vijf minuten binnen alvorens zij naar buiten komen en via het balkon en het dak weer naar beneden gaan en in de richting van het [straat 1] weglopen. De inmiddels gearriveerde politie hoort ter plekke van een persoon: ‘dat zijn ze die moet je hebben’ en ziet op aanwijzen van dezelfde persoon twee personen lopen en zet de achtervolging in. De politie ziet niemand anders in de straat lopen behalve deze twee personen. Een van de jongens, een negroïde jongen met een rode tas van Adidas, wordt vervolgens aangehouden. Deze jongen, die later verdachte blijkt te zijn, blijkt vier horloges in zijn jaszak te hebben. De bewoonster van de [adres 2] , mevrouw [persoon 2] , herkent de horloges als zijnde van haar man. Haar man, de heer [persoon 1] , verklaart dat naast deze horloges ook een horloge van het merk Estoril, inclusief kistje met gouden letters J.R., zijn weggenomen. Verdachte heeft bekend de diefstal te hebben gepleegd.
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien met de bekennende verklaring van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte één van de daders is geweest van de diefstal uit de woning gelegen aan de [adres 2] te Amsterdam, zodat het in zaak A ten laste gelegde kan worden bewezen.
Ten aanzien van de in zaak B onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplegen poging woninginbraak
In de nacht van 10 augustus 2019 zien getuigen dat twee jongens een woning gelegen aan de [adres 3] proberen binnen te gaan. De getuigen zien dat één jongen tegen de voordeur leunt en dat de ander de deur opentrapt. Volgens de getuigen is één van de jongens licht getint en draagt hij een pet. De andere jongen kunnen zij niet goed omschrijven. Enkele minuten later zien getuigen licht branden in de woning. De inmiddels gearriveerde politie ziet twee jongens uit de woning rennen in de richting van de [straat 2] . Een van hen, naar later blijkt medeverdachte [medeverdachte] is licht getint en draagt een oranje/rode capuchon. Hij wordt aangehouden op de [straat 2] . De ander, een negroïde jongen met een donkerkleurige jas en joggingsbroek met aan beide zijden een verticale witte streep, verliest de politie op de [straat 3] ter hoogte van de huisnummers 51 en 53 uit het zicht. Enkele minuten later wordt achter de heg in de voortuin van nummer 53 een negroïde jongen, die later blijkt te zijn: verdachte, aangetroffen. Verdachte heeft een bezweet gezicht, hijgt flink en draagt een donkerkleurige joggingsbroek met een beide zijkanten een verticale witte streep. Verdachte heeft bekend in de woning te zijn geweest met als doel daar goederen te stelen.
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien met de bekennende verklaring van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte één van de daders is geweest van de poging tot inbraak in de woning gelegen aan de [adres 3] , zodat het in zaak B onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Ten aanzien van de in zaak B onder 2 ten laste gelegde medeplegen heling van een scooter
Verdachte wordt verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan heling van een scooter. De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of deze scooter van misdrijf afkomstig was. De rechtbank wijst in dit verband op het onderzoek dat de politie heeft gedaan naar de scooter. Uit dit onderzoek bleek dat het aanwezige kenteken niet bij de scooter hoorde en dat was getracht het framenummer onleesbaar te maken door het nummer weg te vijlen. Ook bleek het startcontact van de scooter gemanipuleerd te zijn. Er was een drukcontact aangebracht, dat indien geactiveerd, zorgde voor stroomtoevoer. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de scooter van misdrijf afkomstig was.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte de scooter voorhanden heeft gehad. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Getuigen hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 10 augustus 2019 gezien op de scooter. Volgens getuige [getuige 2] was verdachte de bestuurder van de scooter.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat op verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de scooter de plicht rustte om onderzoek te verrichten naar de herkomst ervan gezien het gemanipuleerde startcontact waardoor je de scooter zonder sleutel kon starten. De verdachte heeft dit nagelaten. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte destijds redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de scooter een door misdrijf verkregen goed betrof.