ECLI:NL:RBAMS:2020:2077

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
13/030737-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor smaad en stalking door onvoldoende concretisering van gedragingen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte aangeklaagd voor smaad en stalking jegens verschillende aangevers, waaronder medewerkers van de Stichting Jeugdbescherming regio Amsterdam en Stichting Spirit. De zaak kwam voor de rechtbank op 25 maart 2020, na een onderzoek ter terechtzitting op 11 maart 2020. De officier van justitie, mr. F.R. Bons, vorderde bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. H.J.J. Hendrikse, pleitte voor niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en vrijspraak van de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat voor de vervolging van smaad jegens de Stichting Jeugdbescherming geen klacht vereist was, maar dat dit wel gold voor de medewerkers van de stichting. Aangezien er geen klachten waren ingediend door de medewerkers, verklaarde de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor deze feiten. Voor de andere tenlastegelegde feiten, waaronder smaad en belaging, oordeelde de rechtbank dat de uitlatingen van de verdachte niet voldoende concreet waren om als smaad te kwalificeren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meeste tenlastegelegde feiten, maar achtte de subsidiaire tenlastelegging van belediging bewezen.

De rechtbank legde een geldboete op van € 200,- voor de bewezen verklaarde belediging, waarbij werd opgemerkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank benadrukte dat de uitlatingen van de verdachte, hoewel voortkomend uit frustratie, niet bijdroegen aan de oplossing van problemen in de jeugdzorg en dat de beledigende aard van de uitlatingen onacceptabel was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/030737-19
Datum uitspraak: 25 maart 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.J.J. Hendrikse, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. Smaadschrift jegens Stichting Jeugdbescherming regio Amsterdam en de medewerkers van deze stichting, in de periode van 20 maart 2017 tot en met 4 mei 2017 te Amsterdam;
2. Smaadschrift jegens aangevers [nummer 1] (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en [nummer 2] (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ), in de periode van 18 augustus 2017 tot en met 13 december 2017 te Amsterdam;
Subsidiair: belediging van aangevers [nummer 1] (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en [nummer 2] (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ), in de periode van 2 augustus 2017 tot en met 18 augustus 2017 te Amsterdam;
3. Belaging van aangevers [nummer 1] (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en [nummer 2] (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ) van het Landelijk Hoogrisico Expertiseteam van de Kinderbescherming , in de periode van 18 augustus 2017 tot en met 22 februari 2018 te Amsterdam;
4. Smaadschrift jegens Stichting Spirit en de medewerkers van deze stichting, in de periode 4 januari 2017 tot en met 21 april 2017 te Amsterdam.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hij ten aanzien van alle feiten ontvankelijk in de vervolging van verdachte is.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie ten aanzien van alle feiten niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte moet worden verklaard. Uit het dossier blijkt niet, althans onvoldoende, dat degenen aan wie de e-mailberichten zijn gestuurd een persoonlijk belang hebben bij de vervolging van verdachte voor de ten laste gelegde feiten. Een deugdelijke klacht van de betrokken personen ontbreekt. Dit terwijl de ten laste gelegde feiten alleen op klacht mogen worden vervolgd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: Smaadschrift jegens Stichting Jeugdbescherming regio Amsterdam en de medewerkers van deze stichting, in de periode van 20 maart 2017 tot en met 4 mei 2017 te Amsterdam.
Voor het vervolgen van smaadschrift jegens Stichting Jeugdbescherming regio Amsterdam is een klacht niet vereist, want de Stichting Jeugdbescherming is een openbare instelling (zie artikelen 267 aanhef onder 1˚ en 269 Wetboek van Strafrecht). De officier van justitie is, wat de Stichting Jeugdbescherming regio Amsterdam betreft, dan ook ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Voor het vervolgen van smaadschrift jegens de medewerkers van de Stichting Jeugdbescherming regio Amsterdam zijn klachten wel vereist (zie artikelen 64 en 269 Wetboek van Strafrecht). Deze klachten ontbreken echter. Sterker nog: alleen de Stichting Jeugdbescherming zelf heeft aangifte gedaan, en daarbij is meegedeeld dat “er niet werd meegewerkt door Jeugdzorg aan het horen van betrokkenen, daar dit als zeer onprettig werd ervaren.” Het toch proberen te horen van de medewerkers is vruchteloos gebleken (pagina 2 van het dossier). Gelet hierop verklaart de rechtbank de officier van justitie, voor zover het de medewerkers van de stichting betreft, niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde: smaadschrift c.q. belediging jegens aangevers [nummer 1] (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en [nummer 2] (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ), in de periode van 18 augustus 2017 tot en met 13 december 2017 te Amsterdam.
Voor het vervolgen van smaadschrift jegens of het beledigen van aangevers [nummer 1] (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en [nummer 2] (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ) zijn klachten niet vereist, nu het gaat om ambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening (zie artikelen 267 aanhef onder 2˚ en 269 Wetboek van Strafrecht). De officier van justitie is daarom, wat het onder 2 ten laste gelegde betreft, ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde: Belaging van aangevers [nummer 1] (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en [nummer 2] (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ), in de periode van 18 augustus 2017 tot en met 22 februari 2018 te Amsterdam.
Voor het vervolgen van belaging van aangevers [nummer 1] (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en [nummer 2] (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ) zijn klachten vereist (zie artikel 285b lid 2 Wetboek van Strafrecht). Van aangever [nummer 1] is er een klacht (p. 187). De ter terechtzitting overgelegde op 22 februari 2018 gedateerde klacht van ‘ [naam 2] ’ is niet ondertekend. Op 26 augustus 2019 heeft ‘ [naam 2] ’ echter aanvullende aangifte gedaan tegen verdachte, onder andere van belaging. In deze aangifte schrijft ‘ [naam 2] ’: “
zijn lastercampagne tegen mij als persoon dient te stoppen”. Hieruit leidt de rechtbank af dat ‘ [naam 2] ’ vervolging van verdachte wenst. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging voor wat betreft de belaging van [naam 2] .
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde: Smaadschrift jegens Stichting Spirit en haar medewerkers [naam 3] , in de periode 4 januari 2017 tot en met 21 april 2017 te Amsterdam.
Voor het vervolgen van smaadschrift jegens Stichting Spirit is een klacht niet vereist (zie artikelen 267 aanhef onder 1˚ en 269 Wetboek van Strafrecht). De officier van justitie is, wat Stichting Spirit betreft, dan ook ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Voor het vervolgen van smaadschrift jegens de medewerkers van deze Stichting is een klacht wel vereist (zie artikelen 64 en 269 Wetboek van Strafrecht). Deze klacht ontbreekt. De rechtbank verklaart de officier van justitie daarom, wat de medewerkers van deze Stichting betreft, niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: Smaadschrift jegens Stichting Jeugdbescherming regio Amsterdam en de medewerkers van deze stichting, in de periode van 20 maart 2017 tot en met 4 mei 2017 te Amsterdam.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde. Het is evident dat hetgeen verdachte allemaal ten laste legt aan de stichting en haar medewerkers, zoals kindermishandeling en het weggeven van zijn dochter aan een pedofiel, in strijd is met de geldende publieke moraal en een ongewenste inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers oplevert. Door de e-mails ook naar de NRC en de Volkskrant te sturen, heeft verdachte ruchtbaarheid aan zijn uitspraken willen geven.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde: Smaadschrift c.q. belediging jegens aangevers [nummer 1] (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en [nummer 2] (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ), in de periode van 18 augustus 2017 tot en met 13 december 2017 te Amsterdam.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde. Verdachte wilde ruchtbaarheid geven aan zijn uitspraken door de e-mails naar meerdere instanties en personen te sturen. Gedurende een periode heeft hij zich met name op de aangevers gericht. Door zijn uitingen heeft hij hun eer en goede naam opzettelijk aangetast en zich schuldig gemaakt aan smaadschrift.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde: Belaging van aangevers [nummer 1] (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en [nummer 2] (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ), in de periode van 18 augustus 2017 tot en met 22 februari 2018 te Amsterdam.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde. Door de inhoud van de e-mails (beledigend en intimiderend), de duur, de frequentie en het feit dat de e-mails naar meerdere personen werden gestuurd, is grote en grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangevers. Door de continue stroom aan smadelijke berichten werd normaal functioneren voor hen onmogelijk.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde: Smaadschrift jegens Stichting Spirit en haar medewerkers, in de periode 4 januari 2017 tot en met 21 april 2017 te Amsterdam.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde. Verdachte heeft de uitingen bekend. De e-mails zijn verstuurd naar onder andere de algemene klachtenmailbox van de politie, de klantenservice van Achmea rechtsbijstand, de rechtbank en nog enkele personen. Daarnaast zijn er meerdere teksten op een blog verschenen waarin [naam 3] belachelijk werd gemaakt. Net als bij het eerste feit levert dit smaadschrift op, aangezien de directrice van de stichting wordt beticht van medeplichtigheid aan verwaarlozing, mishandeling en misbruik. Hierdoor wordt de eer of goede naam van de stichting aangerand. Temeer nu wordt gezegd dat er medewerkers in dienst zijn die strafbare feiten plegen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent niet dat hij de betreffende berichten heeft verstuurd. Maar verdachte stelt dat de tenlastegelegde bewoordingen niet van beledigende of bedreigende aard zijn en in de context van een relaas c.q. meningsuiting moeten worden gezien.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt als volgt over de feiten waarvoor de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte is.
Het bestanddeel “telastlegging van een bepaald feit” bij smaadschrift
Vooropgesteld moet worden dat sprake is van telastlegging van een "bepaald feit" als bedoeld in artikel 261 Wetboek van Strafrecht, indien het feit op een zodanige wijze door de verdachte is tenlastegelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging aanwijst. Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake indien het "feit" niet het gedrag van de betrokkene betreft, maar een eigenschap die hem wordt toegedicht en evenmin, als het wel gaat om diens gedrag, indien dat gedrag slechts in algemene termen wordt geduid en derhalve niet wordt toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging van een bepaalde persoon. Het behoort tot de taak van de strafrechter om, afhankelijk van de precieze vormgeving van de door het Openbaar Ministerie uitgebrachte tenlastelegging, zelfstandig - dus ook indien op dat punt geen verweer is gevoerd - te beoordelen of het bestanddeel "telastlegging van een bepaald feit" als bedoeld in artikel 261 Wetboek van Strafrecht kan worden bewezenverklaard dan wel of het bewezenverklaarde het misdrijf van artikel 261 Wetboek van Strafrecht oplevert. [1]
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: Smaadschrift jegens Stichting Jeugdbescherming regio Amsterdam, in de periode van 20 maart 2017 tot en met 4 mei 2017 te Amsterdam.
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat verdachte van smaadschrift jegens Stichting Jeugdbescherming regio Amsterdam vrijgesproken dient te worden, aangezien de door verdachte gestuurde e-mailberichten niet toegespitst zijn op een voldoende geconcretiseerde gedraging van de stichting.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde: Smaadschrift jegens aangevers [nummer 1] (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en [nummer 2] (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ), in de periode van 18 augustus 2017 tot en met 13 december 2017 te Amsterdam.
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie – van oordeel dat verdachte van smaadschrift jegens aangevers [nummer 1] (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en [nummer 2] (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ) vrijgesproken dient te worden. Ook deze uitlatingen zien niet op voldoende geconcretiseerde gedragingen van de aangevers en bevatten slechts algemene beledigingen.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde: belediging van aangevers [nummer 1] (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en [nummer 2] (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ), in de periode 2 augustus 2017 tot en met 18 augustus 2017 te Amsterdam.
De rechtbank acht het onder 2 subsidiair ten laste gelegde, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte dat hij deze mails heeft verstuurd, bewezen. De rechtbank vindt de bewezenverklaarde uitlatingen zonder meer beledigend, nu het uitingen betreft die naar algemeen spraakgebruik scheldwoorden zijn.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde: Belaging van aangevers [nummer 1] (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en [nummer 2] (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ), in de periode van 18 augustus 2017 tot en met 22 februari 2018 te Amsterdam.
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie - niet bewezen dat verdachte door zijn e-mailberichten een inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangevers [nummer 1] (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en [nummer 2] (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ). De werkelijke identiteit of woonplaats van aangevers was niet bij verdachte bekend en zij konden hun mail of computer uitloggen. Zij kregen veel beledigende en wellicht intimiderende mails van verdachte, maar juist omdat hun privé gegevens voor verdachte waren afgeschermd en zij zich er aan konden onttrekken, raakte dit niet hun persoonlijke levenssfeer. Verdachte zal daarom ook van belaging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde: Smaadschrift jegens Stichting Spirit en haar medewerkers in de periode 4 januari 2017 tot en met 21 april 2017 te Amsterdam.
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie – van oordeel dat verdachte van smaadschrift jegens Stichting Spirit vrijgesproken dient te worden. Ook deze uitlatingen zien niet op voldoende geconcretiseerde gedragingen van de stichting.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
op tijdstippen in de periode van 2 augustus 2017 tot en met 18 augustus 2017 te Amsterdam, telkens opzettelijk aangever [nummer 1] (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en aangever [nummer 2] (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ), beide kernfunctionarissen van het Landelijk Hoogrisico Expertiseteam van de Raad van de Kinderbescherming , gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, door toegezonden geschriften heeft beledigd, door e-mails te sturen met de beledigende woorden:
- " Dat maakt jou, de allerdomste Jeugdkruisvaarder die ik ooit ben tegengekomen en dat betekent concreet dat ik wat extra aandacht aan je ga besteden, online.",
- " [naam 2] ? Ga je huilen of bedplassen nu bekend is dat jij de allerdomste Jeugdkruisvaarder bent?",
- "Ik stel voor dat je - als je heel brood ende kwetsbaar bent - inderdaad alvast een plaswekker aanschaft.",
- "We have a winner. [naam 2] van het Hoog Risico team van de Raad v/d Kinderbescherming gaat de geschiedenis in als de allerdomste, meest incomptente Jeugdkruisvaarder ooit",
- " Fuck You",
- " Nu ben jij een schuimbekkende gek",
- " Hoe fokking dom ben je achterlijke gek?",
- " fucklul Jeugdkruisvaarder van dat hoge risicoteam ".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van het feit

Verdachte heeft aangevoerd dat de uitlatingen niet als strafbaar kunnen worden aangemerkt. Hij heeft aangevoerd dat de bewoordingen veelal een onderdeel vormen van een relaas c.q. meningsuiting van verdachte en ook in die context dienen te worden bezien. Van persoonlijke belediging of bedreiging is geen sprake. Verdachte heeft het op deze wijze en met deze inhoud versturen van berichten aangeduid als “trollen”. Dit had voornamelijk als doel om mensen te ontregelen en boos te maken, om zo onjuiste beslissingen uit te lokken, te protesteren en problemen aan de kaak te stellen. De toonzetting van de e-mailberichten is overwegend spottend van aard. De raadsman heeft ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
De rechtbank begrijpt dit verweer als een beroep op de strafuitsluitingsgrond die beschreven is in artikel 266 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Dat verdachte een hoger doel en wellicht een openbaar belang nastreefde wil de rechtbank aannemen. De bewezenverklaarde uitlatingen van verdachte zijn echter zozeer op de persoon gericht, dat van behartiging van dat openbaar belang reeds daarom geen sprake kan zijn. Dat geldt ook voor het aan de kaak stellen van problemen in de jeugdzorg. Dat die problemen er in sommige gevallen zijn, is algemeen bekend. Het uiten van persoonlijke beledigingen aan het adres van specifieke functionarissen van jeugdzorg, in dit geval van de Raad voor de Kinderbescherming , draagt echter niets bij aan de oplossing van die problemen. Het kost integendeel alleen maar tijd en energie van mensen die proberen, met de middelen die er zijn, zo goed mogelijk hun werk te doen.
Het bewezen geachte feit is daarom strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot:
- een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren;
- een dadelijk uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38v Wetboek van Strafrecht), namelijk een contactverbod met stichting Spirit , Jeugdbescherming , de medewerkers van Jeugdbescherming , [naam 2] en [naam 1] .
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een voorwaardelijke taakstraf aan verdachte op te leggen.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft aangevers [nummer 1] (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en [nummer 2] (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ) door middel van het sturen van meerdere e-mailberichten beledigd. Hoewel de rechtbank zich de frustratie van verdachte over de voorgeschiedenis met bepaalde instanties kan voorstellen, gaan de teksten die verdachte aan hen stuurde alle perken te buiten en zijn deze zonder meer strafbaar. Het betreft mensen die de publieke zaak dienen, waarbij het kennelijk nodig is dat zij onder pseudoniem werken omdat zij anders hun werk niet veilig kunnen doen. Dat dit niet voor niets is heeft verdachte, die meende hun werkelijke identiteit te kennen, wel bewezen.
De rechtbank gaat er van uit dat verdachte stopt met dit soort e-mailberichten (aan wie dan ook) te sturen, zoals hij meermalen op zitting heeft beloofd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 30 januari 2020. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van de hoven en de rechtbanken. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Voor een belediging geldt een geldboete van € 150,- als uitgangspunt. Dit uitgangspunt moet in de onderhavige zaak worden verhoogd (omdat het feit tegen ambtenaren en gedurende een langere periode is begaan) en tegelijkertijd worden verlaagd (omdat het feit in 2017 en tegen de pseudoniemen van personen is begaan).
De rechtbank acht minder feiten dan de officier van justitie bewezen en wijkt mede daarom af van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een geldboete van € 200,- passend.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c, 57, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Verklaart de officier van justitie wat betreft smaadschrift jegens medewerkers van de Stichting Jeugdbescherming regio Amsterdam niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Verklaart het verdere onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Verklaart de officier van justitie wat betreft smaadschrift jegens de medewerkers van Spirit niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Verklaart het verdere onder 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 200,-(tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 4 dagen.
Als verdachte hoger beroep instelt tegen dit vonnis, is het verlofstelsel als bedoeld in artikel 410a van het Wetboek van Strafvordering van toepassing.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. B. Vogel en C. van Eck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2020.
De jongste rechter is buiten
staat dit vonnis mede te ondertekenen
[...]

Voetnoten

1.Hoge Raad 29 september 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI1171, NJ 2009/541, m.nt. J.M. Reijntjes) en Hoge Raad 3 december 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1556).