Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het procesverloop
2.Inhoud van het bezwaarschrift
3.Standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.Beslissing
ongegrond.
Rechtbank Amsterdam
In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 13 maart 2020, is het bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de afname van zijn DNA-profiel ongegrond verklaard. De veroordeelde, geboren in 1957, had op 16 september 2019 een geldboete en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen voor diefstal. Hij diende op 18 november 2019 een bezwaarschrift in tegen het bevel tot DNA-afname, dat op 3 oktober 2019 was gegeven door de officier van justitie. De rechtbank heeft de gemachtigde raadsman en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord, maar de veroordeelde zelf was niet verschenen.
De rechtbank overwoog dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden als uitgangspunt heeft dat bij iedere veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen, tenzij er zich specifieke uitzonderingen voordoen. De veroordeelde stelde dat hij niet meer in herhaling zal vallen en dat de afname van zijn DNA een inbreuk op zijn privéleven vormt. De rechtbank oordeelde echter dat de uitzonderingen niet van toepassing waren, aangezien de aard van het misdrijf (diefstal) en de omstandigheden geen reden gaven om af te wijken van de wettelijke verplichting tot DNA-afname. Bovendien bleek uit het Justitieel Document dat de veroordeelde eerder met justitie in aanraking was gekomen, wat het risico op recidive bevestigde.
De rechtbank concludeerde dat de inbreuk op de privacy van de veroordeelde gerechtvaardigd was, gezien het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond en benadrukte dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze beslissing.