ECLI:NL:RBAMS:2020:1972

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
13/288548-19 (A) en 13/009774-20 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van goederen uit winkels door verdachte zonder vast woon- of verblijfplaats

In deze strafzaak, behandeld door de rechtbank Amsterdam, is de verdachte, geboren in 1980 en zonder vast woon- of verblijfplaats, beschuldigd van twee winkeldiefstallen. De feiten vonden plaats op 2 december 2019 en 10 januari 2020, waarbij de verdachte respectievelijk twee Bulgari Splendida Edp flesjes en twee Heineken Pils Mono en een Spar Fuet-worst heeft weggenomen uit winkels in Amsterdam. De rechtbank heeft op 13 maart 2020 uitspraak gedaan na een terechtzitting op 28 februari 2020, waar de officier van justitie, mr. G. Dankers, en de raadsman, mr. E.J. van Gils, aanwezig waren. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de beschikbare bewijsmiddelen, de feiten bewezen verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is en heeft de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van één jaar. Dit besluit is genomen na zorgvuldige overweging van de omstandigheden van de verdachte en de ernst van de gepleegde feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het reclasseringsrapport, dat aangaf dat de verdachte geen sociale voorzieningen kan aanvragen en dat zijn verblijfsrecht in Nederland is ingetrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om de maatschappij te beschermen tegen de overlast die de verdachte veroorzaakt door zijn strafbare feiten. De beslissing is genomen in het belang van zowel de verdachte als de maatschappij, met de hoop dat de verdachte na afloop van de maatregel een delictvrij bestaan kan opbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/288548-19 (A) en 13/009774-20 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 13 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1980,
zonder vast woon- of verblijfplaats hier te lande,
gedetineerd in [PI te plaats].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Dankers en van wat de gemachtigde raadsman mr. E.J. van Gils naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Ten aanzien van zaak A
hij op of omstreeks 2 december 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, twee Bulgari Splendida Edp flesjes, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan (winkelbedrijf) Hudson's Bay (gelegen aan [adres 1]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van zaak B
hij op of omstreeks 10 januari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, twee Heineken Pils Mono en/of een Spar Fuet-worst, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Spar [filiaal], gelegen aan het [adres 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Zij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweren gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, het onder zaak A en zaak B ten laste gelegde bewezen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A
op 2 december 2019 te Amsterdam, twee Bulgari Splendida Edp flesjes, die aan winkelbedrijf Hudson's Bay (gelegen aan [adres 1]) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van zaak B
op 10 januari 2020 te Amsterdam, twee Heineken Pils Mono en een Spar Fuet-worst, die aan een ander toebehoorden, te weten aan Spar [filiaal], gelegen aan het [adres 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaar, zonder aftrek van voorarrest. Hoewel verdachte rechtmatig in Nederland verblijft, kan hij geen aanspraak maken op sociale voorzieningen. Er is dan ook geen ander kader dan de ISD-maatregel om de maatschappij te beveiligen tegen overlast en om recidive bij verdachte terug te dringen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht om geen ISD-maatregel op te leggen. Het reclasseringsrapport is opgesteld met als uitgangspunt dat het verblijfsrecht van verdachte was ingetrokken. Nu is gebleken dat verdachte rechtmatig in Nederland verblijft, is door de reclassering onvoldoende onderzocht of er andere vormen van hulpverlening tot de mogelijkheden behoren. Indien aan verdachte de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaar wordt opgelegd, zou dat feitelijk neerkomen een ‘kale detentie’. De raadsman heeft verwezen naar twee uitspraken van de rechtbank Amsterdam van en 12 oktober 2017 [1] en 13 oktober 2017 [2] . Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de ISD-maatregel te beperken tot één jaar, waarbij tussentijdse toetsing dient plaats te vinden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Dit zijn ergerlijke feiten, die naast overlast en schade ook hinder veroorzaken voor winkeliers.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het
uittreksel uit de Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 30 januari 2020,
waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden onderhavig feit te plegen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 6 februari 2020, opgemaakt door M. Visser. Uit het rapport blijkt het volgende.
“Het ontbreekt de heer [verdachte] aan perspectief, waardoor hij zich niet kan onttrekken aan de vicieuze cirkel waarin hij tot voor onderhavige detentie verbleef. Een schorsing met als uitgangspunt professionele ondersteuning bij terugkeer naar [geboorteland], bleek niet uitvoerbaar omdat hij binnen enkele dagen recidiveerde. Betrokkene toont zich ambivalent ten aanzien van professionele ondersteuning om te werken aan zijn alcohol- en drugsverslaving. Gezien
de hoeveelheid en ernst van de problematiek achten wij klinische behandeling nodig om te komen tot blijvende gedragsverandering. Zonder deze interventie schatten we het recidiverisico en het risico op onttrekken aan voorwaarden hoog in. Beschermende factoren zien we op dit moment niet.
(..)
De heer [verdachte] toont te weinig motivatie voor een aanmelding voor behandeling in een kliniek om te werken aan zijn verslavingsproblematiek, hetgeen wij nodig achten om te komen tot recidive vermindering. Bij een veroordeling adviseren wij een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.”
Op zitting heeft deskundige J. Versteeg, als reclasseringswerker werkzaam bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, het rapport toegelicht. Zij heeft het advies om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen bevestigd. De omstandigheid dat het reclasseringsrapport is opgesteld met als uitgangspunt dat het verblijfsrecht van verdachte is ingetrokken, maakt het advies niet anders. Verdachte heeft namelijk geen recht op sociale voorzieningen in Nederland opgebouwd, waardoor reclasseringstoezicht geen kans van slagen heeft.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte twee misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van 30 januari 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de onderhavige feiten meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte weer een misdrijf zal begaan.
Blijkens het strafblad van 30 januari 2020 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Gelet op de instabiliteit op alle leefgebieden is er geen reële mogelijkheid voor verdachte om zelf de vicieuze cirkel van het middelengebruik en het plegen van delicten zelfstandig te doorbreken. De rechtbank zal daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opleggen.
Voor zover de raadsman heeft gewezen op twee uitspraken van deze rechtbank van 12 oktober 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:7665) en 13 oktober 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:7907), overweegt de rechtbank dat anders dan in die zaken is geoordeeld, in dit geval oplegging van de ISD-maatregel wel proportioneel is. Verdachte heeft in een zeer kort tijdsbestek een uitgebreid strafblad opgebouwd, zodat in dit geval het belang van de bescherming van de veiligheid van de maatschappij oplegging van de maatregel noodzakelijk maakt.
Ten aanzien van de duur van de ISD-maatregel overweegt de rechtbank als volgt. Met de ISD-maatregel wordt enerzijds de maatschappij beschermd tegen de overlast die verdachte veroorzaakt door het plegen van strafbare feiten. Anderzijds wordt binnen de maatregel geprobeerd een bijdrage te leveren aan een oplossing van de problematiek van verdachte, waardoor hij, na afloop van de maatregel, een delictvrij bestaan kan opbouwen. Door aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen wordt de maatschappij beschermd tegen de delicten die verdachte pleegt. In het reclasseringsrapport van 6 februari 2020 is opgenomen dat verdachte geen aanspraak kan maken op sociale voorzieningen en dat zijn verblijfsrecht is ingetrokken. Uit recente informatie van de vreemdelingenpolitie blijkt echter dat verdachte rechtmatig in Nederland verblijft. Ondanks zijn verblijfsrecht, heeft verdachte geen sociale voorzieningen opgebouwd. Om die reden kan tijdens de ISD-maatregel worden bezien of de beveiliging van de maatschappij vorm kan krijgen door verdachte te helpen terug te keren naar [geboorteland]. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank daarom in afwijking van de vordering van de officier van justitie de maatregel opleggen voor de duur van één jaar, zonder aftrek van de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht.
De rechtbank ziet geen aanleiding een tussentijdse toets te bepalen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A en zaak B:
telkens: diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 maart 2020.
[...]

1.[...]

[...]

3.[...]

[...]