ECLI:NL:RBAMS:2020:1949

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
C/13/662820 / HA ZA 19-264 EV
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling na bewijslevering en bindende eindbeslissing in civiele procedure

In deze civiele procedure, aangespannen door Finqle B.V. tegen Ren & Run Vastgoed B.V. en twee gedaagden, heeft de rechtbank Amsterdam op 15 april 2020 uitspraak gedaan. De zaak betreft een beoordeling na bewijslevering, waarbij Finqle was opgedragen bewijs te leveren van de elektronische ondertekening van twee overeenkomsten. De rechtbank had eerder in een tussenvonnis geoordeeld dat Finqle de door haar gestelde werkwijze had gevolgd, maar dat deze werkwijze niet als voldoende betrouwbaar kon worden aangemerkt. Finqle heeft in haar akte uitlating bewijs geen aanvullend bewijs kunnen leveren voor de ondertekening van de overeenkomsten door de gedaagden. De rechtbank oordeelde dat Finqle niet kon terugkomen op de bindende eindbeslissing van het tussenvonnis, tenzij er bijzondere omstandigheden zouden zijn, wat niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat er geen overeenkomsten tot stand waren gekomen, waardoor de vorderingen van Finqle tot nakoming werden afgewezen. Echter, de vordering tot terugbetaling van € 30.000,10 werd toegewezen aan Ren & Run, met wettelijke rente vanaf 9 februari 2019. Daarnaast werden de proceskosten en beslagkosten aan Finqle toegewezen, en werd Ren & Run veroordeeld in de kosten van de procedure. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/662820 / HA ZA 19-264
Vonnis van 15 april 2020
in de zaak van
FINQLE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. D.J. Rijnbout,
tegen

1.REN & RUN VASTGOED B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2.
[gedaagde 1],
wonende te Amsterdam,
3.
[gedaagde 2],
wonende te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. E. van Meulen.
Eiseres zal hierna Finqle genoemd worden. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk Ren & Run, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 december 2019, waarin Finqle is opgedragen bewijs te leveren (hierna: het tussenvonnis);
  • de akte uitlating bewijs van Finqle, met bijlagen (hierna: producties);
  • de antwoordakte van Ren & Run.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is Finqle opgedragen te bewijzen dat de elektronische ondertekening van het geschrift getiteld ‘OVEREENKOMST TOT KOOP VAN HANDELSVORDERINGEN’ en gedateerd op 24 januari 2019, en van het geschrift getiteld ‘Hoofdelijke aansprakelijkheid’ en gedateerd op 29 januari 2019 (beide overgelegd als productie 1 bij dagvaarding) afkomstig is van [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
2.2.
Finqle heeft in haar akte uitlating bewijs een nadere toelichting gegeven op de door haar gevolgde werkwijze bij de ondertekening van de overeenkomsten. Deze werkwijze wordt door haar in deze akte aangeduid als het onboarding-proces. Ter onderbouwing van de stappen in dit proces heeft Finqle acht schriftelijke stukken bijgevoegd.
2.3.
In het tussenvonnis is geoordeeld dat ervan uit zal worden gegaan dat Finqle de door haar gestelde werkwijze heeft gevolgd. Eveneens is geoordeeld dat deze werkwijze niet als voldoende betrouwbaar kan worden aangemerkt. Finqle heeft in haar akte weliswaar opgemerkt dat zij van mening is, dat deze werkwijze wel voldoende betrouwbaar is, maar zij heeft verzuimd toe te lichten op grond waarvan de rechtbank terug zou moeten komen op haar uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissing in het tussenvonnis in dit verband. Een rechter mag van een dergelijke bindende eindbeslissing in dezelfde instantie immers niet terugkomen, tenzij blijkt van zodanig bijzondere omstandigheden dat het onaanvaardbaar zou zijn dat hij aan die eindbeslissing gebonden blijft of blijkt dat die beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag.
2.4.
De akte en de daarbij overgelegde bescheiden leveren geen aanvullend bewijs op van de ondertekening van de overeenkomsten door [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Deze bescheiden met de toelichting daarop in de akte vormen immers slechts bewijs van de al eerder door Finqle gestelde en door de rechtbank aangenomen werkwijze, maar niet van haar stelling dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] deze overeenkomsten elektronisch hebben ondertekend. Dat dit bewijs van ondertekening niet anders is te leveren dan met de overgelegde bewijsstukken, zoals Finqle stelt, is een omstandigheid die – indien daarvan al zou moeten worden uitgegaan – voor haar risico komt als partij die de bewijslast draagt van deze ondertekening.
2.5.
Finqle heeft in haar akte ten slotte nog verwezen naar rechtspraak over de vraag voor wiens rekening het binnen de rechtsverhouding tussen een bank en haar cliënt komt als een code door een onbevoegde is gebruikt (ECLI:NL:HR:1993:ZC1148 en ECLI:NL:RBZUT:2012:BX1620). De gevallen, die in deze rechtspraak aan de orde zijn, wijken echter op essentiële onderdelen af van dit geval. In die gevallen was immers sprake van een geldige contractuele verhouding tussen partijen en mocht de bank binnen deze verhouding door het gebruik van een overeengekomen code redelijkerwijs aannemen dat een betalingsopdracht bevoegdelijk was gedaan. In dit geval is echter nog geen sprake van een bestaande of eerdere rechtsverhouding en mocht Finqle vanwege de door haar gevolgde, onvoldoende betrouwbare werkwijze bovendien niet redelijkerwijs aannemen dat sprake was van bevoegde ondertekening. Deze rechtspraak is vanwege deze verschillen niet van toepassing op dit geval.
2.6.
Finqle is niet geslaagd in haar bewijsopdracht. Zoals al in het tussenvonnis is overwogen, betekent dit dat niet kan worden vastgesteld dat er overeenkomsten tot stand zijn gekomen en dat de vorderingen van Finqle tot nakoming daarvan dus zullen worden afgewezen. Zoals ook al in het tussenvonnis is overwogen, zal de vordering tot terugbetaling van € 30.000,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2019, wel worden toegewezen. Deze vordering zal niet hoofdelijk worden toegewezen, maar alleen ten aanzien van Ren & Run, aangezien Finqle niet heeft gesteld en evenmin is gebleken op grond waarvan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarvoor hoofdelijk aansprakelijk zouden zijn.
2.7.
Met betrekking tot de nevenvorderingen is in het tussenvonnis overwogen dat de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. Finqle heeft ook vergoeding van haar beslagkosten gevorderd. Deze vordering zal als onweersproken worden toegewezen en wordt begroot als volgt:
  • explootkosten € 245,59 (€ 171,52 + € 74,07)
  • griffierecht € 639,00
  • salaris advocaat
totaal € 1.427,59.
2.8.
Ren & Run zal als gedeeltelijk in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten en nakosten van Finqle worden veroordeeld, waarbij voor het liquidatietarief zal worden aangesloten bij het toegewezen bedrag en geen punten zullen worden toegekend voor de akte na bewijslevering, aangezien deze voor de toewijzing van de meer subsidiaire vordering niet noodzakelijk was. De proceskosten worden begroot op:
  • explootkosten € 85,21
  • griffierecht € 1.353,00
  • salaris advocaat
totaal € 2.828,21.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Ren & Run tot betaling aan Finqle van € 30.000,10, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vanaf 9 februari 2019 tot de dag van volledige voldoening;
3.2.
veroordeelt Ren & Run in de proceskosten van Finqle, begroot op € 2.828,21, en in de beslagkosten van Finqle, begroot op € 1.427,59, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige voldoening;
3.3.
veroordeelt Ren & Run in de na dit vonnis aan de zijde van Finqle ontstane nakosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en Ren & Run niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R.J. van Wel en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2020.