ECLI:NL:RBAMS:2020:1938

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
13/294606-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor mishandeling ex-vriendin met vrijspraak voor zwaar lichamelijk letsel en bedreiging

Op 25 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 43-jarige man, die beschuldigd werd van zware mishandeling van zijn ex-vriendin. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn ex-vriendin op 6 december 2019 in Amsterdam heeft mishandeld, wat resulteerde in meerdere botbreuken en andere verwondingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel, waardoor de verdachte voor dit onderdeel van de tenlastelegging is vrijgesproken. De rechtbank heeft ook de beschuldigingen van mishandeling in de periode van 1 januari 2015 tot en met 6 december 2019 en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, niet bewezen geacht, en de verdachte hiervoor vrijgesproken.

De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de mishandeling op 6 december 2019 en heeft hem een gevangenisstraf van 100 dagen opgelegd, waarvan 35 dagen voorwaardelijk. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod en een locatieverbod. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen aan de benadeelde partij, de ex-vriendin van de verdachte, voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de mishandeling.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de mishandeling, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor huiselijk geweld en zijn financiële problemen. De rechtbank heeft het advies van de reclassering overgenomen en de opgelegde straf als passend en geboden beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/294606-19 (Promis)
Datum uitspraak: 25 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W. Woudman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.R. Rommy, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1.zware mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer] in Amsterdam op 6 december 2019,
2.mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer] in Amsterdam in de periode 1 januari 2015 tot en met 6 december 2019 en
3.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [slachtoffer] in Amsterdam in de periode 1 januari 2015 tot en met 6 december 2019.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht. Uit de letselverklaring blijkt dat [slachtoffer] meerdere botbreuken heeft opgelopen. Deze botbreuken genezen doorgaans binnen zes weken. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat er sprake is van bijkomend letsel en dat [slachtoffer] geopereerd moest worden. Er is, gelet op het voorgaande, geen sprake van zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte vrijgesproken moet worden van dit feit.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de mishandeling op 6 december 2019 bewezen kan worden en dat voor de mishandelingen die voor 6 december 2019 gepleegd zouden zijn, onvoldoende bewijs in het dossier ligt.
Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde bedreiging heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft ontkend de spraakmemo’s opgenomen te hebben, dat de opnamen er zijn, maar dat er verzuimd is stem vergelijkend onderzoek te verrichten. Er ligt derhalve onvoldoende bewijs in het dossier, zodat verdachte vrijgesproken moet worden van dit feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitaantekeningen betoogd dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Blijkens de letselverklaring zijn er twee breuken in het aangezicht bij [slachtoffer] aangetroffen en is de verwachte genezingsduur zes weken. De letselverklaring houdt verder niets in met betrekking tot de noodzaak van medisch ingrijpen en evenmin over fysieke of psychische ongemakken gedurende de herstelperiode. Er kan daarom niet worden afgeleid dat sprake is van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat ten aanzien van de gebeurtenissen voor 6 december 2019 enkel de aangifte van [slachtoffer] voorhanden is, die zij op 12 december 2019 ook heeft tegengesproken, door te stellen dat in het verleden sprake was van ruzie onderling en duw- en trekwerk over en weer. Verdachte moet daarom voor de mishandelingen in de periode 1 januari 2015 tot en met 5 december 2019 vrijgesproken worden. Ten aanzien van de mishandeling op 6 december 2019 heeft de raadsman zich, mede gelet op de verklaring van verdachte ter zitting, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Tot slot heeft de raadsman betoogd dat verdachte van het onder 3 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Hij heeft daartoe ten eerste aangevoerd dat de spraakmemo’s zich niet in het dossier bevinden en derhalve ook geen deel uitmaken van het dossier. Ten tweede heeft hij aangevoerd dat het onduidelijk is hoe de spraakmemo’s tot stand zijn gekomen en wanneer. Ten derde heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier niet volgt dat de verbalisanten de stem van verdachte hebben herkend. Er kan gelet op het voorgaande niet zonder meer gezegd worden dat verdachte diegene was die de spraakmemo’s heeft gemaakt en verstuurd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is onder meer de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel van belang (ECLI:NL:HR:2018:1051).
[slachtoffer] heeft blijkens de letselverklaring een breuk in haar linker oogkas en in haar kaakholte, een hersenschudding en kneuzingen over haar hele lichaam opgelopen. De duur van genezing wordt geschat op zes weken. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel gelet op de aard en de gevolgen daarvan niet als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan worden aangemerkt. Daartoe overweegt de rechtbank dat weliswaar is gebleken dat sprake is geweest van lichamelijk letsel dat aanzienlijk te noemen is, maar dat medisch ingrijpen niet noodzakelijk was en niet vast is komen te staan dat [slachtoffer] niet binnen afzienbare tijd weer volledig is hersteld. Verdachte zal daarom van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
3.3.2.
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij van verdachte diverse spraakmemo’s heeft ontvangen waarin verdachte haar zou hebben bedreigd. Deze spraakmemo’s zijn door de verbalisanten beluisterd, maar zij hebben de stem van verdachte daarop niet herkend. Er is verder geen stem vergelijkend onderzoek gedaan. Er bestaat, gelet op verdachtes ontkenning en het dossier, te veel onduidelijkheid over de vraag of het verdachte is geweest die de spraakmemo’s heeft opgenomen en verstuurd. Verdachte zal daarom voor het onder 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
3.3.3.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de mishandelingen in de periode voorafgaand 6 december 2019 niet kunnen worden bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat de mishandeling op 6 december 2019 wel wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank komt tot dit oordeel op basis van de aangifte van [slachtoffer] , de letselverklaring van de GGD en de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij [slachtoffer] heeft geschopt, getrapt, geslagen en bij haar haren heeft getrokken. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
3.3.4.
Partiële vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat [slachtoffer] op 6 december 2019 de levensgezel van verdachte was. Uit het dossier volgt niet dat tussen verdachte en [slachtoffer] sprake was van een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die van echtgenoten of geregistreerde partners. [1] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de relatie eind november 2019 was beëindigd De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 6 december 2019 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen te stompen, te slaan, te schoppen en te trappen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en door aan haar haren te trekken, door haar keel dicht te knijpen en te drukken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder 2 bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, waarvan 32 dagen voorwaardelijk en met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr (uitgaande van 68 dagen voorarrest) en met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod en een locatieverbod.
Ten aanzien van vrijheidsbeperkende maatregelen ex artikel 38v Sr, zoals verzocht door aangeefster, heeft de officier van justitie opgemerkt dat dit een te zware maatregel is en er weinig vrees is voor herhaling.
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, nu hij financiële problemen heeft en een terugval heeft gehad in middelengebruik. De raadsman heeft verzocht, gelet op het voorgaande, in ieder geval geen straf, langer dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, op te leggen. De raadsman heeft verder opgemerkt dat verdachte goed contact heeft met de reclassering en dat verdachte bereid is medewerking te verlenen aan reclasseringstoezicht. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank betreffende de oplegging van een contactverbod en locatieverbod. Tot slot heeft hij de rechtbank verzocht geen vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr aan verdachte op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een forse mishandeling van zijn ex-vriendin. Door zijn ex-vriendin te mishandelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Zij heeft daarbij onder meer een breuk in de linker oogkas, een breuk van de buitenwand van de kaakholte, een hersenschudding en kneuzingen over het hele lichaam opgelopen. Verdachte heeft met zijn gedrag ook een enorme inbreuk gemaakt op het veiligheidsgevoel van zijn ex-vriendin, wat ook bleek uit haar schadeonderbouwingsformulier. De rechtbank vindt het gedrag van verdachte ernstig en neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 12 februari 2020, waaruit blijkt dat verdachte in 2011 eerder is veroordeeld voor huiselijk geweld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 5 maart 2020, opgemaakt door N. Boogaard. Uit het rapport blijkt – kort gezegd en voor zover hier van belang – het volgende. Verdachte heeft geen dagbesteding, er is sprake van een instabiele financiële situatie, schuldenproblematiek en problematisch middelengebruik. Deze factoren worden gezien als risico verhogende factoren in algemene zin. Als verdachte schuldig wordt bevonden, lijkt er mogelijk sprake te zijn van een beperkte agressieregulatie, onvoldoende oplossingsvaardigheden in conflictsituaties en excessief geweld. Mogelijk dat zijn middelengebruik hieraan heeft bijgedragen. Hier kan meer onderzoek naar gedaan worden binnen de ambulante behandeling. Voortzetting van de behandeling bij het FAZ (Forensisch Ambulante Zorg) wordt daarom geïndiceerd. Verdachte lijkt ontvankelijk te zijn voor reclasseringsbemoeienis en hulpverlening. Reclasseringsbemoeienis is ook geïndiceerd. De reclassering adviseert, om het recidiverisico in te perken en gedragsverandering teweeg te brengen, de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden aan een deels voorwaardelijke straf: een meldplicht, een ambulante behandelverplichting bij FAZ van Inforsa, een contactverbod, een locatieverbod en locatiegebod.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies en neemt het advies van de reclassering over.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, de eis van de officier van justitie passend en geboden is, met dien verstande dat de rechtbank uitgaat van 65 dagen voorarrest. De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk en met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr en met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod en een locatieverbod, opleggen.
Verdachte heeft gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis de voorwaarden van het contactverbod en locatieverbod niet overtreden. De rechtbank acht, gezien het advies van de reclassering, voldoende redenen om deze bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd wel te handhaven. Voor een extra maatregel als bedoeld in artikel 38 v Sr met een locatiegebod ziet de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman onvoldoende grond.

8.Benadeelde partij

De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 3.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.000,- en dat de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Standpunt verdediging
De vordering is betwist. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de vordering niet blijkt van een psychiatrisch erkend ziektebeeld en dat het gevorderde bedrag aan de te hoge kant is. De raadsman heeft de rechtbank verzocht het gevorderde bedrag sterk te matigen.
Beoordeling
Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft [slachtoffer] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank gaat er daarbij op basis van het dossier en het schadeonderbouwingsformulier van uit dat er bij [slachtoffer] sprake was van breuken, kneuzingen, een hersenschudding en gevoelens van angst.
De rechtbank waardeert deze schade, gelet op wat er in vergelijkbare strafzaken aan vergoeding is toegewezen, op € 1.000,-.
Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering wat betreft het psychisch letsel onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij [slachtoffer] kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 1.000,- vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 6 december 2019.
Overige kosten
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
100 (honderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte (verder: veroordeelde) voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
groot 35 (vijfendertig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien verdachte gedurende de proeftijd de hierna vermelde algemene voorwaarden niet naleeft.
2. Veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. Veroordeelde zal medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering na oproep
Veroordeelde moet zich melden bij Reclassering Inforsa aan de Vlaardingenlaan 5 te Amsterdam wanneer hij opgeroepen wordt voor een gesprek. Hierna moet hij zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent als de reclassering nodig acht.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door FAZ (Forensisch Ambulante Zorg) van Inforsa of een
soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Contactverbod
Veroordeelde mag gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , slachtoffer in onderhavige zaak.
Locatieverbod
Veroordeelde mag zich gedurende de proeftijd niet bevinden binnen straal van 500 (vijfhonderd) meter van het adres van [slachtoffer] : [adres slachtoffer] .
Andere voorwaarden het gedrag van veroordeelde betreffende
Gedurende deze periode moet de veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Dit betekent dat de toezichthouder de veroordeelde adviezen geeft die betrekking hebben op zijn handel en wandel met als doel om hem zowel te begeleiden bij de naleving van de bijzondere voorwaarden, als ook te kunnen controleren of hij zich aan de naleving van de bijzondere voorwaarden houdt.
Geeft aan
Reclassering Inforsade opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 1.000,- (duizend euro) bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 december 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaartde benadeelde partij [slachtoffer] in het overige deel van de vordering
niet-ontvankelijk.
Legt opaan verdachte de verplichting ten behoeve van [slachtoffer] , een bedrag van € 1.000,- (duizend euro) bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 december 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door gijzeling van 20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis. Dit bevel is apart opgemaakt
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. S. Djebali en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2020.

Voetnoten

1.Zie HR 9 oktober, ECLI:NL:HR:2018:1875, rov. 3.1 en 3.2 alsook en HR 5 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:246, rov. 3.1 en 3.2.