ECLI:NL:RBAMS:2020:1761

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
13/994010-19 (A), 13/994054-19 (B) en 13/994047-19 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opslaan en verkopen van professioneel vuurwerk met betrekking tot de toepassing van het Vuurwerkbesluit en de strafbaarheid van verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 18 maart 2020, zijn de verdachten beschuldigd van het opslaan en verkopen van professioneel vuurwerk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben, opslaan en verkopen van meerdere hoeveelheden professioneel vuurwerk in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 10 oktober 2019. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet kon worden vervolgd voor het primair tenlastegelegde, omdat het feit niet kon worden gekwalificeerd onder het eerste lid van het Vuurwerkbesluit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd. De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen vuurwerk en geld gelast. De zaak is complex door de toepassing van het Vuurwerkbesluit en de juridische nuances rondom de strafbaarheid van de verdachte, die als particulier vuurwerk heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad zonder de vereiste kennis en vergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/994010-19 (A), 13/994054-19 (B) en 13/994047-19 (C)
Datum uitspraak: 18 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 4 maart 2020 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig. Daarnaast was als raadsvrouw van verdachte aanwezig, mr. T.S.S. Overes.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Huisman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij zich al dan niet opzettelijk heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A:
1. mede)plegen van het opslaan en/of voorhanden hebben van professioneel vuurwerk in de periode van 1 tot en met 10 oktober 2019,
subsidiair ditzelfde feit begaan in de hoedanigheid van een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis;
2. ( mede)plegen van het opslaan en/of voorhanden hebben van een te grote hoeveelheid vuurwerk op een plaats die niet geschikt is voor het opslaan van vuurwerk in de periode van 1 tot en met 10 oktober 2019;
3. ( mede)plegen van het ter beschikkingstellen van professioneel vuurwerk aan een particulier op 10 oktober 2019,
subsidiair ditzelfde feit begaan in de hoedanigheid van een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis;
Zaak B:
1. het opslaan en/of voorhanden hebben van professioneel vuurwerk in de periode van 4 mei 2019 tot en met 4 juni 2019,
subsidiair ditzelfde feit begaan in de hoedanigheid van een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis;
Zaak C:
1. het opslaan en/of voorhanden hebben van professioneel vuurwerk op 28 november 2019,
subsidiair ditzelfde feit begaan in de hoedanigheid van een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis;
2. het ter beschikkingstellen van professioneel vuurwerk aan een particulier op 28 november 2019,
subsidiair ditzelfde feit begaan in de hoedanigheid van een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 3, het in zaak B en het in zaak C onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde kan worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, kort gezegd, naar voren gebracht dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in zaak B tenlastegelegde feit. De overige feiten kunnen volgens de raadsvrouw wel worden bewezen.
De raadsvrouw heeft, kort samengevat, in zaak B gesteld dat sprake is van een onrechtmatige doorzoeking van de kelderbox omdat een machtiging voor de doorzoeking ontbreekt. Dit is een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), op grond waarvan de resultaten van het onderzoek die door dit verzuim zijn verkregen van het bewijs moeten worden uitgesloten. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de verbalisant geen toestemming van de vriendin van verdachte had om haar kelderbox te betreden en te doorzoeken. Desondanks heeft de verbalisant een slotenmaker laten komen en is de kelderbox opengebroken en doorzocht, waarna het vuurwerk is aangetroffen. Door te verzuimen een machtiging te vragen is er sprake van een schending van huisvrede en privacy en moet dit doorwerken naar verdachte, die toen veel bij zijn vriendin verbleef. Verdachte was nooit gehoord als deze schending niet had plaatsgevonden. Verdachte heeft hier nadeel van gehad en is geschaad in zijn recht op een eerlijk proces.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vormverzuim
De rechtbank moet beoordelen of de doorzoeking van de kelderbox op 4 juni 2019 in zaak B onrechtmatig was, of sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv en of dit zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen, dat is opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , blijkt dat hij op 4 juni 2019 heeft aangebeld bij de woning aan de [adres 1] in verband met een melding van een buurtbewoner dat de vriend van de bewoonster van [adres 1] vuurwerk in en uit zou laden uit de berging onder de woning. Toen niet werd opengedaan op [adres 1] , is bij de meldster aangebeld. Zij had voor verbalisant de sleutel van de toegangsdeur van de ruimte met kelderboxen. Vervolgens is een sleutelmaker ter plaatse gekomen en is de deur van de kelderbox geforceerd met een breekijzer. De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet blijkt dat sprake was van toestemming van de bewoonster of een machtiging om de kelderbox te doorzoeken. Ook is niet gebleken dat de betreffende verbalisant een hulpofficier van justitie was en dat binnen drie dagen alsnog een machtiging door de officier van justitie is afgegeven, terwijl dit op grond artikel 96c Sv wel is vereist.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verbalisant hiertoe bevoegd was op grond van artikel 20 Wet op de economische delicten (hierna: WED).
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal blijkt dat de verbalisant de deur van de kelderbox heeft laten forceren. Vervolgens heeft de verbalisant een kist aangetroffen. Die kist is geopend en daarin bleek vuurwerk te zitten. De rechtbank is van oordeel dat de verbalisant hiermee activiteiten heeft verricht die meer omvatten dan het "zoekend rondkijken" en dat daarmee sprake was van een doorzoeking. Hiervoor bood artikel 20 WED geen grondslag. In zoverre slaagt het verweer van de raadsvrouw dat de doorzoeking van de kelderbox onrechtmatig was en dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Voor het verbinden van een rechtsgevolg aan een vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a Sv is vereist dat de geschonden norm, te weten het recht op privacy, ook strekt tot bescherming van de belangen van verdachte (de zogenoemde Schutznorm). De rechtbank is van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is, omdat verdachte door het gestelde onrechtmatige handelen niet is getroffen in een belang dat de norm beoogt te beschermen. De verbalisant is binnengetreden in de kelderbox van de vriendin van verdachte en dat de privacy van verdachte daardoor is geschaad is niet gebleken. De rechtbank verbindt aan het vormverzuim daarom geen gevolgen.
3.3.2.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen, waaronder de bekennende verklaringen van verdachte, blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
Medeplegen
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor een nauwe en bewuste samenwerking met een ander bij het begaan van de strafbare feiten. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het in zaak A onder 1, 2, en 3 tenlastegelegde medeplegen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
(Zaak A)
ten aanzien van feit 1:
op 10 oktober 2019 te Lelystad opzettelijk
3 flowerbeds (Triplex 398 Shots Mixcake) en
7 knalvuurwerk (Blanco Vlinder) en
24 knalstrengen (Zena Celebration Cracker) (lijst II)
professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad;
Subsidiair, nu het primaire niet tot een veroordeling kan leiden (zie hierna):
op 10 oktober 2019 te Lelystad opzettelijk,
als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, professioneel vuurwerk, te weten
3, althans flowerbeds (Triplex 398 Shots Mixcake) en
7 knalvuurwerk (Blanco Vlinder) en
24 knalstrengen (Zena Celebration Cracker) (lijst II)heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 2:
op 10 oktober 2019 te Lelystad opzettelijk
(ongeveer) 242,75 kilogram vuurwerk voorhanden heeft gehad in een opslagbox gelegen aan de [adres 2] , buiten een inrichting als bedoeld in:
artikel 1.1.4. Vuurwerkbesluit en/of artikel 2.2.1., 3.2.1, of 3A.2.1 Vuurwerkbesluit waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk en/of artikel 2.2.1 Vuurwerkbesluit waarvoor een melding is gedaan krachtens artikel 2.2.4 Vuurwerkbesluit;
ten aanzien van feit 3:
op 10 oktober 2019 te Lelystad opzettelijk,
2 knalstrengen (Triplex Celebration Cracker T809) (lijst II) en
9 stuks knalvuurwerk (Super Cobra 6) en
40 stuks, knalvuurwerk (lijst II) (Spain cracker)
professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, aan [koper] ter beschikking heeft gesteld;
(Zaak B)
op 4 juni 2019 te Almere opzettelijk,
4 stuks knalvuurwerk (Vlinder circa 90 x 34 mm)
professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad;
Subsidiair, nu het primaire niet tot een veroordeling kan leiden (zie hierna):
op 4 juni 2019 te Almere opzettelijk,
als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis
4 stuks knalvuurwerk (Vlinder circa 90 x 34 mm)
een hoeveelheid professioneel vuurwerk, heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad;
(Zaak C)
ten aanzien van feit 1:
op 28 november 2019 te Almere opzettelijk
150 stuks knalvuurwerk (Cobra 6) en
1. shell en
2 stuks knalvuurwerk (Retorno 100)
professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad;
Subsidiair, nu het primaire niet tot een veroordeling kan leiden (zie hierna):
op 28 november 2019 te Almere opzettelijk,
als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, professioneel vuurwerk, te weten,
150 stuks knalvuurwerk (Cobra 6) en
1. shell en
2 stuks knalvuurwerk (Retorno 100) voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 2:
op 28 november 2019 te Almere opzettelijk,
150 stuks knalvuurwerk (Cobra 6), professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, aan een opsporingsambtenaar van Politie ter beschikking heeft gesteld.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

5.1.
Ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair, in zaak B primair en in zaak C onder 1 primair tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft het volgende aangevoerd, onder verwijzing naar een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2020. [1] In deze recente uitspraak beschouwt de rechtbank (met een verwijzing naar overwegingen van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [2] ) lid 3 van artikel 1.2.2. van het Vuurwerkbesluit als systematische specialis ten opzichte van het eerste lid. Op grond van art. 55 lid 2 Sr, komt dan alleen lid 3 van het genoemde artikel als strafbepaling in aanmerking. De raadsvrouw is van mening dat verdachte moet worden gekwalificeerd als iemand ‘die een ander is dan een persoon met gespecialiseerde kennis’ en die als particulier het vuurwerk heeft opgeslagen, waardoor lid 3 van toepassing is. De raadsvrouw stelt zich daarom op het standpunt dat het primair tenlastegelegde eerste lid van het Vuurwerkbesluit niet kan worden gekwalificeerd als overtreding van het derde lid, omdat het bestanddeel ‘als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis’ niet in dit deel van te tenlastelegging is opgenomen. Gelet hierop heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging voor het primair tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft het volgende aangevoerd. Met betrekking tot de tenlastelegging wordt opgemerkt dat het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de strafbaarstelling voor het voorhanden hebben van vuurwerk is gelegen in lid 3 van het Vuurwerkbesluit. [3] Dit oordeel wordt ondersteund met het argument dat lid 3 speciaal spreekt over een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis. De wijziging van dit artikel is echter ingegeven door de wens aan te sluiten bij Europese richtlijn nr. 2007/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 betreffende het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen (PbEU L 154) om handhavend op te kunnen treden ten aanzien de gehele distributieketen. De doelstelling van het introduceren van het begrip ‘persoon met gespecialiseerde kennis’ is blijkens de Nota van Toelichting (Staatsblad 2009, 605) niet bedoeld om de strafbaarheid van de in lid 1 gegeven bepaling te beperken. Deze is volgens de officier van justitie juist bedoeld om op te kunnen treden in elk element van de handelsketen.
De rechtbank acht het in zaak A onder 1 primair, in zaak B primair en in zaak C onder 1 primair bewezene niet strafbaar en overweegt daartoe, overeenkomstig het hiervoor genoemde arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 oktober 2019, als volgt.
De tenlastelegging is gebaseerd op artikel 1.2.2, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit. In het derde lid van dit artikel is het opslaan en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk ook verboden, maar dan voor een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis. Uit de Nota van Toelichting, behorend bij het besluit van 9 december 2009 tot wijziging van het Vuurwerkbesluit (Stb. 2009, 605), blijkt dat het eerste lid van deze bepaling zich richt tot de fabrikant, de importeur en de distributeur van professioneel vuurwerk, terwijl het derde lid ziet op particulieren. Het derde lid van dit artikel is gelet hierop, waar het gaat om het opslaan en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk, als systematische specialis ten opzichte van het eerste lid te beschouwen. Verdachte is een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, hij heeft het vuurwerk als particulier en voor eigen gebruik opgeslagen en voorhanden gehad. Dat brengt gelet op artikel 55, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht mee dat alleen het derde lid van artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit als strafbepaling in aanmerking komt. Het bewezenverklaarde kan echter niet worden gekwalificeerd als een overtreding van het derde lid van artikel 1.2.2 Vuurwerkbesluit, nu het voor die overtreding vereiste bestanddeel 'als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis' niet in de tenlastelegging is opgenomen. Een en ander leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging.
De rechtbank stelt vast dat ook in deze zaken verdachte ‘een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis’ is. Ook stelt de rechtbank vast dat verdachte vuurwerk als particulier voorhanden heeft gehad en heeft opgeslagen. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat het derde lid van artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit van toepassing is. Het primair tenlastegelegde eerste lid kan echter niet worden gekwalificeerd als overtreding van het derde lid omdat het bestanddeel ‘als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis’ niet in dit deel van te tenlastelegging is opgenomen. Verdachte zal daarom van het in zaak A onder 1 primair, in zaak B primair en in zaak C onder 1 primair bewezene worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.
Strafbaarheid van de overige bewezen geachte feiten
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat met betrekking tot het ter beschikking stellen in de wet ook onderscheid wordt gemaakt tussen het ter beschikking stellen aan een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis (lid 2) of zonder deze toevoeging (lid 1). Voorts heeft de raadsrouw aangevoerd dat ook hier geldt dat lid 2 een systematische specialis is ten opzichte van het eerste lid. Gelet hierop heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte tevens te ontslaan van alle rechtsvervolging voor het in zaak A onder 3 primair en het in zaak C onder 2 primair tenlastegelegde.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsvrouw en overweegt daartoe, onder verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 oktober 2019, als volgt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat het derde lid van artikel 1.2.2. van het Vuurwerkbesluit, daar waar het gaat om het opslaan en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk, als systematische specialis ten opzichte van het eerste lid te beschouwen. Omdat deze systematische specialis zich niet richt op het ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk, kan in dit geval het primair tenlastegelegde eerste lid wel worden gekwalificeerd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de overige bewezen geachte feiten volgens de wet strafbaar zijn. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, in geval van een bewezenverklaring, verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en om te volstaan met het opleggen van een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en, indien nodig, een onvoorwaardelijke taakstraf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Hierbij zijn de volgende omstandigheden meegewogen.
Verdachte heeft meermalen een aanzienlijke hoeveelheid (professioneel) vuurwerk voorhanden gehad en opgeslagen in ruimtes die daarvoor niet waren ingericht. Daarnaast heeft verdachte (professioneel) vuurwerk aan particulieren ter beschikking gesteld. Het voorhanden hebben en de opslag van (professioneel) vuurwerk is extreem gevaarzettend. Voor het vervoer en de opslag van dergelijk vuurwerk gelden strenge regels en is gespecialiseerde kennis vereist. Verdachte beschikt niet over deze kennis. Het vuurwerk van verdachte is aangetroffen in een kelderbox onder de woning van zijn vriendin, in een opslagbox en tweemaal in een auto. Verdachte heeft enorme risico’s genomen met het opslaan van grote hoeveelheden vuurwerk op locaties waar mensen in de buurt wonen of langskomen. Nog los van de brandgevaarlijkheid bij de opslag, brengt het tot ontbranding brengen van (professioneel) vuurwerk risico’s met zich, niet slechts voor degene die het vuurwerk tot ontbranding brengt, maar ook voor eventuele omstanders. Te denken valt aan gehoorbeschadiging, oogletsel, verminking van ledematen of erger. Verdachte lijkt over deze risico’s niet te hebben nagedacht. Hij spreekt van een fascinatie voor vuurwerk, maar de manier waarop hij daarmee om is gegaan, had in potentie levensgevaarlijke gevolgen.
De rechtbank neemt het verdachte daarnaast bijzonder kwalijk dat hij na de eerste doorzoeking in de kelderbox onder de woning van zijn vriendin niet is gestopt met het opslaan en verkopen van vuurwerk. Zelfs niet nadat hij in voorlopige hechtenis was genomen. Het feit op 28 november 2019 heeft verdachte gepleegd terwijl zijn voorlopige hechtenis was geschorst. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte hardleers is en niet overtuigd van het kwalijke van zijn handelen.
Om dit zorgelijke patroon te doorbreken en om verdachte van de ernst van zijn handelen te doen doordringen, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval noodzakelijk is. Daarnaast acht de rechtbank een flinke stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke straf van belang om verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Bij de straftoemeting neemt de rechtbank verder in aanmerking een advies van Reclassering Nederland van 3 maart 2020 over verdachte. Bij een bewezenverklaring adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling bij de Waag. De rechtbank vindt het ook belangrijk dat er toezicht is op verdachte, zeker omdat de fascinatie voor vuurwerk sterk is en verdachte ook financiële motieven leek te hebben om met vuurwerk bezig te zijn en daarmee ondanks schorsingen door te gaan.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het eerder genoemde reclasseringsrapport.

8.Beslag

Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte is in beslag genomen:
- 12 kilogram vuurwerk
- diverse stuks vuurwerk in houten kist
- 235 kilogram vuurwerk
Omdat met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Verbeurdverklaring
Onder verdachte is in beslag genomen:
- een geldbedrag van € 1.200,-
- een geldbedrag van € 720,-
- een geldbedrag van € 170,-
- een geldbedrag van € 25,-
Het geld is van verdachte. Omdat de rechtbank ervan uitgaat dat dit geld verband houdt met de bewezen feiten, wordt dit geld verbeurdverklaard.
Teruggave aan dan wel bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Ten aanzien van de overige in beslag genomen voorwerpen zal de rechtbank de teruggave aan verdachte (personenauto SEAT Ibizaen een mobiele telefoon Samsung) dan wel bewaring ten behoeve van de rechthebbende (sleutels aan sleutelbos, 2 sleutels (loper) en een mobiele telefoon Alcatel) gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht,
1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten,
9.2.2.1 Wet milieubeheer,
1.2.2 en 1.2.4 Vuurwerkbesluit.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 primair en subsidiair, onder 2 en onder 3 primair, het in zaak B primair en subsidiair, het in zaak C onder 1 primair en subsidiair en onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en 2 in zaak A:
eendaadse samenloop van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan
ten aanzien van feit 3 in zaak A, zaak B en feit 1 en 2 in zaak C :
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
Verklaart het in rubriek 4 in zaak A onder 1 primair, het in zaak B primair en het in zaak C onder 1 primair bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart het in rubriek 4 in zaak A onder 1 subsidiair, onder 2 en onder 3 primair, het in zaak B subsidiair en het in zaak C onder 1 subsidiair en onder 2 primair bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
zes maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
drie maanden, van deze gevangenisstraf
niettenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
drie jarenvast.
De tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd van drie jaar bij Reclassering Nederland, De Meent 4 te Lelystad melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
2. Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 12 kilogram vuurwerk
- diverse stuks vuurwerk in houten kist
- 235 kilogram vuurwerk
Verklaart verbeurd:
- een geldbedrag van € 1.200,-
- een geldbedrag van € 720,-
- een geldbedrag van € 170,-
- een geldbedrag van € 25,00
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- personenauto SEAT Ibiza
- mobiele telefoon (Samsung)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- sleutels aan sleutelbos
- 2 sleutels (loper)
- mobiele telefoon (Alcatel)
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en N.J. Koene, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 maart 2020.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 26 februari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1198)
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8857)
3.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8857)