ECLI:NL:RBAMS:2020:1198

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
13/846045-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk met ontslag van rechtsvervolging voor voorbereidingshandelingen

Op 26 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 december 2018 in Almere een aanzienlijke hoeveelheid professioneel vuurwerk voorhanden had, zowel in zijn woning als in zijn auto. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte in Muiden een grote hoeveelheid vuurwerk had opgeslagen. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij onder andere gekeken werd naar de wijze van inbeslagname en de rechtmatigheid van de doorzoekingen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onrechtmatige bewijsverkrijging en dat de verdachte moest worden vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar het vuurwerk voorhanden had, maar dat hij werd ontslagen van alle rechtsvervolging voor de voorbereidingshandelingen, omdat de relevante strafbepaling niet in een formele wet was opgenomen. De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uren op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13-846045-18
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-846045-18
Datum uitspraak: 26 februari 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1996,
wonende op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2020. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Huisman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C.J. Nierop naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik in Almere;
het samen met een ander voorhanden hebben van een grote hoeveelheid professioneel vuurwerk voor particulier gebruik in Muiden dan wel het ter beschikking stellen van dit vuurwerk aan een ander;
het in Almere voorhanden hebben van een grote hoeveelheid vuurwerk op een plaats die niet geschikt is voor het opslaan van dat vuurwerk;
het in Muiden voorhanden hebben van een grote hoeveelheid vuurwerk op een plaats die niet geschikt is voor het opslaan van dat vuurwerk;
het voorbereiden dan wel bevorderen van handelingen met betrekking tot vuurwerk.
2.2.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Aanleiding van het onderzoek
Bij de politie komt een melding binnen dat iemand illegaal vuurwerk aanbiedt op Facebook. In de printscreen van de advertentie stond onder meer dat er nitraten te koop werden aangeboden. Hierbij stonden de prijzen vermeld en hoe je het vuurwerk kon bestellen via Snapchat en Telegram. Er is vervolgens een pseudokoop opgestart door de politie. Hierbij is opdracht gegeven tot de aankoop van een hoeveelheid vuurwerk via Telegram, via de aanbieder [aanbieder] . Deze aanbieder is gekoppeld aan het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer] , dat na onderzoek op naam blijkt te staan van verdachte.
Op 27 december 2018 start een verbalisant een chat met [aanbieder] met de vraag of hij nog beschikt over het aangeboden vuurwerk. Deze verbalisant bestelt drie kartonnen. Ze spreken af voor dezelfde datum om 19.00 uur bij het WTC Almere. [aanbieder] stuurt een bericht: “App maar * [telefoonnummer] ”.
Om ongeveer 19.00 uur parkeren verbalisanten tegenover een zwarte Opel Corsa, waarin twee personen zitten. Deze personen tillen drie dozen uit de kofferbak van de Opel en zetten die op de achterbank van het voertuig waarmee verbalisanten zijn gekomen. Vervolgens arriveert de ondersteuningsgroep, waarna de twee personen wegrennen. Na een achtervolging wordt verdachte aangehouden.
De drie dozen vuurwerk worden in beslag genomen. In de woning van verdachte wordt vervolgens 45,6 kg (illegaal) vuurwerk in beslag genomen. Er is onderzoek gedaan naar het Facebookaccount van verdachte. Er wordt daarin een berichtenwisseling aangetroffen tussen verdachte en zijn nicht [medeverdachte] (hierna: medeverdachte). In deze berichten wordt gesproken over het bewaren van vuurwerk bij medeverdachte, die in [woonplaats] woont. In de schuur van medeverdachte wordt 215 kg illegaal vuurwerk in beslag genomen.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat op grond van de zich in het dossier bevindende stukken bewezen kan worden verklaard dat verdachte
  • op 27 december 2018 in Almere een hoeveelheid knalvuurwerk voorhanden heeft gehad (feit 1 primair),
  • in de periode van 18 september 2018 tot en met 30 december 2018 in Muiden samen met medeverdachte 215 kilogram knalvuurwerk voorhanden heeft gehad (feit 2 primair),
  • op 27 december 2018 in Almere vuurwerk voorhanden heeft gehad in een woning en in een auto, zijnde locaties die niet geschikt zijn voor het opslaan van vuurwerk (feit 3);
  • op 29 december 2018 tot en met 30 december 2018 in Muiden 215 kilogram vuurwerk in een schuur voorhanden heeft gehad, zijnde een locatie die niet geschikt is voor het opslaan van vuurwerk (feit 4) en
  • op tijdstippen in de periode van 22 november 2016 tot en met 21 december 2018 voorbereidingshandelingen heeft verricht met betrekking tot de verkoop van vuurwerk (feit 5).
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op basis van de hierna opgenomen bewijsverweren vrijspraak bepleit van de feiten 1 primair en subsidiair, 2 primair, subsidiair en meer subsidiair, 3 en 4.
Subsidiair heeft hij aangevoerd dat, mocht de rechtbank de bewijsverweren niet volgen, verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 1 primair en 2 primair. Ook dient verdachte ontslagen te worden van alle rechtsvervolging ter zake van feit 5, omdat artikel 1.2.2 lid 5 Vuurwerkbesluit (Vwb) onverbindend is.
Bewijsverweren
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 2 primair, feit 2 subsidiair, feit 4:
i.
Niet vastgesteld kan worden dat het vuurwerkonderzoek ziet op het in Almere respectievelijk Muiden in beslag genomen vuurwerk
De raadsman voert aan dat de in de tenlastelegging opgenomen hoeveelheid vuurwerk is overgenomen uit het rapport van pagina 170/179 van het strafdossier. Dit rapport ziet op 215 kilogram vuurwerk dat is aangetroffen in Muiden. In dit vuurwerkrapport wordt verwezen naar het BHV-nummer, dat gelijk is aan het algemene PV-nummer 2018368347 dat ziet op het gehele opsporingsonderzoek. Op de onderzochte partij staat een label met een streepjescode, het algemene PV-nummer en volgnummer A. De streepjescode en het volgnummer zijn niet ter herleiden naar het in Muiden in beslaggenomen vuurwerk. De streepjescode en het algemene PV-nummer met volgnummer A staan niet op de kennisgeving van inbeslagneming (KVI) van de partij die in Muiden in beslag is genomen. Ook staat in de KVI geen referentienummer dat gekoppeld is aan het beslag. Er kan daarom niet worden vastgesteld dat het ten laste gelegde vuurwerk en het vuurwerk waarover in het rapport op p. 170/179 gesproken wordt is aangetroffen in Muiden. Nu niet kan worden vastgesteld waar het ten laste gelegde vuurwerk is aangetroffen en evenmin of het aangetroffen vuurwerk hetzelfde vuurwerk is dat is onderzocht, moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Het vorderen van de wachtwoorden is in strijd met het nemo tenetur-beginsel, zodat de resultaten van de onderzoeken verricht met behulp van de verkregen wachtwoorden, van het bewijs moeten worden uitgesloten
De tussen verdachte en medeverdachte gevoerde Facebookconversatie is onrechtmatig verkregen en mag niet voor het bewijs worden gebruikt op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De raadsman voert hiertoe aan dat van verdachte zijn wachtwoorden van zijn laptop en telefoon zijn gevorderd op grond van artikel 24a van de Wet op de economische delicten (WED) en dat hem is gezegd dat het niet voldoen aan de vordering een misdrijf is. Hierop zijn de wachtwoorden van de sociale media accounts van verdachte gevraagd, waarna verdachte toegang heeft gegeven tot zijn laptop, smartphone en sociale media-accounts. De raadsman is van mening dat de vordering op grond van artikel 24a WED in strijd is met het door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) beschermde nemo tenetur-beginsel omdat:
  • het gaat om wilsafhankelijk materiaal (een wachtwoord dat door verdachte is bedacht is wilsafhankelijk);
  • het materiaal dat door de vordering is verkregen een centrale plaats in de onderbouwing van de verdenking inneemt;
  • op het niet voldoen aan de vordering een strafbedreiging van meer dan zes maanden staat;
  • het gaat om privacygevoelig materiaal.
De vordering voor het verstrekken van wachtwoorden voor laptop, smartphone en sociale media accounts is daarom onrechtmatig gegeven, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim is. Hierdoor is verdachte in zijn belangen geschaad. Hij heeft immers moeten meewerken aan zijn eigen veroordeling. Hierop heeft uitsluiting te volgen van de informatie die is verkregen naar aanleiding van de onrechtmatige vordering, te weten:
  • het proces-verbaal met bijlagen van het onderzoek naar de laptop,
  • het proces-verbaal met bijlagen van het onderzoek naar de sociale media accounts,
  • het proces-verbaal binnentreden bij medeverdachte,
  • het verhoor van medeverdachte waarbij zij wordt geconfronteerd met de in strijd met het nemo tenetur-beginsel verkregen informatie en
  • alle overige informatie die is verkregen als gevolg van de verkregen wachtwoorden.
Bewijsuitsluiting verklaring medeverdachte in verband met de Vidgen-rechtspraak
Medeverdachte heeft in haar verklaring verdachte gelinkt aan het vuurwerk dat in haar schuur is aangetroffen. De verdediging heeft verzocht medeverdachte te horen. Omdat zij zich op haar verschoningsrecht heeft beroepen is er geen behoorlijke en effectieve ondervragingsgelegenheid geweest. Ook ter terechtzitting heeft de verdediging medeverdachte niet kunnen horen, omdat zij zich wederom op haar verschoningsrecht beriep. Indien de verdediging wordt gevolgd in het verweer met betrekking tot het onrechtmatig verkregen bewijs en uitsluiting daarvan volgt, is de verklaring van medeverdachte van beslissende betekenis. Er is echter geen compensatie geboden. De verklaring van medeverdachte dient daarom (eveneens) uitgesloten te worden van het bewijs. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de feiten, omdat er onvoldoende bewijs is.
iv. Onrechtmatige netwerkzoeking
Indien de sociale media accounts van verdachte al onderzocht mochten worden, dan is de vraag of dit via het internet recherche netwerk mocht. Volgens het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2018:3529) is een netwerkzoeking op een andere locatie en een ander moment dan die waarop de doorzoeking heeft plaatsgevonden, niet in de huidige wet voorzien. Vastgesteld moet worden dat er sprake is geweest van een netwerkdoorzoeking door in te loggen in de sociale media accounts van verdachte vanaf een politiecomputer, via het internet recherche netwerk, waarbij de gegevens waren opgeslagen op computers/providers elders.
Niet gebleken is dat de toestemming van verdachte voor onderzoek aan zijn sociale media accounts zover reikte dat dit tevens inhield onderzoek aan de gegevens die niet op zijn telefoon waren opgeslagen. In zoverre is sprake van een onherstelbaar vormverzuim waarvan verdachte nadeel heeft ondervonden. Dit heeft te resulteren in uitsluiting van bewijs dat is verkregen door het inzien van de sociale media accounts van verdachte.
Dozen in huis
Indien de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van schending van het nemo tenetur-beginsel, noch vanwege de onrechtmatige netwerkzoeking het proces-verbaal van verbalisant Tins (p. 139 e.v.) uitsluit, moet verdachte van de feiten die samenhangen met het in de schuur van medeverdachte aangetroffen vuurwerk vrijgesproken worden om de volgende reden. In de Facebookconversatie die aan verdachte wordt toegerekend vraagt hij of hij een aantal dozen mag opslaan bij medeverdachte in huis. Het vuurwerk is echter opgeslagen in de schuur en de verklaring van medeverdachte, die niet gebruikt mag worden op grond van de Vidgen-jurisprudentie, is het enige dat verdachte linkt aan het vuurwerk in de schuur. Er is dus onvoldoende bewijs.
Ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair
Medeplegen
De raadsman heeft betoogd dat er geen sprake is van medeplegen. Hiervoor is vereist dat er sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking. Er is geen proces-verbaal dat hierop duidt, zodat medeplegen niet kan worden onderbouwd.
Ten aanzien van feit 3:
Het kan niet worden vastgesteld dat vuurwerk in beslag is genomen.
Pagina 266 betreft de KVI van het in beslag genomen vuurwerk in de woning aan het [adres] en pagina 268 de KVI van het vuurwerk dat in de auto in beslag is genomen. De code van het onderzochte vuurwerk (p. 182) is niet terug te vinden op deze KVI’s en het pv-nummer verwijst naar het volledige onderzoek. Er kan daarom niet vastgesteld worden dat de in de woning in [woonplaats] en uit de auto in beslag genomen partijen vuurwerk hetzelfde vuurwerk is dat in het technisch rapport is beschreven. Daarom is onbekend of datgene wat in beslag is genomen wel vuurwerk is. Verdachte moet daarom vrijgesproken worden van dit feit.
De woning is doorzocht zonder rechter-commissaris
Verbalisanten hebben op grond van artikel 20 WED de woning van verdachte betreden. Op grond van deze bepaling mogen verbalisanten ‘zoekend rondkijken’. Verbalisanten hebben echter dozen en tassen geopend. Dit moet worden beschouwd als een doorzoeking, waarvoor geen machtiging van de rechter-commissaris is gegeven. Gesteld moet dan ook worden dat er sprake is van een onrechtmatige doorzoeking, omdat er geen machtiging van de rechter-commissaris was. Hiermee is het huisrecht geschonden, wat een onherstelbaar vormverzuim is, waarvan verdachte nadeel heeft ondervonden. Dit dient tot bewijsuitsluiting te leiden van de in de woning aangetroffen zaken, zodat er onvoldoende bewijs is voor de ten laste gelegde 45 kilogram (verondersteld) vuurwerk en moet verdachte hiervan worden vrijgesproken.
De auto is onrechtmatig doorzocht
De auto van verdachte is op grond van artikel 23 WED doorzocht. Dit artikel geeft de bevoegdheid om zoekend rond te kijken. Verbalisanten hebben een CD-houder en een dashboardkastje geopend en zijn hiermee buiten hun bevoegdheden getreden. Ook dit heeft te gelden als een onherstelbaar vormverzuim, op grond waarvan bewijsuitsluiting dient te gelden. Na bewijsuitsluiting van de in de auto aangetroffen zaken, waarvan wordt vermoed dat het vuurwerk is, is er onvoldoende bewijs voor de ten laste gelegde 39 kilogram (verondersteld) vuurwerk en moet verdachte hiervan worden vrijgesproken.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Beoordeling van de verweren
Chain of custody
De verdediging heeft kort gezegd aangevoerd dat uit de onderzoeken naar het vuurwerk niet valt op te maken welk vuurwerk is onderzocht of waar dit is aangetroffen, zodat verdachte moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Ten aanzien van feit 1
Op 13 februari 2019 is een verkort proces-verbaal onderzoek vuurwerk Centraal Onderzoeksteam Vuurwerk (COV) opgemaakt. In dit proces-verbaal op pagina 179 wordt verwezen naar een BVH-nummer: PL0900, BVH2018368347 Almere. De rechtbank maakt hieruit op dat dit het vuurwerk is dat in Almere in beslag is genomen.
In het proces-verbaal wordt het onderzochte vuurwerk omschreven als 74,95 kilogram knalvuurwerk, 5,8 kg knalvuurwerk met lont en één vuurpijl beschreven.
Hoewel het gewicht van het onderzochte vuurwerk niet precies overeenkomt met het totaalgewicht van het in beslag genomen vuurwerk, gaat de rechtbank er vanuit dat sprake is van hetzelfde vuurwerk, nu bij het COV vuurwerk uit Almere is onderzocht en het BVH nummer van het vuurwerk overeenkomt met het registratienummer van het procesdossier.
Ten aanzien van feit 3 (vrijspraak)
In de woning van verdachte aan het [adres] zijn op 27 december 2018 45,6 kg vuurwerk en een vuurpijl in beslag genomen (KVI pagina 266). In de zwarte Opel Corsa, in gebruik bij verdachte, is op 27 december 2018 39,9 kg vuurwerk in beslag genomen (KVI pagina 268). Het COV heeft blijkens haar proces-verbaal van 13 februari 2019 (zie hiervoor ten aanzien van feit 1) 74,95 kg knalvuurwerk en 5,8 kg knalvuurwerk met lont onderzocht. Er is hierbij geen onderscheid gemaakt tussen vuurwerk dat is aangetroffen in de woning in [woonplaats] en vuurwerk dat is aangetroffen in de auto in Almere. Het in dit rapport onderzochte vuurwerk kan niet worden herleid tot de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden vuurwerk die in woning dan wel in de auto zouden zijn aangetroffen. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2 en 4
Uit de KVI van 30 december 2018, doorgenummerde pagina 271, blijkt dat in een schuurtje aan de [adres] zestien dozen met 212,8 kg vuurwerk in beslag zijn genomen.
Op 14 februari 2019 is vuurwerk onderzocht door het Centraal Onderzoeksteam Vuurwerk op verzoek van Eenheid of Dienst Muiden. Het onderzochte vuurwerk bleek te bestaan uit 215 kg knalvuurwerk.
De rechtbank gaat er vanuit dat het onderzochte vuurwerk, het vuurwerk is dat in Muiden in beslag is genomen. Ook hier correspondeert het BVH nummer waaronder het vuurwerk is geregistreerd met het BVH nummer van het procesdossier en is daarbij aangegeven dat het proces verbaal van onderzoek is opgemaakt op verzoek van de Eenheid of Dienst “Muiden”.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4.
Strijd met het nemo tenetur-beginsel?
De vraag die voorligt is of verbalisanten de inlogcodes van de laptop, de telefoon en de wachtwoorden van de sociale media accounts van verdachte op grond van artikel 24a van de WED gevorderd hebben en, zo ja, of ze daartoe bevoegd waren.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 28 december 2018 blijkt dat verbalisanten de gegevens van de laptop en de mobiele telefoon van verdachte hebben gevorderd op grond van artikel 24a WED. Zij hebben daarbij verteld dat het niet voldoen aan de vordering een misdrijf is. Verdachte heeft toen zijn accountnaam en wachtwoord van zijn laptop gegeven, maar niet de inloggegevens van de telefoon. Een dag later is aan verdachte gevraagd om de inloggegevens van zijn mobiele telefoon te geven. Ook is hem gevraagd wat de inloggegevens van zijn Facebookaccount zijn. Voorafgaand aan deze vraag is verdachte erop gewezen dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Verdachte heeft geweigerd de inloggegevens van zijn mobiele telefoon te geven vanwege privacy redenen, maar hij heeft wel de inloggegevens van zijn Facebookaccount gegeven. Dit alles blijkt uit het proces-verbaal van verhoor van 29 december 2018.
De rechtbank maakt hieruit op dat alleen het wachtwoord van de laptop is gevorderd op grond van artikel 24a WED. Nu het onderzoek naar de laptop van verdachte geen belastend bewijs tegen hem heeft opgeleverd, is niet in te zien welk bewijs zou moeten worden uitgesloten indien daarbij in strijd met het nemo tenetur-beginsel zou zijn gehandeld.
De wachtwoorden van de telefoon en sociale media accounts van verdachte zijn niet gevorderd op grond van artikel 24a WED, maar zijn gewoon aan hem gevraagd. Dat verdachte wist dat het hem vrij stond de gegevens van zijn telefoon en zijn sociale media accounts niet te geven blijkt uit het feit dat hij omwille van privacy redenen geweigerd heeft de inlogcodes van zijn telefoon te verstrekken. In die wetenschap heeft hij wel de wachtwoorden van zijn sociale media accounts gegeven. Van handelen in strijd met het nemo tenetur-beginsel is daarom geen sprake.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Is er sprake van een ongeoorloofde netwerkzoeking?
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een ongeoorloofde netwerkzoeking. Verdachte heeft de inloggegevens van zijn Facebookaccount desgevraagd aan verbalisant gegeven terwijl hij – zoals hiervoor is toegelicht – wist dat hij dit ook kon weigeren. Bovendien heeft de verbalisant tijdens ditzelfde verhoor expliciet gevraagd om toestemming onderzoek te mogen doen naar zijn sociale media accounts. Hiervoor heeft verdachte eveneens toestemming gegeven. Nu door verdachte toestemming is gegeven voor onderzoek naar zijn sociale media accounts faalt het verweer van de raadsman dat er sprake zou zijn geweest van een ongeoorloofde netwerkzoeking.
Verklaring van medeverdachte
Het verweer van de verdediging dat de verklaring van medeverdachte dient te worden uitgesloten van het bewijs omdat – kort gezegd – geen effectieve ondervraging van haar heeft kunnen plaatsvinden, faalt eveneens. Ter toelichting het volgende. Medeverdachte heeft bij de politie een belastende verklaring over de betrokkenheid van verdachte bij het in haar schuur aangetroffen vuurwerk afgelegd. De verdediging is niet effectief in de gelegenheid geweest om medeverdachte te ondervragen, omdat zij zich zowel bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting op haar verschoningsrecht heeft beroepen. Dit hoeft echter niet te leiden tot uitsluiting van deze verklaring van het bewijs omdat de bewezenverklaring niet in beslissende mate wordt gebaseerd op de verklaring van medeverdachte, maar voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Uit het Facebookgesprek tussen verdachte en medeverdachte komt immers naar voren dat verdachte aan medeverdachte vraagt of hij dit jaar (weer) een paar dozen vuurwerk bij haar kan bewaren tot eind december. Ook is in de schuur van medeverdachte een grote hoeveelheid vuurwerk aangetroffen.
De raadsman heeft nog betoogd dat in het Facebookgesprek wordt gesproken over het opslaan van dozen in huis en dat dit dus niet bewijst dat verdachte enige betrokkenheid heeft bij het vuurwerk in haar schuur. Dit standpunt is feitelijk onjuist. Uit het Facebookgesprek blijkt dat verdachte vraagt of hij dit jaar (weer) dozen vuurwerk bij medeverdachte kan bewaren, niet dat dat in haar huis zou gaan plaatsvinden.
Doorzoeking woning en auto
Artikel 20 WED geeft aan opsporingsambtenaren in het belang van de opsporing toegang tot elke plaats, voor zover dit voor de vervulling van hun taak nodig is. De raadsman stelt dat artikel 20 WED slechts toestaat dat verbalisanten “zoekend rondkijken”. De rechtbank begrijpt dat de raadsman artikel 21 WED bedoelt. In het tweede lid van dit artikel wordt expliciet bepaald dat verbalisanten in het belang van de opsporing bevoegd zijn verpakkingen te openen. De rechtbank stelt vast dat verbalisanten met het openen van dozen en tassen binnen hun bevoegdheid zijn gebleven en dat geen sprake is van een onrechtmatige doorzoeking.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen (doorgenummerde pagina 47) niet blijkt dat de verbalisanten dozen of tassen hebben geopend. Verbalisanten spreken over dozen die dicht zijn, en gevuld en zwaar aanvoelden. De tassen op het bureau en aan het voeteind van het bed waren geopend en zichtbaar gevuld met vuurwerk.
De raadsman heeft voorts verklaard dat de doorzoeking van de auto onrechtmatig was omdat verbalisanten een cd-hoesje en het dashboardkastje hebben geopend.
Artikel 23 WED geeft opsporingsambtenaren de bevoegdheid vervoermiddelen te onderzoeken. Hierbij mag maximaal zoekend worden rondgekeken, wat erop neerkomt dat niets verbroken en geopend mag worden dat slechts door verbreking kan worden geopend. Niet gebleken is dat verbalisanten voor het openen van het cd-hoesje en het dashboardkastje iets hebben moeten verbreken, zodat het verweer wordt verworpen.
Bovendien geldt dat, zelfs indien de opsporingsambtenaren het kastje en het cd-hoesje onbevoegd zouden hebben geopend, daarbij geen belastend bewijs tegen verdachte is ontdekt en dus niet valt in te zien welk nadeel verdachte daardoor zou hebben geleden.
Medeplegen (feiten 2 en 4)
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte deze feiten tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Hiervoor bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Niet gebleken is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte. De rechtbank zal verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging partieel vrijspreken.
Ten aanzien van feit 5
Nu de rechtbank net zoals de verdediging en de officier van justitie tot een ontslag van alle rechtsvervolging zal komen zal de rechtbank de verweren ten aanzien van dit feit niet bespreken, omdat verdachte hier geen belang meer bij heeft.
3.4.2
Voorhanden hebben van vuurwerk (feit 1 en 2)
Bij het onderzoek in de auto en de woning van verdachte en in de schuur van medeverdachte zijn grote hoeveelheden vuurwerk aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat dit professioneel vuurwerk is dat bestemd is voor particulier gebruik. Het primair tenlastegelegde van deze feiten (het voorhanden hebben van vuurwerk) is bewezen, maar verdachte wordt daarvoor ontslagen van alle rechtsvervolging. Voor de motivering wordt verwezen naar hoofdstuk 6 (de strafbaarheid van de feiten). Dit leidt daarmee niet tot een veroordeling voor deze primair ten laste gelegde feiten.
De vraag is dan of de rechtbank aan het subsidiair ten laste gelegde toekomt nu het primaire ten laste gelegde op zich wel bewezen wordt. Deze vraag heeft de rechtbank zich ambtshalve gesteld in deze zaak, nu dit ten verweer is aangevoerd in de zaak van medeverdachte. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Het woord “subsidiair” wordt naar het oordeel van de rechtbank geacht hetzelfde te betekenen als “althans indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen” en beperkt zich dus niet tot het geval dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden. De rechtbank is van oordeel dat zij op grond van voorgaande toekomt aan een beoordeling van het subsidiair onder 1 en 2 ten laste gelegde.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 27 december 2018 te Almere, opzettelijk,
- een hoeveelheid van ongeveer 74,95 kilogram knalvuurwerk (Jorge FP3),
- een hoeveelheid van ongeveer 5,80 kilogram knalvuurwerk (met lont) en
- één vuurpijl,
voorhanden heeft gehad;
Subsidiair, nu het primaire niet tot een veroordeling heeft geleid:
hij op 27 december 2018 te Almere, opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis,
- een hoeveelheid van ongeveer 74,95 kilogram knalvuurwerk (Jorge FP3),
- een hoeveelheid van ongeveer 5,80 kilogram knalvuurwerk (met lont) en
- één vuurpijl,
voorhanden heeft gehad;
2.
in de periode van 18 september 2018 tot en met 30 december 2018 te Muiden, opzettelijk,
een hoeveelheid van ongeveer 215 kilogram knalvuurwerk (Flash Banger, FP3)
heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad;
Subsidiair, nu het primaire niet tot een veroordeling heeft geleid:
in de periode van 18 september 2018 tot en met 30 december 2018 te Muiden opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis,
- een hoeveelheid van ongeveer 215 kilogram knalvuurwerk (Flash Banger, FP3)
heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad;
4.
hij in de periode van 29 december 2018 tot en met 30 december 2018, te Muiden, opzettelijk, ongeveer 215 kilogram vuurwerk, voorhanden heeft gehad in een schuur gelegen aan de [adres] ,
in elk geval buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4 en/of artikel 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 Vuurwerkbesluit, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk en/of artikel 2.2.1 Vuurwerkbesluit waarvoor een melding is gedaan krachtens artikel 2.2.4 Vuurwerkbesluit;
5.
hij op tijdstippen in de periode 22 november 2016 tot en met 21 december 2018 in Nederland, opzettelijk,
teneinde handelingen als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid van artikel 1.2.2 Vuurwerkbesluit, te weten:
- vuurwerk voorhanden te hebben en op te slaan
te bevorderen
- heeft getracht een ander te weten [medeverdachte] , te bewegen om die handelingen te plegen of om daarbij behulpzaam te zijn, en om daartoe gelegenheid en middelen te verschaffen, en/of;
- heeft getracht zich en een ander gelegenheid en middelen tot het verrichten van die handelingen te verschaffen,
immers heeft hij, verdachte, via de social mediakanalen via internet berichten verzonden.

6.De strafbaarheid van de feiten

6.1
Ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde
6.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het volgende aangevoerd, onder verwijzing naar een arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 22 oktober 2019 (ECLI:NL:GHALR:2019:8857). Mocht de rechtbank alle bewijsverweren ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair passeren, dan dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van deze feiten. De tenlastelegging is gebaseerd op artikel 1.2.2. lid 1 van het Vuurwerkbesluit (Vwb). In het derde lid artikel 1.2.2. van het Vwb is het opslaan en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk ook verboden, maar dan voor een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis. Het eerste lid richt zich tot de fabrikant en distributeur van vuurwerk, terwijl het derde lid is geschreven voor de particulier. Het derde lid moet worden beschouwd als een systematische specialis ten opzichte van het eerste lid. Nu verdachte “een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis” is, heeft hij het vuurwerk als particulier opgeslagen en voorhanden gehad, zodat alleen artikel 1.2.2 lid 3 Vwb als strafbepaling in aanmerking komt. Het bestanddeel “als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis” is niet in de tenlastelegging van feit 1 primair en feit 2 primair opgenomen, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van deze feiten.
6.1.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is, anders dan het hof Arnhem-Leeuwarden, van mening dat artikel 1.2.2 lid 3 Vwb geen systematische specialis is van artikel 1.2.2 lid 1 Vwb. De grondslag voor de wijziging van het Vuurwerkbesluit is gelegen in het in lijn brengen van het Vuurwerkbesluit met de Europese regelgeving. Het is bedoeld om de lijn van productie via tussenhandel naar eindgebruiker in zicht te brengen en niet om daarbij de particulier van de reikwijdte van artikel 1.2.2 lid 1 uit te sluiten.
6.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 1.2.2 lid 1 Vwb houdt in dat het verboden is professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, indien bestemd voor particulier gebruik, binnen het grondgebied van Nederland te brengen, op te slaan, te vervaardigen, voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen.
Het derde lid geeft aan dat het verboden is als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik op te slaan, voorhanden te hebben of tot ontbranding te brengen.
In de nota van toelichting op de wijziging van het Vuurwerkbesluit in 2009 [1] is ten aanzien van artikel 1.2.2 het volgende opgenomen.
Het verbodsartikel voorziet erin handhavend te kunnen optreden tegen degenen die professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in strijd met het besluit hebben bestemd voor gebruik door particulieren. Aangezien aan het gebruik van deze artikelen meer gevaren kleven dan aan het gebruik van consumentenvuurwerk behoren dergelijke artikelen om veiligheidsredenen niet in handen van particulieren te komen. Om hieraan daadwerkelijk de hand te kunnen houden is in artikel 1.2.2., eerste lid, het verbod om professioneel vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik te bestemmen voor particulier gebruik, gericht tot de hele vuurwerkketen, zijnde de fabrikant, de importeur en distributeur.
en
De [eerste] drie leden van het artikel volgen in grote lijnen de gehele keten. Het eerste lid richt zich op de fabrikant, importeur en distributeur. Het heeft op de detailhandelaar betrekking ten aanzien van het voorhanden hebben. Het tweede lid richt zich op de transactie tussen de detailhandelaar en de particulier. Het derde lid betreft de particulier zelf.
In zijn arrest van 22 oktober 2019 [2] heeft het hof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat het derde lid van artikel 1.2.2 Vwb, waar het gaat om het opslaan en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk, als systematische specialis ten opzichte van het eerste lid te beschouwen. Verdachte is een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, hij heeft het vuurwerk als particulier (…) opgeslagen en voorhanden gehad. Dat brengt gelet op artikel 55, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht mee dat alleen het derde lid van artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit als strafbepaling in aanmerking komt. Het bewezenverklaarde kan echter niet worden gekwalificeerd als een overtreding van het derde lid van artikel 1.2.2 Vuurwerkbesluit, nu het voor die overtreding vereiste bestanddeel 'als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis' niet in de tenlastelegging is opgenomen. Een en ander leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging, aldus het hof Arnhem-Leeuwarden.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak verdachte ‘een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis’ is. Ook stelt de rechtbank vast dat verdachte vuurwerk als particulier voorhanden heeft gehad en heeft opgeslagen. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat het derde lid van artikel 1.2.2 Vwb van toepassing is. Het primair tenlastegelegde eerste lid kan echter niet worden gekwalificeerd als overtreding van het derde lid omdat het bestanddeel ‘als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis’ niet in dit deel van te tenlastelegging is opgenomen. Verdachte zal daarom van het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2
Ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 5
6.2.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht met betrekking tot het verkopen van vuurwerk, strafbaar gesteld in artikel 1.2.2 lid 5 Vwb. Door het hof Amsterdam is geoordeeld dat voor deze strafbaarstelling een wettelijke basis ontbreekt, omdat de strafbaarstelling niet in een wet is opgenomen maar in een algemene maatregel van bestuur. [3] Dit artikel is om die reden onverbindend, zodat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen. Tegen dit arrest van het hof is cassatie ingesteld. Omdat de Hoge Raad zich nog niet heeft uitgesproken over deze beslissing is de officier van justitie van mening dat voor dit feit ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
6.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich net als de officier van justitie op het standpunt gesteld dat voor dit feit ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen. Het hof Amsterdam heeft de strafbaarstelling van artikel 1.2.2 lid 5 Vwb onverbindend verklaard.
6.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de strafbaarstelling van de voorbereidingshandelingen van artikel 1.2.2 lid 5 Vwb is gebaseerd op een algemene maatregel van bestuur en niet op een wettelijke bepaling. Verdachte zal daarom van dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de overige bewezen geachte feiten volgens de wet strafbaar zijn. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen. Hiervan wordt de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten van de te werken uren afgetrokken.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Onderzoek laptop
De raadsman heeft met een beroep op het smartphone-arrest betoogd dat de laptop van verdachte ongeclausuleerd is doorzocht door verbalisanten en dat hiermee een meer dan beperkte inbreuk is gepleegd op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Hiervoor was geen toestemming gegeven door de rechter-commissaris. Dit is een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Verdachte heeft hierdoor nadeel ondervonden en dat moet verdisconteerd worden in de strafmaat.
Disproportioneel geweld gebruikt bij de aanhouding
Vervolgens heeft de raadsman aangevoerd dat er disproportioneel geweld is gebruikt bij de aanhouding van verdachte. Verdachte heeft een vuistslag tegen zijn hoofd gekregen, terwijl hij zich al had overgegeven aan de politie. Door deze vuistslag is verdachte gewond geraakt aan zijn gezicht. Dit buitenproportionele geweld dient te leiden tot strafvermindering.
Ten slotte dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met het blanco strafblad van verdachte en dat hij inmiddels een baan heeft bij de Rabobank.
8.3
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat er niet reeds sprake is van een meer dan beperkte inbreuk indien alle gegevens van de laptop worden uitgelezen. Het gaat er om of er omstandigheden zijn op grond waarvan het aannemelijk is dat er meer gaat worden gevonden dan normaal. Pas dan is een ernstige inbreuk voorzienbaar en is een machtiging van de rechter-commissaris nodig. Die omstandigheden doen zich in deze zaak niet voor.
Ten aanzien van het toegepaste geweld gaat de officier uit van de juistheid van wat de verbalisanten daarover hebben opgeschreven in het proces-verbaal. Daarin staat niet dat verdachte zich al had overgegeven, maar dat hij zich omdraaide en zijn armen omhoog deed en het op dat moment niet duidelijk was of hij hiermee het gevecht wilde aangaan of dat hij mee wilde werken met zijn aanhouding.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman nu uit het dossier volgt dat de laptop van verdachte is onderzocht op specifieke zoekwoorden, zodat van ongeclausuleerd zoeken niet kan worden gesproken.
Ten aanzien van het geweld oordeelt de rechtbank dat niet betwist is dat er bij de aanhouding van verdachte geweld is gebruikt door één van de verbalisanten. Er is echter niet komen vast te staan dat sprake is van disproportioneel geweld jegens verdachte. Die stelling van verdachte vindt nergens steun in het dossier. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een aanvullend proces-verbaal beschreven welk geweld hij heeft toegepast en hoe hij ertoe is gekomen om geweld te gebruiken. Daarnaast zijn [verbalisant 1] en verbalisant [verbalisant 2] , die ook aanwezig was bij de aanhouding van verdachte, beiden apart gehoord door de rechter-commissaris en hebben zij daar consistent verklaard over het toegepaste geweld. Uit die verklaringen blijkt dat voor de verbalisanten niet duidelijk was of verdachte zijn armen omhoog deed om het gevecht aan te gaan of dat hij wilde meewerken aan zijn aanhouding. In die omstandigheid is het niet disproportioneel dat de verbalisant verdachte een vuistslag in het gezicht heeft gegeven om hem te kunnen aanhouden.
Gelet op voorgaande zijn er geen omstandigheden aannemelijk geworden die zouden moeten leiden tot strafvermindering.
De rechtbank zal verdachte een taakstraf van 180 uur opleggen.
Deze straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank overweegt hierbij dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en opslaan van een aanzienlijke hoeveelheid professioneel vuurwerk waarvan het particulier gebruik verboden is. Het vuurwerk was bovendien opgeslagen in een niet daarvoor bestemde en geschikte inrichting, te weten zijn slaapkamer, auto en de schuur van zijn nicht. Voor deze opslag zijn niet de benodigde veiligheidsmaatregelen genomen of vergunningen verleend. Het is algemeen bekend dat vuurwerk gevaar kan opleveren. Het opslaan van vuurwerk buiten speciaal daarvoor bestemde inrichtingen brengt aanzienlijke risico’s mee, vooral als het gaat om grote hoeveelheden vuurwerk. Dat geldt zeker voor illegaal vuurwerk, dat vaak een zwaardere en/of explosievere lading bevat dan het vuurwerk dat in Nederland aan consumenten verkocht mag worden.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij illegaal vuurwerk voorhanden heeft gehad en heeft opgeslagen, zonder zich rekenschap te geven van het gevaarzettende karakter daarvan.
Uit de inhoud van het dossier kan worden afgeleid dat hij ook al eerder partijen vuurwerk heeft opgeslagen en hier mogelijk in handelt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 9 januari 2020. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
8.5.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 45,6 kg vuurwerk
  • 39,9 kg vuurwerk
  • geldbedrag van in totaal € 670,-
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot het in beslag genomen vuurwerk de bewezen geachte feiten zijn begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Geldbedrag
Het in beslag genomen geldbedrag zal worden teruggegeven aan de rechthebbende.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36b, 36c, 36d, 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en de artikelen 1.2.2 en 1.2.4 van het Vuurwerkbesluit.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair, het onder 2 primair en subsidiair, het onder 4 en het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 (bewezenverklaring) is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1, feit 2, feit 4 en feit 5:
Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd
Verklaart het in rubriek 5 onder 1 primair, 2 primair en 5 bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart het in rubriek 5 onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 4 bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf. Verdachte moet
180 urenonbetaalde arbeid verrichten. Van deze uren wordt de tijd die verdachte in voorarrest (verzekering en inbewaringstelling) heeft gezet in mindering gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag. In het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, krijgt hij in plaats van de taakstraf
90 uren hechtenis.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 45,6 kg vuurwerk
  • 39,9 kg vuurwerk
Gelast de teruggave aan de rechthebbende ( [rechthebbende] ) van:
- geldbedrag van in totaal € 670,-
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2020.
De oudste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Staatsblad 2009, 605