ECLI:NL:RBAMS:2020:1692

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
96.027889-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte wegens niet naleven strikte waarborgen bij bloedonderzoek

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Amsterdam op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 oktober 2018 te Amsterdam een voertuig bestuurde onder invloed van heroïne/morfine. De verdachte werd beschuldigd van het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) door te rijden na gebruik van een in het verkeer verboden stof en zonder geldig rijbewijs. De politierechter heeft vastgesteld dat het bloedmonster van de verdachte elf dagen na afname bij het laboratorium is aangekomen, wat niet voldoet aan de vereiste termijn van 'zo spoedig mogelijk' zoals voorgeschreven in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Hierdoor is de verdachte vrijgesproken van het eerste feit, omdat het onderzoek niet als geldig kon worden aangemerkt. Voor het tweede feit, het rijden zonder rijbewijs, is de verdachte wel schuldig bevonden. De politierechter heeft een geldboete van €400 en een voorwaardelijke hechtenis van één week opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak benadrukt het belang van de strikte waarborgen in de wetgeving omtrent bloedonderzoeken in verkeerszaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 96.027889.19
Datum uitspraak: 11 maart 2020
Verkort vonnis van de politierechter Amsterdam, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] , [land van herkomst] , op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 februari 2020.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie .

1.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 19 oktober 2018 te Amsterdam, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten heroïne/morfine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 54 microgram morfine per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
2
hij, op of omstreeks 19 oktober 2018 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Gravestein, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;

2.Bewijsoverweging met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde

Feiten
De politierechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Verdachte is op 19 oktober 2018 omstreeks 23:15 uur gecontroleerd op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (WVW)gestelde
voorschriften. Om 23:20 uur is verdachte aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 107 WVW. Om 23:40 uur is hem een vordering gedaan mee te werken aan een speekseltest. Verdachte heeft medewerking verleend met als resultaat een indicatie voor opiaten/morfine.
Op 20 oktober 2018 om 01:09 uur heeft verdachte meegewerkt aan een bloedonderzoek.
De bloedmonsters zijn voorzien van zegels TAAV614NL en TAAV615 NL .
Een deskundigenrapport van drs. P.G.M. Zweipfennig van Medische Laboratoria Dr. Stein & Collegae, Labor Mönchengladbach (hierna: Labor Mönchengladbach) houdt, voor zover van belang, in:
Rapport datum: 21 november 2018
Datum aanvraag: 19 oktober 2018
[..]
Naam donor: [verdachte]
Geslacht: man
Geboortedatum: [geboortedag] 1989
BSN: [nummer]
Onderzoeksmateriaal
Wijze ontvangst: Koerier
Datum ontvangst: 31.10.2018
[ [afbeelding onderzoek bloed verdachte]
[..]
Bij brief van 3 december 2018 is de verdachte de uitslag van het bloedonderzoek medegedeeld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft opgemerkt dat de toezending van de bloedmonsters aan het laboratorium niet zo spoedig mogelijk is geschied, dat het onderzoek niet heeft plaatsgevonden binnen twee weken na ontvangst van het bloedmonster door het laboratorium en dat de uitslag niet binnen één week na ontvangst door de politie aan de verdachte is meegedeeld.
De officier van justitie is van oordeel dat daardoor weliswaar de bepalingen van Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit) niet zijn nagekomen, maar dat de betreffende bepalingen niet behoren tot de “strikte waarborgen”, zoals die door de Hoge Raad in zijn arrest van 2 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2502) zijn gedefinieerd. Alleen voorschriften die zien op de betrouwbaarheid van het onderzoeksresultaat behoren tot de strikte waarborg. De ratio van de termijnen die in het Besluit worden genoemd zien op de voortgang van het onderzoek. Het bloedmonster wordt 6 maanden bewaard. Zo kan de verdachte gebruik maken van zijn recht op tegenonderzoek. Als dit recht niet in gevaar komt dan ziet de officier van justitie niet in waarom dat tot dodelijke gevolgen zou kunnen leiden. Er is sprake van een vormverzuim. Gekeken naar de wijze waarop de monsters zijn bewaard en hoe deze worden vervoerd, is er geen nadeel voor de integriteit van het onderzoek. Voor verdachte werkt dit eerder in het voordeel.
De vormverzuimen moeten daarom worden beoordeeld op de voet van artikel 359a Wetboek van Strafvordering.
Nu niet blijkt dat de verdachte in enig belang is geschaad, kan de politierechter volstaan met de vaststelling dat de vormverzuimen hebben plaatsgevonden, aldus de officier van justitie.
Het oordeel van de politierechter
Het Besluit houdt onder meer en voor zover hier van belang in:
Artikel 13 lid 1 aanhef en onder d:
Bij de bloedafname, bedoeld in artikel 12, eerste lid, is een opsporingsambtenaar aanwezig, die:
[..]
d.
ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid.
[..]
Artikel 16 lid 1
De onderzoeker, bedoeld in artikel 14, eerste lid, verricht het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed. [..]
[..]
Artikel 16 lid 5:
De onderzoeker stuurt het verslag zo spoedig mogelijk na het verrichten van het bloedonderzoek aan de opdrachtgever van het bloedonderzoek.
Artikel 17
De opsporingsambtenaar stelt de verdachte binnen een week na ontvangst van het verslag, bedoeld in artikel 16, tweede lid, schriftelijk in kennis van het resultaat van het bloedonderzoek [..].
Vastgesteld kan worden dat het bloed van verdachte is afgenomen op 20 oktober 2018. De verbalisant verklaart dat hij zich er van heeft vergewist dat de bloedmonsters
“overeenkomstig het Besluit [..]” verzonden zijn naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Den Haag. Kennelijk heeft het NFI het bloedmonster doorgestuurd naar het Labor Mönchengladbach. De verbalisant vermeldt niet wanneer de bloedmonsters door hem zijn verzonden. De bloedmonsters zijn aangekomen bij het laboratorium op 31 oktober 2018, dat wil zeggen elf dagen nadat de bloedmonsters zijn afgenomen. Ook indien er rekening mee wordt gehouden dat de bloedmonsters eerst naar het NFI zijn verzonden en vanuit daar naar het Labor Mönchengladbach moet, nu een nadere uitleg voor het tijdsverloop ontbreekt, worden aangenomen dat de bloedmonsters niet zo spoedig mogelijk zijn verzonden.
In zijn arrest van 22 mei 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW6206) heeft de Hoge Raad immers al overwogen dat het oordeel van het hof dat het afgenomen bloedmonster dat "pas elf dagen na bloedafname door het NFI werd ontvangen", zonder uitstel is toegezonden aan het laboratorium dat met het onderzoek daarvan is belast, zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
Met de woorden “zo spoedig mogelijk” lijkt het Besluit aansluiting te zoeken bij de jurisprudentie onder de oude regeling, waarin werd gesproken van “zonder uitstel”.
Met de officier van justitie is de politierechter van oordeel dat artikel 13 lid 1 aanhef en onder d van het Besluit niet is nageleefd.
Het bloedmonster is binnengekomen bij het laboratorium op 31 oktober 2018. Het rapport is opgemaakt op 21 november 2018. Nu niet blijkt dat het rapport significant later is opgemaakt dan het bloed is onderzocht, moet worden vastgesteld dat het bloed niet binnen twee weken na ontvangst is onderzocht. Artikel 16 lid 1 van het Besluit is daarmee niet nageleefd.
Het rapport dateert van 21 november 2018. In het proces-verbaal is niet vermeld wanneer het rapport is ontvangen door de verbalisant, maar aangenomen moet worden, nu daarover niets is vermeld, dat het rapport aanstonds aan de verbalisant is verzonden. Artikel 16 lid 5 van het Besluit schrijft immers voor dat het verslag zo spoedig mogelijk na het bloedonderzoek aan de opdrachtgever wordt verstuurd. Het rapport zou dan één tot maximaal drie dagen later moeten zijn ontvangen.
De uitslag van het bloedonderzoek is aan de verdachte medegedeeld bij brief van 3 december 2018, oftewel twaalf dagen na het opmaken van het rapport. Ook als er rekening mee wordt gehouden dat tussen het opmaken van het rapport en de ontvangst daarvan door de verbalisant drie dagen zouden zijn verlopen, is de uitslag niet binnen één week aan de verdachte medegedeeld. Artikel 17 van het Besluit is daarmee niet nageleefd.
De politierechter moet beoordelen of de niet nageleefde bepalingen van het Besluit moeten worden aangemerkt als zogenaamde “strikte waarborgen”. De Hoge Raad heeft immers in vaste jurisprudentie bepaald dat als één van de strikte waarborgen niet is nageleefd het onderzoek niet meer is aan te merken als een onderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW zodat de verdachte moet worden vrijgesproken.
In zijn arrest van 10 oktober 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BR3043) overwoog de Hoge Raad:
2.3.1. Van "een onderzoek" als bedoeld in art. 8, tweede lid onder b, WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd (vgl. HR 16 februari 1982, NJ 1982/385).
2.3.2. Tot die waarborgen behoort onder meer dat het afgenomen bloedmonster zonder uitstel wordt toegezonden aan het laboratorium dat met het onderzoek daarvan is belast. Het is aan de feitenrechter om te beoordelen of het bloedmonster inderdaad zonder uitstel is verzonden, terwijl zijn oordeel dienaangaande wegens de verwevenheid met waarderingen van feitelijke aard in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst (vgl. HR 27 maart 1990, NJ 1991/42).
2.3.3. Indien de rechter tot het oordeel komt dat bedoelde waarborg niet is nageleefd, leidt dat ertoe dat het resultaat van het verrichte onderzoek niet voor het bewijs mag worden gebezigd (vgl. HR 14 maart 1978, NJ 1978/385). Art. 359a Sv is hier niet van toepassing (vgl. HR 21 september 2010, LJN BM4412).
Dat de Hoge Raad in zijn arrest van 24 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2502) - welk arrest betrekking heeft op de vraag of het maximaal aantal keren blazen bij een ademanalyse tot de strikte waarborgen moet worden gerekend - van die jurisprudentie heeft willen terugkomen blijkt niet uit dat arrest.
Dat betekent dat met de schending van artikel 13 lid 1 onder d van het Besluit, één van de strikte waarborgen niet is nagekomen en het bloedonderzoek niet meer is aan te merken als een onderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW en de verdachte van het tenlastegelegde onder 1 moet worden vrijgesproken.
De gevolgen van de schending van de andere artikelen van het Besluit behoeven niet te worden onderzocht, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

3.Bewezenverklaring feit 2

De politierechter acht bewezen dat de verdachte
op 19 oktober 2018 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Gravestein, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;

4.Het bewijs

De politierechter grondt zijn beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de politierechter gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.

6.De eis van de officier van justitie.

Feit 1:
Een geldboete ter hoogte van 950 euro subsidiair 19 dagen hechtenis.
Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden.
Feit 2:
Hechtenis voor de duur van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Een geldboete ter hoogte van 400 euro subsidiair 8 dagen hechtenis.

7.De op te leggen straffen

Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de politierechter gelet op de aard van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
Het rijden zonder rijbewijs is een bedreiging van de verkeersveiligheid.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende de verdachte blijkt dat de verdachte twee keer eerder een strafbeschikking heeft opgelegd gekregen voor het rijden zonder rijbewijs. Daarin vindt de politierechter aanleiding, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, naast een geldboete van € 400,00 een voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen van 1 week hechtenis.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23 (oud) en 24c Wetboek van Strafrecht en 107 en 177 (oud) Wegenverkeerwet 1994.
DE UITSPRAAK
Verklaart niet bewezen wat de verdachte onder 1 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen wat aan verdachte onder 2 ten laste is gelegd zoals hiervoor in rubriek 3 omschreven.
Verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding
Overtreding van artikel 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
De politierechter verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
Hechteins voor de duur van
1 week.
Beveelt dat deze hechtenis niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Een geldboete van
€ 400,00(vierhonderd euro) bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.H. Marcus, politierechter,
in tegenwoordigheid van S. Minkes, griffier,
en is uitgesproken op 11 maart 2020.