ECLI:NL:RBAMS:2019:9782

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
7652489 / CV EXPL 19-7528
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake wijzigingsbeding in doorlopende kredietovereenkomst met onduidelijke voorwaarden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 december 2019 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen [eiseres] en de besloten vennootschap CREDIET MAATSCHAPPIJ DE IJSSEL B.V. De zaak betreft een doorlopende kredietovereenkomst die op 20 april 2006 is gesloten, waarbij de kredietvergoeding door de kredietgever eenzijdig kan worden gewijzigd. [eiseres] heeft zich verzet tegen de onduidelijkheid van het wijzigingsbeding en vordert restitutie van onverschuldigd betaalde rente. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wijzigingsbeding taalkundig duidelijk is, maar dat de consument de economische gevolgen niet goed kan inschatten. De kantonrechter heeft de mogelijkheid van hoger beroep open gesteld en partijen in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verstrekken over de toepassing van het wijzigingsbeding en de verjaring van de vordering. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 7652489 \ CV EXPL 19-7528
Uitspraak: 20 december 2019
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde R. van den Braak van K&B Finance B.V.,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CREDIET MAATSCHAPPIJ DE IJSSEL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde mr. V.H. Affourtit.
Partijen zullen hierna [eiseres] en De IJssel worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 maart 2019, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties.
1.2. Ingevolge het tussenvonnis van 1 juli 2019 heeft op 22 oktober 2019 een bijeenkomst van partijen plaatsgevonden. De zittingsaantekeningen en de daarin genoemde pleitaantekeningen en stukken bevinden zich in het dossier.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De IJssel is een kredietmaatschappij die consumptief krediet aanbiedt aan haar klanten. De IJssel is een dochtermaatschappij van Interbank N.V., die op haar beurt weer een dochter is van Crédit Agricole Consumer Finance Nederland B.V.
2.2.
De IJssel en [eiseres] hebben op 20 april 2006 een doorlopende kredietovereenkomst gesloten met een kredietlimiet van € 50.000,-. De kredietvergoeding per maand bedroeg op het moment van afsluiten 0,537% en de effectieve rente op jaarbasis bedroeg 6,6%. In de kredietovereenkomst staat, voor zover hier relevant, het volgende:
Artikel 1.(…)Cliënt is over het uitstaande saldo van deze overeenkomst kredietvergoeding verschuldigd. De kredietvergoeding zal maandelijks ten laste van het krediet worden geboekt en wordt van dag tot dag berekend over het uitstaand saldo. (…)
Betaalwijze(…)Cliënt is te allen tijde bevoegd tot volledige of gedeeltelijke vervroegde aflossing.”
2.3.
[eiseres] heeft vanaf april 2006 tot en met januari 2007 in totaal € 48.856,44 van het krediet opgenomen. Daarna heeft zij niets meer opgenomen. Op 5 juli 2012 heeft [eiseres] het op die datum resterende verschuldigde bedrag volledig afgelost. Daarna is de doorlopende kredietovereenkomst beëindigd.
2.4.
De kredietovereenkomst verwijst naar de Algemene Voorwaarden Doorlopend Krediet (hierna: de algemene voorwaarden). In artikel 3 onder b (hierna: het wijzigingsbeding) en artikel 14 van de algemene voorwaarden staat het volgende:
Artikel 3. Kredietvergoeding(…)b) De kredietvergoeding wordt van dag tot dag berekend over het uitstaande saldo en kan door Kredietgever, met inachtneming van de krachtens de wet gestelde maxima, worden gewijzigd. Kredietgever zal Cliënt van iedere wijziging schriftelijk in kennis stellen.”
Artikel 14. OpzeggingZowel Cliënt als Kredietgever zijn te allen tijde bevoegd deze overeenkomst schriftelijk op te zeggen. (…)”
2.5.
Bij het aangaan van de kredietovereenkomst heeft De IJssel aan [eiseres] een ‘Prospectus en overige productinformatie Doorlopend Krediet’ (hierna: het Prospectus) verstrekt. In het Prospectus staat, voor zover hier van belang, het volgende:
Tarieven Doorlopend KredietHet tarief dat u betaalt is afhankelijk van uw persoonlijke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld uw inkomsten en vaste lasten, de hoogte van uw kredietlimiet en van de rentestand op dat moment. Zodra die rentestand verandert, verandert uw rente mee. Daardoor kan het zijn dat het iets langer of korter duurt voordat uw krediet is afgelost.De rente wordt berekend over het opgenomen bedrag volgens de algemeen geldende dagelijkse methode. Informatie over de tarieven kunt u via uw adviseur verkrijgen.”
2.6.
[eiseres] heeft gedurende de looptijd van het doorlopend krediet de volgende percentages aan kredietvergoeding betaald:
2.7.
De Nederlandsche Bank heeft de volgende “Rente op uitstaand bedrag - Rekeningcourant krediet - Doorlopend krediet (percentages)” gepubliceerd:
Periode
%
2010-06
8,11
2010-07
8,05
2010-08
7,98
2010-09
8,02
2010-10
7,96
2010-11
8,01
2010-12
7,97
2011-01
7,82
2011-02
8,08
2011-03
7,98
2011-04
7,88
2011-05
7,83
2011-06
7,86
2011-07
8,01
2011-08
8
2011-09
8,1
2011-10
8,01
2011-11
8,05
2011-12
8,01
2012-01
7,95
2012-02
8,15
2012-03
8,07
2012-04
8,05
2012-05
8,05
2012-06
8,1
2012-07
8,04
2012-08
7,96
2012-09
8,05
2012-10
8
2012-11
8,07
2012-12
8,07

3.Het geschil3.1. [eiseres] vordert – enigszins samengevat – dat De IJssel bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden veroordeeld tot:a) primair: restitutie van de door [eiseres] onverschuldigd betaalde rente aan De IJssel (ex artikel 6:238 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) contra proferentem op grond van de relevante bepalingen uit de door [eiseres] ontvangen algemene voorwaarden en het Prospectus) bestaande uit het verschil van de door [eiseres] aan De IJssel betaalde rente vanaf 22 april 2006 tot het beëindigen van de kredietovereenkomst en de rente die [eiseres] verschuldigd zou zijn indien door De IJssel het (variabele) 1-maands Euribortarief gedurende de hele looptijd van de kredietovereenkomst was gehanteerd en dit (variabele) 1-maands Euribortarief gedurende de hele looptijd van de kredietovereenkomst, telkens vermeerderd zou zijn met het opslagpercentage aan [eiseres] ten tijde van het 1-maands Euribortarief bij het afsluiten van de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente over dit verschil telkens vanaf het moment dat [eiseres] de rente aan De IJssel verschuldigd was tot op de dag der algehele voldoening, tot een maximum van € 25.000,-;b) subsidiair: restitutie van de onverschuldigd betaalde rente op dezelfde grond als genoemd onder a) met dit verschil dat het gaat om het verschil tussen de betaalde rente en het (variabele) 1-maands Euribortarief en de (variabele) liquiditeitsopslagen, tot een maximum van € 25.000;c) meer subsidiair: restitutie van de door [eiseres] onverschuldigd betaalde rente aan De IJssel, die ex artikel 6:248 lid 1 BW op grond van een redelijke en billijke uitleg van de (relevante bepalingen van de) algemene voorwaarden en het Prospectus te veel is betaald, berekend op dezelfde wijze als weergegeven onder a), tot een maximum van € 25.000,-;d) nog meer subsidiair: restitutie van de te veel betaalde rente op de onder c) weergegeven grond, berekend op de wijze als weergegeven onder b), tot een maximum van € 25.000,-;e) uiterst subsidiair: de kantonrechter oordeelt zoals hij in goede justitie zal vermenen te behoren;f) in alle gevallen: betaling van de buitengerechtelijke kosten;g) in alle gevallen: betaling van de proceskosten.

3.2.
[eiseres] legt – kort gezegd – aan haar vorderingen ten grondslag dat zij ervan uit had mogen gaan dat de ontwikkeling van het kredietvergoedingspercentage over haar doorlopend krediet bij De IJssel een externe rentevoet (met eventueel een liquiditeitsopslag) zou volgen.
3.3.
De IJssel voert verweer tegen de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
Het gaat in deze zaak om de beoordeling van het wijzigingsbeding waarbij de vraag vooral is of dit zo moet worden uitgelegd dat [eiseres] in dit geval mocht verwachten dat een rentedaling tot een verlaging van de kredietvergoeding zou leiden.
4.2.
Er is bij de rechtbank Amsterdam een aantal zaken aanhangig waarin dezelfde kwestie aan de orde is. Op 6 december 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:9117) is in een vergelijkbare zaak al vonnis gewezen. In deze zaken gaat het om verschillende rechtsvragen waarop niet eerder is beslist en waarover verschillend kan worden gedacht, zodat met de mogelijkheid van een andere uitkomst in hoger beroep rekening moet worden gehouden. Gezien deze omstandigheden kan het nodig zijn dat zo snel mogelijk in hoger beroep over deze zaken geoordeeld wordt. Daarom zal tegen deze tussenuitspraak hoger beroep open worden gesteld.
De contra proferentem regel; uitleg
4.3.
Het betoog van [eiseres] komt kort gezegd op het volgende neer. Het wijzigingsbeding is onduidelijk voor een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument. [eiseres] beroept zich hierbij op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof van Justitie of HvJ EU) van 23 april 2015, ECLI:EU:C:2015:262 (Van Hove). Gelet op de inhoud van het aan [eiseres] verstrekte Prospectus heeft als uitgangspunt te gelden dat het rentetarief onlosmakelijk gekoppeld is aan een externe rentevoet. [eiseres] heeft op grond van het Prospectus mogen verwachten dat De IJssel bij de aan haar in rekening te brengen rente de rentestand (lees: het tarief van de 1-maands Euribor) zou volgen. Op grond van de contra proferentem-regel als bedoeld in artikel 6:238 lid 2 BW kan in het midden blijven of dit de enige mogelijke lezing is of dat er ook andere mogelijke lezingen denkbaar zijn, nu op grond van genoemde wetsbepaling de voor [eiseres] meest gunstige redelijke lezing prevaleert, aldus [eiseres] .
4.4.
De IJssel heeft betoogd dat het wijzigingsbeding eerst moet worden uitgelegd. Pas als er daarna nog twijfel bestaat over het beding moet de contra proferentem-uitleg worden toegepast. Dat is hier niet het geval. De kredietverlener mag de kredietvergoeding wijzigen. Daar is geen onduidelijkheid over. Tegenover de onzekerheid met betrekking tot de looptijd van de kredietverstrekking staat dat de kredietverlener de kredietrente mag aanpassen ingeval er voor de kredietvergoeding relevante ontwikkelingen zijn. De economische ratio is duidelijk vastgelegd in Europese en nationale regelgeving. De wetgever heeft in de wetsgeschiedenis verschillende componenten genoemd waaruit de kredietvergoeding is opgebouwd, die ook terug te vinden zijn op de website van Interbank N.V., de moedermaatschappij van De IJssel, te weten:
a. de financieringskosten (ook wel de funding costs of fundingkosten genoemd);
b. een opslag voor kosten van de bedrijfsvoering;
c. een opslag voor het risico dat een bepaalde kredietnemer het opgenomen doorlopend krediet niet aflost (ook wel kortweg de risico-opslag genoemd);
d. provisiekosten die worden afgedragen aan tussenpersonen;
e. de winstmarge.
Deze elementen kunnen afzonderlijk van elkaar veranderen. Als de geld- en kapitaalmarkt een bepaalde kant op gaat, betekent dat daarom niet altijd dat de kredietvergoeding ook die kant op moet gaan, aldus De IJssel.
Relevante rechtsregels
4.5.
Artikel 5 van de Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: Richtlijn 93/13/EEG) bevat de regel dat jegens consumenten gebruikte bedingen steeds duidelijk en begrijpelijk moeten zijn en de contra proferentem uitlegregel: in geval van twijfel over de uitleg van een beding prevaleert de voor de consument gunstigste interpretatie. In het Nederlandse recht is deze regel opgenomen in artikel 6:238 lid 2 BW, dat als volgt luidt:
“Bij een overeenkomst als bedoeld in de artikelen 236 en 237 moeten de bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld. Bij twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de wederpartij gunstigste uitleg.”
4.6.
Deze bepaling moet worden uitgelegd in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie. Uit het arrest van 30 april 2014 (ECLI:EU:C:2014:282, Kásler) en het eerder genoemde arrest Van Hove kan worden afgeleid dat het er niet slechts om gaat of een beding taalkundig begrijpelijk is, maar ook of ‘een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument’ op basis van alle relevante feitelijke gegevens, waaronder de reclame en informatie die hem is verstrekt, ‘de strekking van de bedingen’ kon begrijpen ‘maar ook de – mogelijk aanzienlijke – economische gevolgen voor hem kon inschatten’ ‘…zodat de consument op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de economische gevolgen die er voor hem uit voortvloeien, kan voorzien’.
4.7.
Op de bij Richtlijn 93/13/EEG gevoegde ‘indicatieve lijst’ is als onderdeel j opgenomen een beding dat tot doel of tot gevolg heeft:
“j) de verkoper te machtigen zonder geldige, in de overeenkomst vermelde reden eenzijdig de voorwaarden van de overeenkomst te wijzigen;”
De ‘indicatieve lijst’ geeft een uitleg over de draagwijdte van onder meer onderdeel j die voor zover in dit geding van belang als volgt luidt:
“b) Punt j) staat niet in de weg aan bedingen waarbij de leverancier van financiële diensten zich het recht voorbehoudt de door of aan de consument te betalen rentevoet of het bedrag van alle andere op de financiële diensten betrekking hebbende lasten bij geldige reden zonder opzegtermijn te wijzigen, mits de verkoper verplicht wordt dit zo spoedig mogelijk ter kennis te brengen van de andere contracterende partij(en) en deze vrij is (zijn) onmiddellijk de overeenkomst op te zeggen.”
Beoordeling wijzigingsbeding – de contra proferentem-regel
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat het wijzigingsbeding taalkundig duidelijk is. Volgens de tekst van het beding kan De IJssel de kredietvergoeding wijzigen, waarbij als enige beperking wordt genoemd de krachtens de wet geldende maxima. Hiermee is gedoeld op de in artikel 35 Wet op het consumentenkrediet (oud) respectievelijk artikel 7:76 lid 2 BW bedoelde maximering. Deze maxima bedroegen op grond van het Besluit Kredietvergoeding eerst 16% en nadien 12% boven de wettelijke rente. De door De IJssel vastgestelde kredietvergoeding is daar steeds (ruim) onder gebleven, zodat dit verder in deze zaak geen rol speelt. Dat betekent dat zich hier niet de situatie voordoet dat er verschillende mogelijke uitleggingen zijn waartussen moet worden gekozen; er is geen “twijfel over de betekenis van een beding”.
Onduidelijkheid van het wijzigingsbeding
4.9.
Hoewel het wijzigingsbeding taalkundig duidelijk is, moet in het licht van de onder 4.6 aangehaalde rechtspraak van het Hof van Justitie ook nog worden onderzocht of het beding voor
‘een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument’(hierna kortweg aan te duiden als:
een gemiddelde consument) voldoende duidelijk was, in die zin dat hij ook de economische gevolgen van het beding ten tijde van de contractsluiting kon inschatten. Daarbij zal ‘de reclame en informatie die hem is verstrekt’ moeten worden betrokken. In dit geval gaat het daarbij om het onder 2.5 aangehaalde Prospectus. Daarbij speelt ook een rol de onder 4.7 aangehaalde bepaling van de ‘indicatieve lijst’, behorend bij Richtlijn 93/13/EEG.
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat, aangezien niet in het wijzigingsbeding is geregeld op welke wijze en volgens welke criteria De IJssel de kredietvergoeding kan wijzigen (behoudens het wettelijke maximum), [eiseres] de economische gevolgen van het wijzigingsbeding niet goed kon inschatten. Zij kon immers – behoudens het wettelijke maximum – op geen enkele wijze voorspellen hoe de kredietvergoeding zou kunnen worden vastgesteld. Zoals ook blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 22 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1830 inzake wijzigingsbedingen bij Euribor hypotheken, hierna: arrest Euribor hypotheken, r.o. 4.2.3) moet in het kader van het transparantievereiste bij het aangaan van de overeenkomst zoveel duidelijkheid worden verschaft als mogelijk is. Nu het beding geen enkel houvast biedt, voldoet het niet aan die maatstaf en is het onduidelijk in de zin van artikel 6:238 BW, uitgelegd in het licht van de aangehaalde Europese rechtspraak.
4.11.
Deze onduidelijkheid leidt echter niet zonder meer tot de gevolgtrekking dat het beding onredelijk bezwarend is (zie HvJ EU 3 oktober 2019, C-621/17, ECLI:EU:C:2019:820, Kiss/CIB). Of het wijzigingsbeding onredelijk bezwarend is, hangt van de omstandigheden van het geval af. Daarbij moet worden opgemerkt dat het onder 4.7 aangehaalde onderdeel j onderhevig is aan de daar eveneens aangehaalde bij de indicatieve lijst vermelde
beperking van de draagwijdtevan die bepaling. Uit het arrest Euribor hypotheken volgt dat een wijzigingsbeding volgens onderdeel j alleen toelaatbaar is als het voor de wijziging een geldige reden verlangt. Is dat niet het geval (zoals hier), dan valt een wijzigingsbeding onder onderdeel j van de indicatieve lijst.
4.12.
De Hoge Raad overweegt in het arrest Euribor hypotheken evenwel:
“Dat een beding voorkomt op de indicatieve lijst bij Richtlijn 93/13, leidt niet automatisch en op zichzelf tot de conclusie dat een beding een oneerlijk karakter heeft. Wel is dat een wezenlijk aspect waarop de rechter zijn beoordeling van het oneerlijke karakter van dat beding kan baseren. Met betrekking tot een dergelijk beding dient te worden nagegaan of het in de context die aan de orde is, een aanzienlijke en ongerechtvaardigde verstoring oplevert van het evenwicht in de zin van art. 3 lid 1 Richtlijn 93/13. Het oordeel dat dit het geval is, behoeft een specifieke motivering waarin wordt ingegaan op de relevante omstandigheden van het geval.”
4.13.
De mogelijkheid de lening steeds boetevrij af te lossen is – ook als een beding onduidelijk is en tevens onder onderdeel j van de indicatieve lijst valt – bij de beoordeling op grond van artikel 6:233 onder a BW een relevante omstandigheid.
4.14.
Die mogelijkheid moet worden gezien tegen de achtergrond van de in artikel 6:233 onder a BW voorgeschreven afweging van de wederzijdse kenbare belangen. Het gaat hier om een overeenkomst met een vooraf onbepaalde looptijd en omvang. Daaruit vloeit voort dat De IJssel er een kenbaar belang bij heeft de kredietvergoeding steeds aan de gewijzigde kosten van funding en andere componenten zoals genoemd onder 4.4 te kunnen aanpassen. Daar staat tegenover het kenbare belang van de consument om niet meer te betalen dan een redelijk tarief. Dit belang wordt door het wijzigingsbeding zelf niet gediend, maar kan wel worden gediend door de (in artikel 6:233 onder a BW tevens als relevant genoemde) overige inhoud van de overeenkomst, te weten de bevoegdheid om de geldlening steeds geheel of gedeeltelijk te kunnen aflossen.
4.15.
Naar uit het arrest Euribor hypotheken is af te leiden, zal moeten worden onderzocht of de mogelijkheid de lening steeds boetevrij af te lossen compensatie biedt voor de nadelige gevolgen van het wijzigingsbeding. De uitkomst daarvan is in dat geding nog onbekend.
4.16.
In dit geding kan dat onderzoek achterwege blijven en behoeft de vraag of het beding onredelijk bezwarend is niet te worden beantwoord, omdat [eiseres] zich uitdrukkelijk verzet tegen vernietiging van het wijzigingsbeding. Zij doet dus geen beroep op de vernietigingsgrond van artikel 6:233 onder a BW. Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie dient in dat geval ambtshalve vernietiging van het beding ook achterwege te blijven (HvJ EU 4 juni 2009, ECLI:EU:C:2009:350, Pannon GSM). De kantonrechter heeft aan de vraag of het beding onredelijk bezwarend is in het bovenstaande niettemin aandacht besteed, omdat het daarvoor geldende beoordelingskader mede van invloed is op de uitleg van het beding.
Geen vernietiging maar uitleg
4.17.
Nu het wijzigingsbeding niet vernietigd wordt, zal door uitleg de betekenis van dit beding moeten worden vastgesteld. Daarbij dient de kantonrechter niet alleen te letten op de tekst van de overeenkomst, maar ook op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan wat zij zijn overeengekomen mochten toekennen en op wat zij op grond van de overeenkomst redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zal in het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie
de gemiddelde consumentals uitgangspunt moeten worden genomen. De onder 2.5 aangehaalde Prospectus vermeldt:
“Zodra die rentestand verandert, verandert uw rente mee.”.Dit moet bij de beoordeling van het beding betrokken worden. Verder is in de parlementaire geschiedenis van afdeling 6.5.3 BW opgemerkt dat een wijzigingsbevoegdheid in overeenstemming met de redelijkheid en billijkheid moet worden uitgeoefend (MvA I Inv, Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1684).
4.18.
De gemiddelde consument mocht op basis van het Prospectus verwachten dat zowel stijgingen als dalingen van de rentestand zouden doorwerken in de door hem te betalen kredietvergoeding. De eerste zin over de kredietvergoeding betreft voor een deel de persoonlijke omstandigheden van de kredietnemer bij het aangaan van het krediet. Ook is bij het aangaan van het krediet ‘de rentestand op dat moment’ van belang. De enige factor die vervolgens wordt genoemd als aanleiding voor wijziging van de kredietvergoeding is ‘de rentestand’:
“Zodra die rentestand verandert, verandert uw rente mee. Daardoor kan het zijn dat het iets langer of korter duurt voordat uw krediet is afgelost.”Dat het woord ‘verandert’ wordt gebruikt, wijst erop dat het zowel om een verhoging als verlaging kan gaan; dat het ook korter kan duren voor het krediet is afgelost, wijst daar eveneens op.
4.19.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of het wijzigingsbeding zo moet worden uitgelegd dat nu in het Prospectus alleen “de rentestand" wordt genoemd als aanleiding om de kredietvergoeding te wijzigen aan die omstandigheid het vertrouwen kan worden ontleend dat wijziging van de rentestand dan ook de
enigebepalende factor zou zijn, met andere woorden dat de andere onder 4.4 genoemde componenten geen rol zouden kunnen spelen. De kantonrechter is van oordeel dat, nu het beding zelf een onbeperkte bevoegdheid regelt, uit het feit dat de rentestand in het Prospectus als grond voor aanpassing van de kredietvergoeding wordt genoemd, kan worden afgeleid dat de gemiddelde consument mocht verwachten dat die omstandigheid
in ieder gevaltot wijziging van de kredietvergoeding zou kunnen leiden, maar niet dat dat dan ook de enige omstandigheid zou mogen zijn die tot wijziging van de kredietvergoeding zou kunnen leiden. Dat betekent dat als de rentestand daalt er andere factoren kunnen zijn die tot stijging van de kredietvergoeding aanleiding geven, zodat het resultaat niet altijd een daling hoeft te zijn.
4.20.
Het voorafgaande leidt tot de conclusie dat de gemiddelde consument had mogen verwachten dat de kredietvergoeding zou worden verhoogd en verlaagd al naar gelang van de rentestand en overige fundingkosten, maar dat dat niet wegneemt dat ook andere factoren op de kredietvergoeding van invloed konden zijn, waarbij de wijzigingsbevoegdheid in overeenstemming met de redelijkheid en billijkheid moest worden uitgeoefend.
4.21.
De IJssel heeft over de aanpassingen van de kredietvergoeding het volgende gesteld:
“Behoudens de aanpassingen van 1 september 2011 en 1 maart 2012, zijn alle aanpassingen van de hoogte van de kredietvergoeding ingegeven door een wijziging van de fundingkosten van De IJssel (…). De aanpassingen van de kredietvergoeding van 1 september 2011 en 1 maart 2012 zijn toe te schrijven aan een verhoging van de risicopremie in verband met een wijziging van de risico-inschatting van de klantgroep waartoe [eiseres] behoorde (…).”
4.22.
Dit leidt tot het volgende overzicht.
Wijzigings-datum
jaarrente nominaal percentage
maandrente nominaal percentage
jaarrente effectief percentage
omvang wijziging en opgegeven reden
20-04-06
6,4440%
0,5370 %
6,6 %
(aanvangstarief)
01-09-06
6,7320%
0,5610 %
6,9 %
+ 0,3 % fundingkosten
01-12-06
7,2000%
0,6000 %
7,4 %
+ 0,5 % fundingkosten
15-01-07
7,5720%
0,6310 %
7,8 %
+ 0,4 % fundingkosten
02-08-07
7,6680%
0,6390 %
7,9 %
+ 0,1 % fundingkosten
02-06-08
8,1240%
0,6770 %
8,4 %
+ 0,5 % fundingkosten
29-10-08
9,1440%
0,7620 %
9,5 %
+ 1,1 % fundingkosten
02-12-08
8,3160%
0,6930 %
8,6 %
- 1,7 % fundingkosten
22-06-09
7,2840%
0,6070 %
7,5 %
- 1,1 % fundingkosten
01-09-11
7,5720%
0,6310%
7,8%
+ 0,3 % risicopremie
01-03-12
7,6680%
0,6390%
7,9%
+ 0,1 % risicopremie
05-07-12
(krediet afgelost, einde overeenkomst)
4.23.
De IJssel betoogt dat, indien de kantonrechter oordeelt dat de kredietvergoeding is verbonden aan een externe rentevoet, de gemiddelde marktrente als maatstaf moet worden genomen in plaats van de 1-maands Euribor. Hiertoe wijst De IJssel op de gemiddelde rente voor doorlopende kredieten voor consumenten, zoals die sinds 2010 door De Nederlandsche Bank geregistreerd wordt. Als niet dat rentetarief als maatstaf wordt genomen, dan moet worden aangesloten bij de werkelijke fundingkosten, bestaande uit het interbancaire tarief voor de financiering van doorlopend krediet, en niet van slechts één bestanddeel van die fundingkosten. Het belangrijkste interbancaire tarief voor financiering van doorlopend krediet is het Euribor-tarief voor leningen van één-, twee- of drie maanden (“1M, 2M of 3M Euribor(-tarief)”). Bovendien wordt het tarief dat banken elkaar in rekening brengen verhoogd met een zogenaamde liquiditeitsopslag. De werkelijke fundingkosten bestaan uit een mix van Euribor-tarieven, liquiditeitsopslagen,
guarantee fee, handling feeen securisatiekosten. Het totaal vormt dan de werkelijke fundingkosten, aldus nog steeds De IJssel.
4.24.
De IJssel heeft over het verloop van de Euribor tarieven en haar totale fundingkosten de volgende grafiek in de gedingstukken opgenomen:
4.25.
Het begrip ‘de rentestand’ is door De IJssel in het Prospectus niet nader aangeduid. [eiseres] heeft betoogd dat daarom het tarief 1M Euribor moet worden gehanteerd. [eiseres] heeft dat tarief gekozen omdat dit voor haar het gunstigste zou zijn. [eiseres] maakt bezwaar tegen toepassing van
de gemiddelde rente over het saldo Rekeningcourant krediet – Doorlopend krediet, omdat zij betoogt dat De IJssel deel uitmaakt van Interbank N.V., die uiteindelijk weer deel uitmaakt van Credit Agricole Consumer Finance S.A., die als marktleider dit rentetarief kunstmatig hoog gehouden heeft en daardoor haar winst heeft verhoogd.
4.26.
De kantonrechter is van oordeel dat het standpunt van [eiseres] dat de kredietvergoeding steeds de 1-maands Euriborrente zou moeten volgen, niet kan worden aanvaard. Dit tarief is willekeurig gekozen en geen juiste maatstaf voor de werkelijke fundingkosten van De IJssel. De kredietvergoeding kan verder ook van andere factoren afhankelijk zijn, zoals door De IJssel is uiteengezet.
Een vergelijking van de door De IJssel aan [eiseres] in rekening gebrachte kredietvergoeding zoals weergegeven onder 4.22 met de onder 4.24 weergegeven grafiek roept echter de vraag op of de daling van de fundingkosten aan de kredietnemer is ‘doorgegeven’ en, indien dat niet het geval is, of dat leidt tot het oordeel dat de wijzigingsbevoegdheid is gebruikt op een manier die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat laatste zal mede af kunnen hangen van de ontwikkeling in de andere onder 4.4 genoemde componenten.
Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
4.27.
De IJssel heeft een onbeperkte wijzigingsbevoegdheid bedongen die weliswaar onduidelijk is, in die zin dat de consument de economische gevolgen daarvan niet kan inschatten, maar waar tegenover staat dat de kredietnemer te allen tijde de overeenkomst kan beëindigen door het krediet af te lossen (en zo nodig elders krediet op te nemen). Nu daar geen kosten aan zijn verbonden, is dat een reële mogelijkheid.
Zoals die mogelijkheid compensatie kan bieden voor de nadelige gevolgen van het wijzigingsbeding, waardoor het niet onredelijk bezwarend is (zie onder 4.13), zou die mogelijkheid ook kunnen meebrengen dat het nalaten van een verlaging van de kredietvergoeding niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Wil de mogelijkheid tot aflossen echter dat effect hebben, dan zal de gemiddelde consument zich van die mogelijkheid bewust moeten zijn. Dat betekent dat hij zich bewust is van zowel de dalende rente in het algemeen als van de daarmee geen gelijke tred houdende kredietvergoeding. Daarbij is bovendien de vraag vanaf welk moment de consument zich dat moest gaan realiseren. Verder zal relevant zijn of er op dat moment een kredietaanbieder was die een lager tarief aanbood dan De IJssel.
Nu partijen hierover nog geen standpunt hebben ingenomen, zullen zij elk in de gelegenheid worden gesteld een akte te nemen. Eerst zal De IJssel die gelegenheid worden geboden en daarna [eiseres] .
4.28.
In de situatie dat van een reële mogelijkheid als bedoeld onder 4.27 geen sprake was, zal moeten worden beoordeeld of De IJssel de wijzigingsbevoegdheid heeft toegepast op een wijze die beantwoordt aan de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Daarbij zal moeten worden beoordeeld of de in rekening gebrachte kredietvergoeding in een redelijke verhouding staat tot de onder 4.4 bedoelde componenten.
Of die vraag aan de orde komt, is dus nog onzeker. Maar om proceseconomische redenen zullen partijen nu al in de gelegenheid worden gesteld in hun akten in te gaan op de vraag welke (aanvullende) informatie De IJssel voor de beoordeling van die vraag zou kunnen en moeten verstrekken.
4.29.
Partijen zullen in hun akten ook mogen ingaan op de betekenis van het arrest Euribor hypotheken voor het onderhavige geval.
Verjaring
4.30.
[eiseres] heeft haar vordering gebaseerd op onverschuldigde betaling. Indien De IJssel een hogere kredietvergoeding heeft gehanteerd dan verschuldigd zou zijn geweest als het wijzigingsbeding zou zijn toegepast zoals [eiseres] had mogen verwachten, is inderdaad sprake van onverschuldigd betaalde rente.
4.31.
De IJssel heeft zich beroepen op verjaring. In artikel 3:309 BW is bepaald dat de verjaring aanvangt vijf jaar na aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van de vordering als met de persoon van de ontvanger is bekend geworden.
4.32. [eiseres] heeft ter zitting aangegeven dat zij door een uitzending van het tv-programma ‘Kassa’ in 2016 of 2017 is gaan nadenken over de werking van het wijzigingsbeding. [eiseres] heeft zich voor het eerst bij dagvaarding tot De IJssel gewend en haar verzocht de te veel betaalde rente terug te betalen. [eiseres] heeft steeds geweten dat De IJssel haar wederpartij was. Of zij ook wist dat zij onverschuldigd betaalde hangt af van de onder 4.27 bedoelde wetenschap. Daarom zal het oordeel over de verjaring worden aangehouden tot partijen zich hierover nader hebben uitgelaten.
Uitvoerbaarheid bij voorraad4.33. Voor het geval de vordering toewijsbaar wordt geacht, voert De IJssel verweer tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring en vordert zij subsidiair zekerheid. Hierop zal – in geval van een toewijzend vonnis – in het eindvonnis worden beslist.
Aanhouding beslissingen
4.34.
In afwachting van de in de hierna onder de beslissing vermelde akten van partijen wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
vrijdag 17 januari 2020teneinde De IJssel in de gelegenheid te stellen een akte te nemen als bedoeld in 4.27 tot en met 4.29, daarna antwoordakte van [eiseres] ;
5.2.
bepaalt dat tegen dit tussenvonnis hoger beroep kan worden ingesteld;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. C. Bakker, kantonrechter, bijgestaan door mr. Z.S. Lintvelt, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2019.
De griffier De kantonrechter