ECLI:NL:RBAMS:2019:9117

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
7617647 / CV EXPL 19-6436
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling wijzigingsbeding in doorlopend krediet en de toepassing van de contra proferentem regel

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2019, hebben eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], een vordering ingesteld tegen Eurofintus Financieringen B.V. met betrekking tot een doorlopend krediet dat zij in 2008 hebben afgesloten. De eisers stellen dat de wijzigingsbevoegdheid van Eurofintus onduidelijk is en dat zij onterecht hogere rente hebben betaald dan gerechtvaardigd. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de kredietovereenkomst onderzocht, inclusief de wijzigingsbedingen en de communicatie van Eurofintus naar de eisers. De rechtbank oordeelt dat het wijzigingsbeding taalkundig duidelijk is, maar dat de consument de economische gevolgen niet goed kon inschatten. De rechtbank verwijst naar relevante Europese en nationale wetgeving, waaronder de contra proferentem regel, die stelt dat bij onduidelijkheid in contracten de meest gunstige uitleg voor de consument moet prevaleren. De rechtbank houdt de beslissing aan en stelt partijen in de gelegenheid om aanvullende informatie te verstrekken over de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid en de gevolgen daarvan voor de eisers. De zaak is van belang voor de rechtsontwikkeling rondom wijzigingsbedingen in consumentenkredieten en de bescherming van consumentenrechten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: 7617647 / CV EXPL 19-6436
Uitspraak: 6 december 2019

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van:
1.
[eiser sub 1],
wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde: R. van den Braak, verbonden aan K&B Finance B.V.,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUROFINTUS FINANCIERINGEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. V.H. Affourtit.
Eisers zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als [eisers] en ieder afzonderlijk als [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . Gedaagde zal hierna Eurofintus worden genoemd.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende processtukken zijn ingediend:
  • de dagvaarding van 22 februari 2019, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
Ingevolge het tussenvonnis van 8 augustus 2019 heeft op 11 september 2019 een bijeenkomst van partijen plaatsgevonden. De daarbij overgelegde pleitaantekeningen bevinden zich in het dossier. Daarna is vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten en omstandigheden

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.1.
Op 19 juni 2008 heeft [eisers] een geldleningsovereenkomst met Eurofintus gesloten. Dit was een doorlopend krediet met een kredietlimiet van € 75.000,- een ‘kredietvergoeding thans per maand’ van 0,561% en een effectieve rente op jaarbasis van 6,9%. In deze kredietovereenkomst is — voor zover in dit geding relevant — het volgende bepaald.
“Cliënt is over het uitstaande saldo van deze overeenkomst kredietvergoeding verschuldigd. De kredietvergoeding zal maandelijks ten laste van het krediet worden geboekt en wordt van dag tot dag berekend over het uitstaande saldo.
(...)Cliënt is te allen tijde bevoegd tot volledige of gedeeltelijke vervroegde aflossing.”
1.2.
[eisers] heeft bij aanvang van het doorlopend krediet in totaal € 74.858,- aan krediet opgenomen. Daarna is geen krediet meer opgenomen. Op 12 juli 2016 heeft [eisers] het volledige per die datum resterende verschuldigde bedrag afgelost. Daarna is de Doorlopende Kredietovereenkomst beëindigd.
1.3.
De kredietovereenkomst verwijst naar de ‘Algemene Voorwaarden Doorlopend Krediet’, waarin in artikel 3 onder b (hierna te noemen: het wijzigingsbeding) onder meer het volgende is bepaald.
“Artikel 3. Kredietvergoeding (...)b) De kredietvergoeding wordt van dag tot dag berekend over het uitstaande saldo en kan door Kredietgever, met inachtneming van de krachtens de Wet geldende maxima, worden gewijzigd. Kredietgever zal Client van iedere wijziging schriftelijk in kennis stellen.”
1.4.
Eurofintus heeft aan [eisers] een ‘Prospectus en overige productinformatie Doorlopend Krediet’ verstrekt; deze luidt voor zover in dit geding van belang als volgt:

“Tarieven Doorlopend KredietHet tarief dat u betaalt is afhankelijk van uw persoonlijke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld uw inkomsten en vaste lasten, de hoogte van uw kredietlimiet en van de rentestand op dat moment. Zodra die rentestand verandert, verandert

uw rente mee. Daardoor kan het zijn dat het iets langer of korter duurt voordat uw krediet is afgelost. De rente wordt berekend over het opgenomen bedrag volgens de algemeen geldende dagelijkse methode. Informatie over de tarieven kunt u via uw adviseur verkrijgen.”
1.5.
Eurofintus heeft de door [eisers] te betalen kredietvergoeding als volgt gewijzigd.
wijzigings-datum
jaarrente nominaal percentage
maandrente nominaal percentage
jaarrente effectief percentage
26-06-08
6,7320%
0,5610 %
6,9 %
01-09-08
7,5720%
0,6310 %
7,8 %
29-10-08
8,5920%
0,7160 %
8,9 %
02-12-08
7,6680%
0,6390 %
7,9 %
22-01-09
6,7320%
0,5610 %
6,9 %
01-09-11
6,9120%
0,5760 %
7,1 %
01-03-12
7,0080%
0,5840 %
7,2 %
01-05-14
7,5720%
0,6310 %
7,8 %
12-01-15
7,2840%
0,6070 %
7,5 %
1.6.
De Nederlandsche Bank heeft de volgende “Rente op uitstaand bedrag - Rekeningcourant krediet - Doorlopend krediet (percentages)” gepubliceerd.
Periode
%
2010-06
8,11
2010-07
8,05
2010-08
7,98
2010-09
8,02
2010-10
7,96
2010-11
8,01
2010-12
7,97
2011-01
7,82
2011-02
8,08
2011-03
7,98
2011-04
7,88
2011-05
7,83
2011-06
7,86
2011-07
8,01
2011-08
8
2011-09
8,1
2011-10
8,01
2011-11
8,05
2011-12
8,01
2012-01
7,95
2012-02
8,15
2012-03
8,07
2012-04
8,05
2012-05
8,05
2012-06
8,1
2012-07
8,04
2012-08
7,96
2012-09
8,05
2012-10
8
2012-11
8,07
2012-12
8,07
2013-01
8,08
2013-02
8,07
2013-03
8,07
2013-04
8,07
2013-05
8,07
2013-06
8,07
2013-07
8,07
2013-08
8,07
2013-09
7,97
2013-10
7,97
2013-11
7,97
2013-12
7,97
2014-01
7,97
2014-02
7,97
2014-03
7,97
2014-04
7,96
2014-05
7,96
2014-06
7,96
2014-07
7,96
2014-08
7,95
2014-09
7,95
2014-10
7,95
2014-11
7,95
2014-12
7,89
2015-01
7,89
2015-02
7,88
2015-03
7,87
2015-04
7,87
2015-05
7,86
2015-06
7,84
2015-07
7,84
2015-08
7,85
2015-09
7,28
2015-10
7,28
2015-11
7,26
2015-12
7,2
2016-01
7,2
2016-02
7,19
2016-03
7,2
2016-04
7,16
2016-05
7,15
2016-06
7,26
2016-07
7,08
2016-08
7
2016-09
7
2016-10
6,96
2016-11
6,96
2016-12
6,95

Vordering en verweer

1. [eisers] vordert – samengevat – dat Eurofintus bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld
primair
A. tot restitutie van de door [eiser sub 1] c.s onverschuldigd betaalde rente aan Eurofintus (ex art. 6:238 lid 2 Burgerlijk wetboek (BW) contra proferentem op grond van de relevante bepalingen uit de door [eiser sub 1] ontvangen Algemene Voorwaarden en Prospectus) bestaande uit het verschil van de door [eisers] aan Eurofintus betaalde rente vanaf 19 juni 2008 tot het beëindigen van de kredietovereenkomst en de rente die door [eisers] verschuldigd zouden zijn indien door Eurofintus het (variabele) 1-maands Euribortarief gedurende de hele looptijd van de kredietovereenkomst was gehanteerd en dit (variabele) 1-maands Euribortarief gedurende de hele looptijd van de kredietovereenkomst, telkens vermeerderd zou zijn met het opslagpercentage aan [eisers] ten tijde van het 1-maands Euribortarief bij het afsluiten van de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente over dit verschil telkens vanaf het moment dat [eiser sub 1] de rentes aan Eurofintus Financieringen B.V. verschuldigd was tot op de dag der algehele voldoening (met een maximum van EUR 25.000);
subsidiair
B. tot restitutie op dezelfde grond als onder A genoemd, met dit verschil dat het gaat om het verschil tussen de betaalde rente en het (variabele) 1-maands Euribortarief en de (variabele) liquiditeitsopslagen
meer subsidiair
C. tot restitutie van de door [eiser sub 1] onverschuldigd betaalde rente aan Eurofintus Financieringen B.V. die ex art. 6:248 lid 1 BW op grond van een redelijke en billijke uitleg (van de relevante bepalingen uit de door [eiser sub 1] ontvangen Algemene Voorwaarden en Prospectus) berekend op de wijze als weergegeven onder A
D. tot restitutie op de grond als weergegeven onder C, berekend op de wijze als weergegeven onder B.
uiterst subsidiair
E. te oordelen zoals de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
voor zowel de vorderingen onder A, B, C, D en E
F. Eurofintus Financieringen B.V. te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten;
G. Eurofintus Financieringen B.V. te veroordelen in de kosten en nakosten van dit geding.
2. [eisers] legt hieraan ten grondslag – kort gezegd – dat hij er vanuit had mogen gaan dat de ontwikkeling van het kredietvergoedingspercentage over zijn doorlopend krediet bij Eurofintus, een externe rentevoet (met eventueel een liquiditeitsopslag) zou volgen.
3. Eurofintus voert verweer tegen de vorderingen.
4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

Beoordeling

Inleiding
5. Het gaat in dit geding om de beoordeling van het wijzigingsbeding waarbij de vraag vooral is of dit zo moet worden uitgelegd dat [eisers] in dit geval mocht verwachten dat een rentedaling tot een verlaging van de kredietvergoeding zou leiden.
6. Er is bij de rechtbank Amsterdam (zowel bij de teams kantonzaken als bij het team handelszaken) een aantal zaken aanhangig waarin dezelfde kwestie aan de orde is. Dit is de eerste zaak waarin daarover uitspraak wordt gedaan. In deze zaken gaat het om verschillende rechtsvragen waarop niet eerder is beslist en waarover verschillend kan worden gedacht, zodat met de mogelijkheid van een andere uitkomst in hoger beroep rekening moet worden gehouden. pGezien deze omstandigheden kan het nodig zijn dat zo snel mogelijk in hoger beroep over deze zaken geoordeeld wordt. Daarom zal tegen deze tussenuitspraak hoger beroep open worden gesteld.
De contra proferentem regel; uitleg
7. Het betoog van [eisers] komt kort gezegd op het volgende neer. Het wijzigingsbeding is onduidelijk voor een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument. [eisers] beroept zich hierbij op het arrest HvJ 23 april 2015, ECLI:EU:C:2015:262 (Van Hove).
Gelet op de inhoud van de aan [eisers] verstrekte Prospectus heeft als uitgangspunt te gelden dat het rentetarief onlosmakelijk gekoppeld is aan een externe rentevoet. [eiser sub 1] heeft op grond van de Prospectus mogen verwachten dat Eurofintus bij de aan hem in rekening te brengen rente de rentestand (lees: het tarief van de 1-maands Euribor) zou volgen. Op grond van de contra proferentem-regel ex artikel 6:238 lid 2 BW kan in het midden blijven of dit de enige mogelijke lezing is of dat er ook andere mogelijke lezingen denkbaar zijn, nu op grond van genoemde wetsbepaling de voor [eisers] meest gunstige redelijke lezing prevaleert, aldus [eisers]
8. Eurofintus heeft betoogd dat het wijzigingsbeding eerst moet worden uitgelegd. Pas als er daarna nog twijfel bestaat over het beding moet de contra proferentem-uitleg worden toegepast. Dat is hier niet het geval. De kredietverlener mag de kredietvergoeding wijzigen. Daar is geen onduidelijkheid over.
Tegenover de onzekerheid met betrekking tot de looptijd van de kredietverstrekking staat dat de kredietverlener de kredietrente mag aanpassen ingeval er voor de kredietvergoeding relevante ontwikkelingen zijn. De economische ratio is duidelijk vastgelegd in Europese en nationale regelgeving. De wetgever heeft in de wetsgeschiedenis verschillende componenten genoemd waaruit de kredietvergoeding is opgebouwd, welke ook terug te vinden zijn op de website van Interbank N.V., de moedermaatschappij van Eurofintus, te weten
a. de financieringskosten (ook wel de funding costs of fundingkosten genoemd);
b. een opslag voor kosten van de bedrijfsvoering;
c. een opslag voor het risico dat een bepaalde kredietnemer het opgenomen doorlopend krediet niet aflost (ook wel kortweg de risico-opslag genoemd);
d. provisiekosten die worden afgedragen aan tussenpersonen;
e. de winstmarge.
Deze elementen kunnen afzonderlijk van elkaar veranderen. Als de geld- en kapitaalmarkt een bepaalde kant op gaat, betekent dat daarom niet altijd dat de kredietvergoeding ook die kant op moet gaan, aldus Eurofintus.
Relevante rechtsregels
9. Art. 5 van de Richtlijn 93/13/EEG bevat de regel dat jegens consumenten gebruikte bedingen steeds duidelijk en begrijpelijk moeten zijn en de contra proferentem uitlegregel: in geval van twijfel over de uitleg van een beding prevaleert de voor de consument gunstigste interpretatie. In het Nederlandse recht is deze regel opgenomen in art. 6:238 lid 2 BW, dat als volgt luidt:
“Bij een overeenkomst als bedoeld in de artikelen 236 en 237 moeten de bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld. Bij twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de wederpartij gunstigste uitleg.”
10. Deze bepaling moet worden uitgelegd in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU. Uit de arresten Kásler en Van Hove [1] kan worden afgeleid dat het er niet slechts om gaat of een beding taalkundig begrijpelijk is, maar ook of ‘een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument’ op basis van alle relevante feitelijke gegevens, waaronder de reclame en informatie die hem is verstrekt ‘de strekking van de bedingen’ kon begrijpen ‘maar ook de – mogelijk aanzienlijke – economische gevolgen voor hem kon inschatten’ ‘…zodat de consument op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de economische gevolgen die er voor hem uit voortvloeien, kan voorzien.’
11. Op de bij Richtlijn 93/13/EEG gevoegde ‘indicatieve lijst’ als onderdeel j opgenomen een beding dat tot doel of tot gevolg heeft:
‘j) de verkoper te machtigen zonder geldige, in de overeenkomst vermelde reden eenzijdig de voorwaarden van de overeenkomst te wijzigen;
De ‘indicatieve lijst’ geeft een uitleg over de draagwijdte van (o.m.) onderdeel j die voor zover in dit geding van belang als volgt luidt:
b) Punt j) staat niet in de weg aan bedingen waarbij de leverancier van financiële diensten zich het recht voorbehoudt de door of aan de consument te betalen rentevoet of het bedrag van alle andere op de financiële diensten betrekking hebbende lasten bij geldige reden zonder opzegtermijn te wijzigen, mits
de verkoper verplicht wordt dit zo spoedig mogelijk ter kennis te brengen van de andere contracterende partij(en) en deze vrij is (zijn) onmiddellijk de overeenkomst op te zeggen.”Beoordeling wijzigingsbeding – de contra proferentem regel
12. De kantonrechter is van oordeel dat het wijzigingsbeding taalkundig duidelijk is: volgens de tekst van het beding kan Eurofintus de kredietvergoeding wijzigen, waarbij als enige beperking wordt genoemd de krachtens de wet geldende maxima. Hiermee is bedoeld het in de toen van toepassing zijnde Besluit Kredietvergoeding (gebaseerd op de Wet op het consumentenkrediet) bedoelde maximum van 12% boven de wettelijke rente. De door Eurofintus vastgestelde kredietvergoeding is daar steeds (ruim) onder gebleven, zodat dit verder in deze zaak geen rol speelt.
Dat betekent dat zich hier niet de situatie voordoet dat er verschillende mogelijke uitleggingen zijn waartussen moet worden gekozen; er is geen “twijfel over de betekenis van een beding”. De contra proferentemregel kan hier dan ook niet worden toegepast.

Onduidelijkheid van het wijzigingsbeding

13. Hoewel het wijzigingsbeding taalkundig duidelijk is, moet in het licht van de onder 10 aangehaalde rechtspraak van het Hof van Justitie ook nog worden onderzocht of het beding voor
‘een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument’(hierna kortweg aan te duiden als:
een gemiddelde consument) voldoende duidelijk was, in die zin dat hij ook de economische gevolgen van het beding ten tijde van de contractsluiting kon inschatten. Daarbij zal ‘de reclame en informatie die hem is verstrekt’ moeten worden betrokken. In dit geval gaat het daarbij om de onder 1.4 aangehaalde Prospectus.
Daarbij speelt ook een rol de onder 11 aangehaalde bepaling van de ‘indicatieve lijst’, behorend bij Richtlijn 93/13/EEG.
14. De kantonrechter is van oordeel dat nu op geen enkele wijze in het wijzigingsbeding is geregeld op welke wijze en volgens welke criteria Eurofintus de kredietvergoeding kan wijzigen (behoudens het wettelijke maximum), de consument de economische gevolgen van het wijzigingsbeding niet goed kon inschatten. Hij kon immers behoudens het wettelijke maximum op geen enkele wijze voorspellen hoe de kredietvergoeding zou kunnen worden vastgesteld. Naar blijkt uit de rechtspraak van de Hoge Raad [2] moet bij het aangaan van de overeenkomst zoveel duidelijkheid worden verschaft als mogelijk is. Nu het beding geen enkel houvast biedt, voldoet het niet aan die maatstaf en is het onduidelijk in de zin van art. 6:238 BW, uitgelegd in het licht van de aangehaalde Europese rechtspraak.
15. Deze onduidelijkheid leidt echter niet zonder meer tot de gevolgtrekking dat het beding onredelijk bezwarend is, zie het arrest Kiss/CIB. [3] Of het wijzigingsbeding onredelijk bezwarend is hangt van de omstandigheden van het geval af.
Daarbij moet worden opgemerkt dat het onder 11 aangehaalde onderdeel j onderhevig is aan de daar eveneens aangehaalde bij de indicatieve lijst vermelde
beperking van de draagwijdtevan die bepaling. Naar blijkt uit het arrest Euribor hypotheken is een wijzigingsbeding volgens onderdeel j alleen toelaatbaar als het voor de wijziging een geldige reden verlangt. [4] Is dat niet het geval (zoals hier), dan valt een wijzigingsbeding onder onderdeel j van de indicatieve lijst.
16. De Hoge Raad overweegt evenwel:
“Dat een beding voorkomt op de indicatieve lijst bij Richtlijn 93/13, leidt niet automatisch en op zichzelf tot de conclusie dat een beding een oneerlijk karakter heeft. Wel is dat een wezenlijk aspect waarop de rechter zijn beoordeling van het oneerlijke karakter van dat beding kan baseren. Met betrekking tot een dergelijk beding dient te worden nagegaan of het in de context die aan de orde is, een aanzienlijke en ongerechtvaardigde verstoring oplevert van het evenwicht in de zin van art. 3 lid 1 Richtlijn 93/13. Het oordeel dat dit het geval is, behoeft een specifieke motivering waarin wordt ingegaan op de relevante omstandigheden van het geval.” [5]
17. De mogelijkheid de lening steeds boetevrij af te lossen is - ook als een beding onduidelijk is en tevens onder onderdeel j van de indicatieve lijst valt – bij de beoordeling op grond van artikel 6:233 onder a BW een relevante omstandigheid.
18. Die mogelijkheid moet worden gezien tegen de achtergrond van in de artikel 6:233 onder a BW voorgeschreven afweging van de de wederzijdse kenbare belangen. Het gaat hier om een overeenkomst met een vooraf onbepaalde looptijd en omvang. Daaruit vloeit voort dat Eurofintus er een kenbaar belang bij heeft de kredietvergoeding steeds aan de gewijzigde kosten van funding en andere componenten zoals genoemd onder 8 te kunnen aanpassen. Daar staat tegenover het kenbare belang van de consument om niet meer te betalen dan een redelijk tarief. Dit belang wordt door het wijzigingsbeding zelf niet gediend, maar kan wel worden gediend door de (in artikel 6:233 onder a BW tevens als relevant genoemde) overige inhoud van de overeenkomst, te weten de bevoegdheid om de geldlening steeds geheel of gedeeltelijk te kunnen aflossen.
18. Naar uit het arrest Euribor hypotheken is af te leiden, zal moeten worden onderzocht of de mogelijkheid de lening steeds boetevrij af te lossen compensatie biedt voor de nadelige gevolgen van het wijzigingsbeding. [6] De uitkomst daarvan is in dat geding nog onbekend.
20. In dit geding kan dat onderzoek achterwege blijven en behoeft de vraag of het beding onredelijk bezwarend is niet te worden beantwoord, omdat [eisers] zich uitdrukkelijk verzet tegen vernietiging van het wijzigingsbeding. Hij doet dus geen beroep op de vernietigingsgrond van art. 6:233 onder a BW. Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie dient in dat geval ambtshalve vernietiging van het beding ook achterwege te blijven (HvJ EU 4 juni 2009, ECLI:EU:C:2009:350 (Pannon GSM).
De rechtbank heeft aan de vraag of het beding onredelijk bezwarend is in het bovenstaande niettemin aandacht besteed, omdat het daarvoor geldende beoordelingskader mede van invloed is op de uitleg van het beding.
Geen vernietiging maar uitleg
21. Nu het wijzigingsbeding niet vernietigd wordt, zal door uitleg de betekenis van dit beding moeten worden vastgesteld. Daarbij dient de kantonrechter niet alleen te letten op de tekst van de overeenkomst, maar ook op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan wat zij zijn overeengekomen mochten toekennen en op wat zij op grond van de overeenkomst redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zal in het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie
de gemiddelde consumentals uitgangspunt moeten worden genomen.
De onder 1.4 aangehaalde brochure vermeldt:
“Zodra die rentestand verandert, verandert uw rente mee.”Dit moet bij de beoordeling van het beding betrokken worden.
Verder is in de parlementaire geschiedenis van afdeling 6.5.3 BW opgemerkt dat een wijzigingsbevoegdheid in overeenstemming met de redelijkheid en billijkheid moet worden uitgeoefend (MvA I Inv, Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1684).
21. De gemiddelde consument mocht op basis van de brochure verwachten dat zowel stijgingen als dalingen van de rentestand zouden doorwerken in de door hem te betalen kredietvergoeding.
De eerste zin over de kredietvergoeding betreft voor een deel de persoonlijke omstandigheden van de kredietnemer bij het aangaan van het krediet. Ook is bij het aangaan van het krediet ‘de rentestand op dat moment’ van belang. De enige factor die vervolgens wordt genoemd als aanleiding voor wijziging van de kredietvergoeding is ‘de rentestand’:
“Zodra die rentestand verandert, verandert uw rente mee. Daardoor kan het zijn dat het iets langer of korter duurt voordat uw krediet is afgelost.”Dat het woord ‘verandert’ wordt gebruikt wijst erop dat het zowel om een verhoging als verlaging kan gaan; dat het ook korter kan duren voor het krediet is afgelost, wijst daar eveneens op.
21. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of het wijzigingsbeding zo moet worden uitgelegd dat nu in de brochure alleen “de rentestand" wordt genoemd als aanleiding om de kredietvergoeding te wijzigen aan die omstandigheid het vertrouwen kan worden ontleend dat wijziging van de rentestand dan ook de
enigebepalende factor zou zijn, met andere woorden dat de andere onder 7 genoemde componenten geen rol zouden kunnen spelen. De kantonrechter is van oordeel dat nu het beding zelf een onbeperkte bevoegdheid regelt, uit het feit dat de rentestand in de brochure als grond voor aanpassing van de kredietvergoeding wordt genoemd kan worden afgeleid dat de gemiddelde consument mocht verwachten dat die omstandigheid
in ieder gevaltot wijziging van de kredietvergoeding zou kunnen leiden, maar niet dat dat dan ook de enige omstandigheid zou mogen zijn die tot wijziging van de kredietvergoeding zou kunnen leiden. Dat betekent dat als de rentestand daalt er andere factoren kunnen zijn die tot stijging van de de kredietvergoeding aanleiding geven, zodat het resultaat niet altijd een daling hoeft te zijn.
21. Het voorafgaande leidt tot de conclusie dat de gemiddelde consument had mogen verwachten dat de kredietvergoeding zou worden verhoogd en verlaagd al naar gelang van de rentestand en overige fundingkosten, maar dat dat niet wegneemt dat ook andere factoren op de kredietvergoeding van invloed konden zijn, waarbij de wijzigingsbevoegdheid in overeenstemming met de redelijkheid en billijkheid moest worden uitgeoefend.
Wijzigingen zoals die hebben plaatsgehad
25. Eurofintus heeft over de aanpassingen van de kredietvergoeding het volgende gesteld:
“De aanpassingen van de kredietvergoeding van 1 september 2011 en 1 maart 2012 zijn toe te schrijven aan een verhoging van de risicopremie van de klantgroep waartoe [eisers] behoorden in verband met een gewijzigde risico-inschatting (…). De aanpassing van 1 mei 2014 bestaat voor 0,3% uit een aanpassing in verband met de fundingkosten en voor 0,3% uit een aanpassing in verband met een aanpassing van de risico-inschatting. De overige aanpassingen zijn ingegeven door wijzigingen van de fundingkosten (…).”
26. Dit leidt tot het volgende overzicht.
wijzigings-datum
jaarrente nominaal percentage
maandrente nominaal percentage
jaarrente effectief percentage
omvang wijziging en opgegeven reden
26-06-08
6,7320%
0,5610 %
6,9 %
(aanvangstarief)
01-09-08
7,5720%
0,6310 %
7,8 %
+ 0,9 % risicopremie
29-10-08
8,5920%
0,7160 %
8,9 %
+1,1 % fundingkosten
02-12-08
7,6680%
0,6390 %
7,9 %
- 1,0 % fundingkosten
22-01-09
6,7320%
0,5610 %
6,9 %
- 1,0 % fundingkosten
01-09-11
6,9120%
0,5760 %
7,1 %
+ 0,2 % fundingkosten
01-03-12
7,0080%
0,5840 %
7,2 %
+ 0,1% risicopremie
01-05-14
7,5720%
0,6310 %
7,8 %
+ 0,3% risicopremie
+ 0,3 fundingkosten
12-01-15
7,2840%
0,6070 %
7,5 %
-0,3% fundingkosten
12-07-16
(krediet afgelost, einde overeenkomst)
27. Eurofintus stelt dat het belangrijkste interbancaire tarief voor de financiering van doorlopend krediet het Euribor-tarief voor leningen van één-, twee- of drie maanden is (“1M, 2M of 3M Euribor(-tarief)”). Bovendien wordt het tarief dat banken elkaar in rekening brengen verhoogd met een zogenaamde liquiditeitsopslag. Het totaal vormt de fundingkosten, die als maatstaf zouden moeten gelden, aldus Eurofintus. Verder heeft Eurofintus gewezen op
de gemiddelde rente over het saldo Rekeningcourant krediet – Doorlopend krediet, zoals die sinds 2010 door de Nederlandsche Bank gepubliceerd wordt; zij meent dat als niet de fundingkosten als maatstaf worden genomen, dit rentetarief zou moeten worden toegepast.
28. Eurofintus heeft over het verloop van de Euribor tarieven en haar totale funding-kosten de volgende grafiek in de gedingstukken opgenomen:
28. Het begrip ‘de rentestand’ is door Eurofintus in haar brochure niet nader aangeduid. [eisers] heeft betoogd dat daarom het tarief 1 maands Euribor (1M Euribor) moet worden gehanteerd. [eisers] heeft dat tarief gekozen omdat dit voor hem het gunstigste zou zijn. [eisers] maakt bezwaar tegen toepassing van
de gemiddelde rente over het saldo Rekeningcourant krediet – Doorlopend krediet, omdat hij betoogt dat Eurofintus deel uitmaakt van Interbank N.V., die uiteindelijk weer deel uitmaakt van Credit Agricole Consumer Finance S.A., die als marktleider dit rentetarief kunstmatig hoog gehouden heeft en daardoor haar winst heeft verhoogd.
30. De kantonrechter is van oordeel dat het standpunt van [eisers] dat de kredietvergoeding steeds de 1 maand Euriborrente zou moeten volgen niet kan worden aanvaard. Dit tarief is willekeurig gekozen en geen juiste maatstaf voor de werkelijke fundingkosten van Eurofintus. De kredietvergoeding kan verder ook van andere factoren afhankelijk zijn, zoals door Eurofintus is uiteengezet.
Een vergelijking van de door Eurofintus aan [eisers] in rekening gebrachte kredietvergoeding zoals weergegeven onder 26 met de onder 28 weergegeven grafiek roept echter de vraag op of de daling van de fundingkosten aan de kredietnemer is ‘doorgegeven’ en indien dat niet het geval is of dat leidt tot het oordeel dat de wijzigingsbevoegdheid is gebruikt op een manier die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat laatste zal mede af kunnen hangen van de ontwikkeling in de andere onder 8 genoemde componenten.
Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
31. Eurofintus heeft een onbeperkte wijzigingsbevoegdheid bedongen die weliswaar onduidelijk is, in die zin dat de consument de economische gevolgen daarvan niet kan inschatten, maar waar tegenover staat dat de kredietnemer te allen tijde de overeenkomst kan beëindigen door het krediet af te lossen (en zo nodig elders krediet op te nemen). Nu daar geen kosten aan zijn verbonden, is dat een reële mogelijkheid.
Zoals die mogelijkheid compensatie kan bieden voor de nadelige gevolgen van het wijzigingsbeding, waardoor het niet onredelijk bezwarend is (zie onder 17) zou die mogelijkheid ook kunnen meebrengen dat het nalaten van een verlaging van de kredietvergoeding niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Wil de mogelijkheid tot aflossen echter dat effect hebben, dan zal de gemiddelde consument zich van die mogelijkheid bewust moeten zijn. Dat betekent dat hij zich bewust is van zowel de dalende rente in het algemeen als van de daarmee geen gelijke tred houdende kredietvergoeding. Daarbij is bovendien de vraag vanaf welk moment de consument zich dat moest gaan realiseren. Verder zal relevant zijn of er op dat moment een kredietaanbieder was die een lager tarief aanbood dan Eurofintus.
Nu partijen hierover nog geen standpunt hebben ingenomen, zullen zij elk in de gelegenheid worden gesteld een akte te nemen, eerst Eurofintus, daarna [eisers]
31. In de situatie dat van een reële mogelijkheid als bedoeld onder 31 geen sprake was, zal moeten worden beoordeeld of Eurofintus de wijzigingsbevoegdheid heeft toegepast op een wijze die beantwoordt aan de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Daarbij zal moeten worden beoordeeld of de in rekening gebrachte kredietvergoeding in een redelijke verhouding staat tot de onder 8 bedoelde componenten.
Of die vraag aan de orde komt is dus nog onzeker. Maar om proceseconomische redenen zullen partijen nu al in de gelegenheid worden gesteld in hun akte in te gaan op de vraag welke (aanvullende) informatie Eurofintus voor de beoordeling van die vraag zou kunnen en moeten verstrekken.
31. Partijen zullen in hun akte ook in mogen gaan op de betekenis van het arrest Euribor hypotheken voor het onderhavige geval.

Verjaring

34. [eisers] heeft zijn vordering gebaseerd op onverschuldigde betaling. Indien Eurofintus een hogere kredietvergoeding heeft gehanteerd dan verschuldigd zou zijn geweest als het wijzigingsbeding zou zijn toegepast zoals [eisers] had mogen verwachten, is inderdaad sprake van onverschuldigd betaalde rente.
34. Eurofintus heeft zich beroepen op verjaring. In artikel 3:309 BW is bepaald dat de verjaring aanvangt vijf jaar na aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van de vordering als met de persoon van de ontvanger is bekend geworden.
34. [eisers] heeft zich bij brief van 18 februari 2019 tot Eurofintus gewend en haar verzocht de te veel betaalde rente terug te betalen. [eisers] heeft steeds geweten dat Eurofintus zijn wederpartij was. Of hij ook wist dat hij onverschuldigd betaalde hangt af van de onder 31 bedoelde wetenschap. Daarom zal het oordeel over de verjaring worden aangehouden tot partijen zich hierover nader hebben uitgelaten.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
37. Voor het geval de vordering toewijsbaar wordt geacht, voert Eurofintus verweer tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring. Hierop zal – in geval van een toewijzend vonnis - in het eindvonnis worden beslist.

Aanhouding beslissingen

38. In afwachting van de in het dictum te noemen akten van partijen wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

BESLISSING

De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rol van
vrijdag 10 januari 2020teneinde Eurofintus in de gelegenheid te stellen een akte nemen als bedoeld onder 31-33, daarna antwoordakte van [eisers]
bepaalt dat tegen dit tussenvonnis hoger beroep kan worden ingesteld,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
type: RHCJ
coll: NB/AP

Voetnoten

1.HvJ EU 30 april 2014, C-26/13, ECLI:EU:C:2014:282 (Kásler) en HvJ EU 23 april 2015, C-96/14, ECLI:EU:C:2015:262, rechtsoverweging 41 (Van Hove), zie ook HvJ EU 20 september 2018, C-186/16, ECLI:EU:C:2017:703, HvJ EU 20 september 2018, C-51/17, ECLI:EU:C:2018:750 en HvJ EU 20 september 2018, C-488/17, ECLI:EU:C:2018:745.
2.HR 22 november 2019, ECLI:HR:2019:1830 inzake wijzigingsbedingen bij Euribor hypotheken, hierna: arrest Euribor hypotheken), rechtsoverweging 4.2.3.
3.HvJ EU 3 oktober 2019, C-621/17, ECLI:EU:C:2019:820 (Kiss/CIB), punt 49.
4.Arrest Euribor hypotheken, rechtsoverweging 4.4.3 en 4.4.4.
5.Arrest Euribor hypotheken, rechtsoverweging 3.3, met verdere verwijzingen naar Europese rechtspraak.
6.Arrest Euribor hypotheken, rechtsoverweging 4.1.2.