ECLI:NL:RBAMS:2019:9709

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
C/13/675324 HA RK 19/388
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een bestuursrechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2019 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. A.M. van der Linden-Kaajan, bestuursrechter te Amsterdam. Het verzoeker, die in een verzetzaak betrokken was, diende op 15 november 2019 een wrakingsverzoek in. Dit verzoek was gericht tegen de rechter die het verzet van verzoeker tegen een eerdere uitspraak van 30 juli 2019 behandelde. De rechter had in die uitspraak geoordeeld dat zij niet bevoegd was om kennis te nemen van het beroep van verzoeker tegen een beslissing van het Openbaar Ministerie Amsterdam.

De Wrakingskamer heeft vastgesteld dat de motivering van de rechterlijke beslissing geen grond kan vormen voor wraking, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid. Verzoeker heeft verschillende gronden aangevoerd voor zijn wrakingsverzoek, waaronder het niet vernietigen van de eerdere uitspraak en het niet oproepen van getuigen. De Wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat de rechter een ruime mate van vrijheid heeft in procedurele beslissingen en dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich verzet tegen het gebruik van wraking als een verkapt rechtsmiddel.

Uiteindelijk heeft de Wrakingskamer het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoeker niet had aangetoond dat de motivering van de rechter blijk gaf van vooringenomenheid. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het schriftelijk gedane en onder zaak- en rekestnummer C/13/675324 HA RK 19/388 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. A.M. van der Linden-Kaajan, bestuursrechter te Amsterdam, hierna te noemen de rechter.

1.Verloop van de procedure

De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
het door verzoeker op 15 november 2019 bij de Wrakingskamer ingediende verzoek tot wraking van de rechter;
het proces-verbaal van de zitting van de enkelvoudige kamer op 14 november 2019 in de verzetzaak van verzoeker;
de schriftelijke reactie van de rechter van 21 november 2019.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
Bij de rechter is in behandeling het verzet van verzoeker tegen de uitspraak van deze rechtbank van 30 juli 2019 met zaaknummer AMS 19/3533 V. De rechter heeft het verzet van verzoeker behandeld op de terechtzitting van 14 november 2019. De rechter dient in de eerste plaats te beoordelen of in de uitspraak van 30 juli 2019 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de bestuursrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep van verzoeker tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie Amsterdam over de opsporing en vervolging van bepaalde strafbare feiten. Op 14 november 2019 heeft de rechter het onderzoek gesloten en bepaald dat zij uiterlijk op 24 december 2019 uitspraak zal doen.
2.2.
In artikel 8:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht is bepaald dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
2.3.
Verzoeker heeft aangevoerd dat:
A. de rechter de uitspraak van 30 juli 2019 ten onrechte niet heeft willen vernietigen, dan wel niet heeft willen erkennen dat de uitspraak van 30 juli 2019 onjuist is geweest;
B. de rechter niet heeft willen erkennen “dat het beroep tegen de gedaagde (het Openbaar Ministerie Amsterdam) bij de sector bestuursrecht de enige verplichte manier is geweest zodat de gedaagde wordt afgedwongen om de aangiften (van [ ]) als strafzaak voor de strafrechter gelegd te worden”;
C. de rechter ten onrechte het verzoek heeft afgewezen een getuige op te roepen;
D. verzoeker heeft verzocht het beroep ook inhoudelijk te behandelen zonder dat een nadere zitting nodig is en de rechter dit ten onrechte niet heeft gehonoreerd.
2.4.
De rechter heeft aangevoerd dat zij nog geen uitspraak heeft gedaan op het verzet van verzoeker. Pas wanneer het verzet gegrond is, vervalt de uitspraak van 30 juli 2019 en wordt het onderzoek inhoudelijk voortgezet. Dan dient ook de andere partij in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord en kunnen getuigen op de zitting worden gehoord. Aan verzoeker is op de zitting uitgelegd dat in verzet een juridische vraag moet worden beoordeeld, namelijk of de bestuursrechter zich bij de beslissing van 30 juli 2019 terecht onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van het beroep.
2.5.
De Wrakingskamer overweegt hierover het volgende. Vooropgesteld wordt dat een rechter een ruime mate van vrijheid heeft in het nemen van (procedurele) beslissingen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De Wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de beslissing van de rechter op de zitting van 14 november 2019 om het beroep van verzoeker niet direct inhoudelijk te behandelen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die, indien het verzet slaagt, belast is met de verdere behandeling van de zaak. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich evenzeer ertegen dat de motivering van de beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een onjuiste, onbegrijpelijke, gebrekkige of te summiere motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen-)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (zie HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Nu niet is aangevoerd dat en waarom de motivering van enige beslissing van de rechter blijk geeft van vooringenomenheid (en de gronden van het wrakingsverzoek niet later alsnog mogen worden aangevuld), is het verzoek kennelijk niet ontvankelijk. Een behandeling ter zitting kan daarom achterwege blijven.
2.7.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de rechter.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en P.B. Martens, leden en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.