ECLI:NL:RBAMS:2019:9684

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
13/751649-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van detentieomstandigheden in Roemenië

Op 21 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Judecătoia Cluj-Napoca in Roemenië op 26 juni 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië en gedetineerd in Nederland, wordt beschuldigd van diefstal en er is een vrijheidsstraf van 1 jaar en 11 maanden opgelegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Roemenië onderzocht. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering niet kan plaatsvinden vanwege de slechte detentieomstandigheden in Roemenië, met name de beperkte ruimte die de opgeëiste persoon zal hebben in de gevangenis. De officier van justitie heeft de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie gevorderd, verwijzend naar het risico van onmenselijke behandeling in de Roemeense gevangenissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Gezien de omstandigheden heeft de rechtbank besloten de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering en de overleveringsdetentie te beëindigen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751649-19
RK nummer: 19/5996
Datum uitspraak:21 november 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 oktober 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 juni 2019 door de
Judecătoia Cluj-Napoca(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedatum]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in de [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 november 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C. Mc Givern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. Guman, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforcable judgementvan het
Judecătoira Cluj-Napoca, gewezen op 23 april 2019 en definitief geworden op 4 juni 2019 met
criminal case number 3984/211/2018.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 11 maanden en 84 dagen door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De volledige straf resteert nog. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzet procedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB onder d) het volgende verklaard:
"the person was not personally served with the decision, but:
- the person will be personally served with this decision without delay after the surrendering him/her;
- when served with the decision, the person will be expressly informed of his or her right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being cancelled; and
- the person will be informed of the timeframe within which he or she has to request a retrial or appeal, which will be one month".
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal, meermalen gepleegd.

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij feit 1 van het EAB niet kan hebben gepleegd aangezien hij, kort na zijn vrijlating, op 25 november 2017 naar Nederland is vertrokken.
De onschuldbewering van de opgeëiste persoon kan niet leiden tot weigering van de overlevering nu hij zijn verklaring niet heeft onderbouwd en dus niet heeft aangetoond dat hij het feit onmogelijk kan hebben gepleegd.

7.Detentieomstandigheden

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon niet kan worden toegestaan gelet op de detentieomstandigheden in Roemenië.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Zij overweegt hiertoe dat uit de brief van de Roemeense autoriteit van 13 maart 2019 blijkt dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in Roemenië gedurende een aanzienlijke periode zal worden geplaatst in een half open regime waar hij minder dan 2 m² celruimte tot zijn beschikking heeft. Evenmin is inmiddels gebleken dat hier binnenkort verandering in komt. Gelet op het voorgaande bestaat een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mensen (zie bijv. het arrest van het EHRM van 24 april 2017, 61467/12, 39516/13, 48231/13 en 68191/13 (Rezmiveş e.a./Roemenië), stelt de rechtbank vast dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, met name vanwege overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest.
Met het oog op de beoordeling of voor de opgeëiste persoon in geval van overlevering een dergelijk gevaar bestaat, heeft het Openbaar Ministerie navraag gedaan bij de uitvaardigende justitiële autoriteit naar de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in Roemenië zal worden gedetineerd.
De brief van 13 maart 2019 van het Roemeense
Ministry of Justice, the Directorate of Detention Security and Penitentiary Regime, bevat onder meer de volgende informatie:
- de opgeëiste persoon zal na zijn overlevering gedurende 21 dagen in quarantaine worden geplaatst in de gevangenis in Boekarest-Rahova. In deze gevangenis zal hij ten minste
3 m2 ‘individual space’ ter beschikking hebben;
- de opgeëiste persoon zal na de quarantaineperiode zijn straf meest waarschijnlijk uitzitten in de penitentiaire inrichting ‘Bistrita’,
- een omschrijving van de algemene detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichting ‘Bistrita’ (onder meer op het gebied van accommodatie, ventilatie, daglicht en hygiëne), en een omschrijving van de detentieomstandigheden in het semi-open regime;
- na het ondergaan van een vijfde van de straf wordt opnieuw beoordeeld welk detentieregime van toepassing is;
- de brief eindigt met de volgende toezegging:
"In view of these aspects, the National Penitentiary Administration guarantees that,
during the entire period of enforcement of the mandate under which the detainee was
handed over, he will benefit from a minimum individual space, including the bed and the
corresponding furniture, without including the space destines for the sanitary group,
related to the enforcement regime:
2 sqm in the case of the enforcement of the sentence in the semi-open regime;
3 sqm in the case of the enforcement of the sentence in the open regime.
Also, the penitentiary system shall ensure the proper exercise of the rights, as these
are stipulated by the criminal enforcement legal framework."
Nu uit de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon in de penitentiaire inrichting ‘Bistrita’ (of een andere penitentiaire instelling) minder dan 3 m2 ‘personal space’ ter beschikking zal staan, bestaat het ernstige vermoeden dat de opgeëiste persoon daar onder onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden zal verblijven (vergelijk het arrest van het EHRM (Grote Kamer) van 20 oktober 2016 inzake Muršić/Kroatië, (7334/13, § 124).
Een dergelijk vermoeden kan normaal gesproken alleen worden weerlegd als de volgende factoren cumulatief aanwezig zijn (Muršić/Kroatië, § 132). Deze factoren zijn – kort gezegd – de volgende:

1. short, occasional and minor reductions of personal space;

2. sufficient freedom of movement outside the cell and adequate out-of-cell activities;

3. confinement in what is, when viewed generally, an appropriate detention facility.

Deze toetsing geldt ook voor het semi-open regime (zoals volgt uit de uitspraak van deze rechtbank van 18 april 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:2579).
Toetsing aan deze drie factoren leidt in de onderhavige zaak niet tot de conclusie dat het ernstige vermoeden van schending van artikel 4 Handvest is weerlegd.
De eerste factor houdt in dat de beperking van het aantal m2 ‘personal space’ kort van duur, incidenteel en van ondergeschikte betekenis is. Hieraan wordt niet voldaan. Nu de opgeëiste persoon ten minste een vijfde deel van de op te leggen straf in het semi-open regime in de penitentiaire inrichting ‘Bistrita’ zal moeten ondergaan waar de ‘personal space’ 2 m² zal zijn, kan in elk geval niet worden geconcludeerd dat de beperking van de ‘personal space’ kort van duur en incidenteel is.
Omdat de uitkomst van de toetsing aan de eerste factor negatief is komt de rechtbank tot de conclusie dat alleen al om die reden het ernstige vermoeden van een schending van artikel 4 Handvest niet is weerlegd (vergelijk de uitspraak van deze rechtbank van 16 februari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1274). In geval van overlevering aan Roemenië loopt de opgeëiste persoon dus een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest.
Dit brengt mee dat overeenkomstig het in het arrest Aranyosi en Căldăraru (ECLI:EU:C:2016:198) gegeven beslismodel, de overlevering zou moeten worden uitgesteld in afwachting van door de uitvaardigende autoriteit te verstrekken aanvullende gegevens op grond waarvan het bestaan van het eerdergenoemd reële gevaar voor de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten, waarna de rechtbank, indien deze gegevens niet binnen een redelijke termijn worden verkregen, de overleveringsprocedure kan beëindigen.
Nu in de onderhavige zaak al op 18 oktober 2019 door het IRC om aanvullende gegevens is verzocht, op basis van eerdere uitspraken van deze rechtbank waarin in soortgelijke gevallen een reëel gevaar als hiervoor bedoeld werd aangenomen, en gelet op de inhoud van de door de Roemeense autoriteit verstrekte informatie en de omstandigheid dat niet valt te verwachten dat er binnen afzienbare tijd relevante aanvullende informatie zal kunnen worden verstrekt die het geconstateerde gevaar kan wegnemen, ziet de rechtbank geen aanleiding om de Roemeense autoriteit nog een nadere termijn te gunnen om alsnog aanvullende informatie betreffende de opgeëiste persoon te verschaffen waaruit blijkt dat het bestaan van dit gevaar voor hem kan worden uitgesloten.
De officier van justitie zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

8.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering ex artikel 23 van de OLW van 11 oktober 2019.
STELT VASTdat de overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 november 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.