Op 21 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Judecătoia Cluj-Napoca in Roemenië op 26 juni 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië en gedetineerd in Nederland, wordt beschuldigd van diefstal en er is een vrijheidsstraf van 1 jaar en 11 maanden opgelegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Roemenië onderzocht. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering niet kan plaatsvinden vanwege de slechte detentieomstandigheden in Roemenië, met name de beperkte ruimte die de opgeëiste persoon zal hebben in de gevangenis. De officier van justitie heeft de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie gevorderd, verwijzend naar het risico van onmenselijke behandeling in de Roemeense gevangenissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Gezien de omstandigheden heeft de rechtbank besloten de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering en de overleveringsdetentie te beëindigen.