ECLI:NL:RBAMS:2019:9549

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7046
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding voor kosten van huisvesting en verzorging van dieren in afwachting van CITES-uitvoervergunningen

In deze zaak heeft eiser, h.o.d.n. [bedrijf], een verzoek om schadevergoeding ingediend voor de kosten van huisvesting en verzorging van dieren in afwachting van CITES-uitvoervergunningen. De rechtbank Amsterdam heeft op 12 december 2019 uitspraak gedaan in deze meervoudige kamer. Eiser had aanvragen ingediend voor de verlening van CITES-uitvoervergunningen voor bepaalde diersoorten, maar deze aanvragen zijn door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, en het bezwaar is gegrond verklaard, maar de minister heeft geen proceskosten vergoed omdat er geen onrechtmatigheid aan het bestuursorgaan te wijten was. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding voor de kosten die hij heeft gemaakt voor de verzorging van de dieren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de indicatieve kostenlijst die eiser aanhaalt, niet kan worden gebruikt om de door hem gestelde schade vast te stellen. Eiser heeft zijn verzoek om schadevergoeding onvoldoende onderbouwd, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de kosten die hij heeft gemaakt niet vergelijkbaar zijn met de kosten die een professionele opvang zou maken. De rechtbank heeft de beroepen van eiser niet-ontvankelijk verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen, maar heeft wel bepaald dat de minister het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/7046

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 december 2019 in de zaken tussen

[eiser] , h.o.d.n. [bedrijf] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. E. Philippi-Gho),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J.A. Daniels en W.L.C. Rijk).

Procesverloop

Met de besluiten van 26 juli 2018, 27 juli 2018 en 1 augustus 2018 (de primaire besluiten 1 tot en met 5) heeft verweerder de aanvragen van eiser om verlening van CITES-uitvoer-vergunningen [1] voor de [diersoorten] afgewezen.
Met een besluit op bezwaar van 25 oktober 2018 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder de bezwaren van eiser gericht tegen de primaire besluiten 1 tot en met 5 gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit 1 vijf afzonderlijke beroepschriften ingediend. Daarnaast heeft eiser op 24 januari 2019 respectievelijk 14 februari 2019 vijf verzoeken om schadevergoeding ingediend.
Met een besluit op bezwaar van 14 juni 2019 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bestreden besluit 1 gewijzigd, in die zin dat aan eiser alsnog de proceskosten voor de bezwaarfase worden vergoed ter hoogte van in totaal € 2.560,-.
Met een brief van 19 juni 2019 heeft eiser de beroepen gehandhaafd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, bijgestaan door [de personen] . De beroepen in deze zaak zijn gezamenlijk behandeld met de beroepen van eiser geregistreerd onder de nummers 19/1357, 19/1582, 19/1583 en 19/2614. In die zaken heeft de rechtbank vandaag eveneens uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 20 maart 2018, respectievelijk 14 en 15 juni 2018 aanvragen ingediend om verlening van CITES-uitvoervergunningen voor exemplaren van de [diersoorten] . Eiser beoogt de exemplaren naar Japan te exporteren. Eiser heeft op de aanvraagformulieren op de vraag naar de oorsprong van de dieren verklaard dat deze in gevangenschap zijn gefokt.
2. Bij brieven van 17 juli 2018 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld omdat niet tijdig op zijn aanvragen zou zijn beslist.
3. Met de primaire besluiten 1 tot en met 5 heeft verweerder de aanvragen afgewezen. De motivering van de besluiten luidt steeds dat de legale herkomst van de dieren onvoldoende is aangetoond. Eiser heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
4. Met het bestreden besluit 1 heeft verweerder de vijf bezwaarschriften gegrond verklaard. Nadat de primaire besluiten zijn genomen hebben de lidstaten waar de dieren vandaan komen alsnog verklaard dat de exemplaren aldaar rechtmatig zijn gefokt en/of verkregen. Verweerder ziet geen aanleiding om de proceskosten gemaakt in de bezwaarfase te vergoeden omdat geen sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Als de dieren zich nog bij eiser bevinden en eiser daarvoor een uitvoervergunning wenst kan hij daarvoor een nieuwe aanvraag indienen die snel kan worden afgehandeld.
5. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld. Eiser vindt dat er wel sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid en dat de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar ten onrechte niet zijn vergoed.
6. Met het bestreden besluit 2 heeft verweerder aan eiser alsnog een vergoeding van de kosten in de bezwaarfase ter hoogte van in totaal € 2.560,- toegekend.
7. Bij brief van 19 december 2018 heeft eiser verzocht om afgifte van de gevraagde CITES-uitvoervergunningen voor de exemplaren van de [diersoorten] . De CITES-uitvoervergunning voor de exemplaren van de [diersoort] is niet meer nodig omdat de dieren zijn overleden. De gevraagde CITES-uitvoervergunningen zijn verleend op 17 januari 2019.
Ten aanzien van de bestreden besluiten
8. Met het bestreden besluit 2 heeft verweerder het bestreden besluit 1 gewijzigd. Gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een nieuw besluit, tenzij een partij daarbij onvoldoende belang heeft.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder de bezwaren van eiser gegrond heeft verklaard, de kosten in bezwaar aan eiser heeft vergoed en dat de gevraagde uitvoervergunningen - zo is ter zitting komen vast te staan - zijn verleend. Dit betekent dat eiser geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroepen. Zijn beroepen worden dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Wel zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht dient te vergoeden.
Ten aanzien van de verzoeken om schadevergoeding
10. Bij brieven van 24 januari 2019 respectievelijk 14 februari 2019 heeft eiser bij de rechtbank in alle vijf de beroepen een verzoek om schadevergoeding ingediend.
11. Eiser stelt dat hij schade heeft geleden als gevolg van onrechtmatige besluitvorming, waardoor hij kosten heeft moeten maken voor de huisvesting en verzorging van de dieren in afwachting van de verlening van de CITES-uitvoervergunningen. Volgens eiser zijn de kosten voor de huisvesting en verzorging van dieren door verweerder bepaald in de indicatieve kostenlijst die wordt gebruikt als dieren middels bestuursdwang in bewaring worden genomen. Gelet op het bepaalde in de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) van 23 november 2015 [2] , betreft het hier de daadwerkelijke kosten. Uitgaande van deze indicatieve kostenlijst bedragen de kosten voor twee exemplaren van de [diersoort] - afhankelijk van het aantal dagen waarvan dient te worden uitgegaan - € 1.416,-, maar in ieder geval € 1.216,-. De kosten voor vijf exemplaren van de [diersoort] bedragen € 5.300,-, maar in ieder geval € 2.520,-. De kosten voor vier exemplaren van de [diersoort] bedragen € 2.832,-, maar in ieder geval € 2.368,-. De kosten voor vier exemplaren van de [diersoort] bedragen € 3.186,-, maar in ieder geval € 2.196,-. De kosten voor twee exemplaren van de [diersoort] bedragen € 1.780,-, maar in ieder geval € 1.030,-.
12. Bij brief van 7 juni 2019 heeft verweerder eiser bericht dat de indicatieve kostenlijst die de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland hanteert als zij in het kader van toepassing van bestuursdwang dieren in bewaring neemt, niet kan worden gebruikt om de door eiser gestelde schade vast te stellen. Verweerder heeft eiser daarom verzocht om de gemaakte kosten voor verzorging en huisvesting van de dieren nader te onderbouwen.
13. Bij brief van 19 juni 2019 heeft eiser zijn stelling dat de indicatieve kostenlijst gehanteerd kan worden bij de berekening van de door hem gemaakte kosten, gehandhaafd.
14. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht geen aanleiding te zien om de schade die eiser stelt te hebben geleden te vergoeden omdat hij de gestelde schade niet of onvoldoende heeft onderbouwd. De indicatieve kostenlijst kan daarvoor niet worden gebruikt omdat de kosten van verzorging en huisvesting van dieren die reeds bij eiser zelf verblijven niet te vergelijken zijn met de kosten voor opvang en verzorging van dieren bij een derde professionele partij waaraan extra (kwaliteits)eisen worden gesteld. Als bijlage bij het verweerschrift heeft verweerder het besluit van 9 oktober 2019 gevoegd waaruit blijkt dat verweerder de verzoeken om schadevergoeding inmiddels heeft afgewezen. Zoals ter zitting besproken wordt dit besluit door de rechtbank aangemerkt als een nader verweerschrift met betrekking tot de verzoeken om schadevergoeding van eiser.
Juridisch kader
15.1.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
15.2.
In artikel 8:91, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het verzoek wordt gedaan gedurende het beroep tegen het schadeveroorzakend besluit, het wordt ingediend bij de bestuursrechter waarbij het beroep aanhangig is.
15.3.
Op grond van artikel 8:92, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb moet het verzoekschrift een opgave van de aard van de geleden of te lijden schade bevatten en voor zover redelijkerwijs mogelijk, het bedrag van de schade en een specificatie daarvan.
Beoordeling door de rechtbank
16. Nog daargelaten de vraag of er sprake is van onrechtmatige besluiten, is de rechtbank van oordeel dat eiser de hoogte van de door hem geleden schade onvoldoende heeft onderbouwd. Een enkele verwijzing naar de indicatieve kostenlijst die gehanteerd wordt voor dieren die na toepassing van bestuursdwang in bewaring worden gesteld is daartoe niet voldoende. De vergoedingen genoemd op de indicatieve kostenlijst zijn de uitkomst van een voor dergelijke opvang georganiseerde openbare aanbesteding en betreffen aldus de prijzen die commerciële partijen hanteren. [3] In de door eiser genoemde uitspraak van het CBB van 23 november 2015 - die betrekking heeft op in bewaring gestelde schapen na toepassing van bestuursdwang - staat ook niet dat deze prijzen ook gelden voor eigenaren/houders van dieren. De kosten die verweerder bij betrokkene in rekening heeft gebracht, zien op de kosten die een professionele opvang moet maken voor het beschikbaar houden en aanbieden van een voorziening voor acute opvang en verzorging van dieren - en niet op kosten die een eigenaar/houder moet maken voor dieren die reeds bij hem verblijven. Het lag dus op de weg van eiser om de daadwerkelijk door hem gemaakte kosten te onderbouwen. Eiser heeft dat - ondanks dat hij daartoe door verweerder uitdrukkelijk is verzocht - niet gedaan.
17. Omdat eiser zijn verzoek om schadevergoeding niet heeft onderbouwd, en daarmee geen inzicht heeft gegeven in het bedrag van de daadwerkelijke schade en de specificatie daarvan, zal de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzitter, en mr. J.H.M. van de Ven en mr. C.A.E. Wijnker, leden, in aanwezigheid van mr. A.E. van Duinen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Dit betreft een uitvoervergunning als bedoeld in de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES).
3.Zie de uitspraak van het CBB van 28 september 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BY1681.