ECLI:NL:RBAMS:2019:8849

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
13/737645-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering van een Poolse verdachte in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 26 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Pools overleveringsverzoek. Dit verzoek was ingediend door de officier van justitie en betrof de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1968, die verdacht werd van oplichting. De rechtbank heeft de vordering behandeld in meerdere zittingen, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon en de rechtsstaat in Polen aan de orde kwamen. De rechtbank heeft in eerdere zittingen vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten over de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Europees aanhoudingsbevel (EAB) voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon geen reëel gevaar loopt op een oneerlijk proces in Polen, ondanks de zorgen over de Poolse rechtsstaat. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee andere rechters aanwezig, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/737645-13
RK nummer: 18/6581
Datum uitspraak: 26 november 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 september 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 juli 2010 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboortegegevens] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 13 november 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.J.P.M. Vermunt, advocaat te Zaltbommel, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de inhoudelijke discussie over de Poolse rechtsstaat voort te kunnen zetten tijdens een van de daaraan gewijde themazittingen op 6 en 7 december 2018.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 6 december 2018
De rechtbank heeft, met instemming van partijen het onderzoek op 6 december 2018 voortgezet in de stand waarin dat onderzoek zich op het moment van de schorsing bevond.
Gehoord zijn de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek, de opgeëiste persoon en diens
raadsman, mr. D.J.P.M. Vermunt. De opgeëiste persoon is opnieuw bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
Sluiting onderzoek
De rechtbank heeft op 21 december 2018 het onderzoek gesloten. Met instemming van partijen is dit buiten hun aanwezigheid gebeurd. De uitspraak is bepaald op 4 januari 2019.
Tussenuitspraak 4 januari 2019
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 4 januari 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:44) het onderzoek ter zitting heropend, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit wordt voortgezet. Om deze reden heeft de rechtbank de officier van justitie verzocht ook de in deze tussenuitspraak geformuleerde vragen ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
Zitting 1 maart 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 1 maart 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
Zitting 16 april 2019
De rechtbank heeft op 16 april 2019 het onderzoek ter zitting gesloten en direct uitspraak gedaan.
Tussenuitspraak 16 april 2019
Bij tussenuitspraak van 16 april 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:2802) heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend en meteen geschorst om (opnieuw) vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Zitting 22 oktober 2019
De behandeling van de vordering is met toestemming van partijen voortgezet op de openbare zitting van 22 oktober 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is opnieuw laten bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek voor bepaalde tijd geschorst, omdat nog geen antwoord op de gestelde vragen is ontvangen.
Zitting 12 november 2019
De behandeling van de vordering is met toestemming van partijen voortgezet op de openbare zitting van 12 november 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is wederom doen bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

3.1
Tussenuitspraak van 4 januari 2019
De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 4 januari 2019 waarin zij de grondslag en inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten heeft vastgesteld, alsmede het beroep op een gelijkstelling met een Nederlander als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, OLW en de verstrekte terugkeergarantie heeft beoordeeld. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze onderwerpen (r.o. 3, 4 en 5) dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
3.2
Tussenuitspraak van 16 april 2019
De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 16 april 2019. Daarin heeft zij geoordeeld dat de eerste vraag van het door het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: HvJ) gegeven toetsingskader in het arrest van 25 juli 2018 inzake LM, C-216/18 PPU positief moet worden beantwoord. De rechtbank heeft overwogen dat de vragen C1 en C3 niet zijn beantwoord ten aanzien van
the Regional Court in Poznań. Zij heeft daarnaast heeft verzocht of ten aanzien van vraag E1 nieuwe ontwikkelingen zijn. De rechtbank heeft eveneens overwogen waarom zij het van belang vindt dat deze vragen alsnog worden beantwoord
3.3
Stand van zaken op dit moment
Op 23 oktober 2019, 24 oktober 2019 en 28 oktober 2019 zijn brieven van de Poolse autoriteiten ontvangen.
In de brief van 23 oktober 2019 van
the Supreme Courtin Polen staat dat de Ombudsman of
the Attorney Generalin totaal 54 klachten in de buitengewone procedure hebben ingediend. Daarvan zijn 11 klachten afgedaan. In twee zaken waarin in strijd met het ne bis in idem-beginsel is geoordeeld zijn deze beslissingen terzijde geschoven.
In de e-mail van 24 oktober 2019 van
the Disciplinary Officerin Polen staat dat één disciplinaire procedure tegen één rechter aanhangig is.
In de brief van 28 oktober 2019 van
the Regional Court in Poznaństaat dat het antwoord ten aanzien van vraag C3 al eerder is gegeven in een brief van 4 november 2018 en dat omstandigheden niet zijn veranderd, te weten dat
the Regional Court in Poznańniet op de hoogte is van veranderingen in de bezoldiging van rechters of maatregelen en
written remarkstegen presidenten.
3.4
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair verzocht het onderzoek wederom te schorsen om de uitspraak van het HvJ op 19 november 2019 over de disciplinaire maatregelen in Polen af te wachten, omdat die uitspraak relevant is voor beoordeling van deze zaak.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat nog steeds geen antwoord is gegeven op vraag C3. Het gaat hier om een enkele verwijzing naar een eerder antwoord dat de rechtbank bij de tussenuitspraken van 4 januari 2019 en 16 april 2019 onvoldoende heeft geacht. De Poolse justitiële autoriteit heeft ruimschoots de kans gehad om de vragen te beantwoorden. Zonder het antwoord kan geen eindbeslissing worden genomen.
3.5
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de op hand zijnde uitspraak van het HvJ geen reden vormt het onderzoek op dit moment te schorsen. Het is onzeker wat de uitspraak zal inhouden en of de uitspraak van invloed zal zijn op de derde vraag. Bovendien valt de uitspraak binnen de uitspraaktermijn, dus kan de rechtbank hier in de uitspraak eventueel rekening mee houden. Daarnaast is antwoord gegeven op vraag C3. De officier van justitie refereert zich met betrekking tot de eerste en tweede vraag. Ten aanzien van de derde vraag is niet gesteld of gebleken dat de opgeëiste persoon een risico op een oneerlijk proces zou lopen. Daarbij noopt de aard van de feiten ook niet tot de conclusie dat deze van invloed is op een fair trial in Polen. De overlevering kan dus worden toegestaan.
3.6
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is allereerst van oordeel dat met de gegeven antwoorden, de gestelde vragen afdoende zijn beantwoord om de tweede en derde vraag te beantwoorden.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding het onderzoek te heropenen vanwege de uitspraak van het HvJ van 19 november 2019. In deze uitspraak heeft het HvJ geoordeeld dat de verwijzende rechter de onafhankelijkheid van de nieuwe tuchtkamer van de hoogste rechterlijke instantie in burgerlijke en strafzaken in Polen moet onderzoeken om vast te stellen of deze tuchtkamer kennis mag nemen van geschillen over de pensionering van de rechters in die hoogste rechterlijke instantie of dat dergelijke geschillen moeten worden behandeld door een andere rechterlijke instantie die voldoet aan het vereiste van onafhankelijkheid. De rechtbank is van oordeel dat deze uitspraak van het HvJ het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de beantwoording van de eerste en tweede vraag niet anders maakt, evenmin is de uitspraak in dit geval van invloed op de beantwoording van de derde vraag.
3.6.1
Beantwoording van de tweede vraag
De rechtbank beantwoordt de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, bevestigend.
Daarbij neemt de rechtbank naast de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit ook de inhoud van de al bij haar tussenuitspraak van 4 oktober 2018 genoemde rapportages en voorstellen in aanmerking. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de volgende rapportages betreffende de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Polen:
- Association of Judges “Themis”: Judges under special supervision, that is “the great reform” of the Polish justice system, 5 maart 2019;
- KOS (The Justice Defence Committee): A country that punishes. Pressure and repression of Polish judges and prosecutors, Warsaw 2019.
De inhoud van deze stukken bevestigt en versterkt de zorgen die heersen over de gevolgen van de wetswijzigingen voor de Poolse rechtsstaat en daaruit voortvloeiend het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon in
the District Court in Piłaen
the Regional Court in Poznań.
4.4.2
Beantwoording van de derde vraag
Overeenkomstig het toetsingskader gegeven in het eerder genoemde arrest van het HvJ, dient de rechtbank bij deze stand van zaken nog de derde vraag te beantwoorden, namelijk of - in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen - zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt. Daarbij moet naar het oordeel van de rechtbank worden meegewogen wat bekend is geworden bij de beantwoording van de eerste en de tweede vraag.
Bij de beantwoording van de derde vraag spitst de beoordeling door de rechtbank zich toe op hetgeen de opgeëiste persoon naar voren heeft gebracht.
Op grond van de door de opgeëiste persoon naar voren gebrachte omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat hij in geval van overlevering een reëel gevaar loopt van schending van zijn recht op een onafhankelijk gerecht.
De opgeëiste persoon heeft geen omstandigheden die zien op zijn persoonlijke situatie naar voren gebracht waaruit kan worden geconcludeerd dat hij na overlevering aan Polen geen eerlijk proces zou krijgen.
Evenmin noopt de aard van de strafbare feiten waarvoor hij zal worden vervolgd tot die conclusie. De opgeëiste persoon wordt immers van verdacht van oplichting, meermalen gepleegd. De verdenking ziet dus op een commuun delict. Niet gebleken is dat de opgeëiste persoon of het type feiten waarvan hij wordt verdacht op enigerlei wijze in de bijzondere aandacht van de Poolse justitiële autoriteiten staan en aanleiding zou geven tot ongeoorloofde beïnvloeding van de rechter(s) die hem moet(en) berechten.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań(Polen).
Aldus gedaan door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 november 2019.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.