ECLI:NL:RBAMS:2019:44

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2019
Publicatiedatum
4 januari 2019
Zaaknummer
13/737645-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Pools verzoek tot overlevering met aanvullende vragen over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen

Op 4 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Pools verzoek tot overlevering. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd op 26 juli 2010 door de rechtbank in Poznań, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1968, wordt verdacht van fraude die de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen schaadt. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering op 13 november 2018 behandeld, waarbij vragen zijn gesteld over de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om aanvullende informatie te verkrijgen over de waarborg van een eerlijk proces in Polen. Tijdens de zitting op 6 december 2018 is het onderzoek voortgezet, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende informatie is om een oordeel te vellen over de waarborg van de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen. De rechtbank heeft de uitvaardigende Poolse autoriteit uitgenodigd om aanvullende gegevens te verstrekken en heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst. De rechtbank heeft de termijn voor het geven van antwoorden op de gestelde vragen vastgesteld op vier weken na de uitspraak. De zaak zal worden heropend zodra de benodigde informatie is ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/737645-13
RK nummer: 18/6581
Datum uitspraak: 4 januari 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 september 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 juli 2010 door
the Regional Courtin Poznań, Polen en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 13 november 2018|De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.J.P.M. Vermunt, advocaat te Zaltbommel, en door een tolk in de Poolse taal.
Ter sprake gekomen is dat de rechtbank in een andere zaak bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) een aantal vragen heeft geformuleerd over – zakelijk weergegeven – de waarborg van de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
Het Openbaar Ministerie heeft deze vragen ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd. Bij brief van 5 november 2018 heeft
the Regional Courtin
Poznań,de vragen beantwoord.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de inhoudelijke discussie over de Poolse rechtsstaat voort te kunnen zetten tijdens een van de daaraan gewijde themazittingen op 6 en 7 december 2018.
De officier van justitie wordt daarmee in de gelegenheid gesteld om aanvullende vragen te stellen voor zover deze nog niet waren beantwoord, en om de informatie van de Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND) te verspreiden.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 6 december 2018De rechtbank heeft, met instemming van partijen het onderzoek op 6 december 2018 voortgezet in de stand waarin dat onderzoek zich op het moment van de schorsing bevond.
Gehoord zijn de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek, de opgeëiste persoon en diens raadsman, mr. D.J.P.M. Vermunt. De opgeëiste persoon is opnieuw bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij ook die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Sluiting onderzoekDe rechtbank heeft op 21 december 2018 het onderzoek gesloten, met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen en de gelijktijdige schorsing daarvan onder de eerder reeds vastgestelde voorwaarden. De uitspraak is bepaald op 4 januari 2019, 12:30 uur.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
‘enforceable judgment on detention’(een bevel tot voorlopige hechtenis), te weten een decision of the District Court in Piła van 27 oktober 2009
‘on applying measures consisting in detention order for the period of 14 days from the date of arrest’met zaaksnummer II Kp 750/09.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Polen strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1955 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft niet de Nederlandse nationaliteit, maar voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan de vereisten van artikel 6, vijfde lid OLW. Dit betekent dat hij gelijk gesteld kan worden aan een Nederlander. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Namens de
Regional Court in Poznánheeft rechter T. Borowczak op 3 december 2018 de volgende garantie gegeven:
We inform that, if Mr. [opgeëste persoon] will express his will, that he want carry out his punishment in the Netherlands, he will be guaranteed that right and will be returned to Netherlands.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan.
De onder 4 bedoelde feiten zijn ook naar Nederlands recht strafbaar en kunnen beide worden gekwalificeerd als
‘oplichting’.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.6. Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Inleiding
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925) een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) van 25 juli 2018 in de zaak C-216/18 PPU (
hierna: het arrest). De rechtbank verwijst in zoverre naar de tussenuitspraak van 16 augustus 2018.
De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak overwogen:
“Uit het arrest volgt dat wanneer, zoals in deze zaak, de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, zich tegen zijn overlevering aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit verzet met het argument dat sprake is van structurele of op zijn minst fundamentele gebreken die volgens hem een nadelig effect op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in de uitvaardigende lidstaat kunnen hebben en dus zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern kunnen aantasten, de uitvoerende rechterlijke autoriteit, wanneer zij over de overlevering van de opgeëiste persoon aan genoemde lidstaat heeft te beslissen, (naar analogie van het arrest [naam 1] en [naam 2] , punt 88(Rechtbank: HvJ 5 april 2016, C‑404/15 en C‑659/15 PPU, EU:C:2016:198)
gehouden is te beoordelen of hij een reëel gevaar loopt dat dit grondrecht zal worden geschonden.
Bij deze beoordeling moet de uitvoerende rechterlijke autoriteit achtereenvolgens de volgende drie vragen beantwoorden:

1. Dreigt een reëel gevaar dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast wegens structurele of fundamentele gebreken wat de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat betreft, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van die staat in gevaar brengen?

2. In hoeverre kunnen de structurele of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat betreft, zoals die uit de ter beschikking staande gegevens blijken, gevolgen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van die staat die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen?

3. Zijn er, in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen, zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt”.

De rechtbank heeft vervolgens in de eerder genoemde tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) de eerste vraag beantwoord en vastgesteld dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen, alsmede dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast.
De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak vervolgens overwogen:
“Gelet op de hiervoor genoemde vaststelling en het in meergenoemd arrest van het HvJ gegeven toetsingskader, moet de rechtbank vervolgens concreet en nauwkeurig beoordelen of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen.
Hiertoe dient de rechtbank in de eerste plaats te onderzoeken in hoeverre de structurele of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen betreft, gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen”.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat zij voor de beantwoording van deze - tweede - vraag behoefte heeft aan een actueel en concreet beeld van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
De rechtbank heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78. De rechtbank heeft een aantal vragen geformuleerd en verzocht in ieder geval informatie te verstrekken over de volgende onderwerpen:
de personele wijzigingen die zich sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken hebben voorgedaan, in het bijzonder de wijzigingen met betrekking tot de (vice)voorzitters en rechters;
de regels en procedures met betrekking tot de toewijzing van zaken aan kamers of rechters binnen de bevoegde rechterlijke instanties en de behandeling daarvan;
de tuchtzaken of andere disciplinaire maatregelen die (vice)voorzitters en rechters van de genoemde rechterlijke instanties sindsdien hebben geraakt, bijvoorbeeld in de vorm van wijzigingen met betrekking tot de bezoldiging;
de procedures die de opgeëiste persoon ter beschikking staan om schendingen van het hem toekomende recht op een onafhankelijk gerecht te kunnen aanvechten, en de waarborgen waarmee zij zijn omgeven;
buitengewoon beroep.
De rechtbank heeft de uitvaardigende Poolse autoriteit bovendien uitgenodigd tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht in het bijzonder ook gegevens waarmee kan worden aangetoond dat het gevaar voor een aantasting van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht en daarmee zijn grondrecht op een eerlijk proces kan worden uitgesloten.
Zoals hiervoor vermeld zijn de hiervoor genoemde vragen ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en heeft de rechtbank vervolgens een antwoord van de Poolse justitiële autoriteit ontvangen.
Zitting van 6 december 2018, standpunten
De antwoorden zijn ter zitting van 6 december 2018 met de opgeëiste persoon, de raadsman en de officier van justitie besproken.
Standpunt raadsmanKort samengevat heeft de raadsman bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd. Er is geen afdoende antwoord gekomen op de door de rechtbank gestelde vragen. Er is niet of onvoldoende informatie verstrekt die het gevaar op een fundamentele aantasting van het grondrecht op een eerlijk proces voor de opgeëiste persoon uitsluit.
The District Courtin Piła die het bevel tot voorlopige hechtenis heeft uitgevaardigd, heeft de vragen niet beantwoord.
Standpunt officier van justitieDe officier van justitie is, met de raadsman, van mening dat het uitblijven van de antwoorden van
the District Courtin Piła de beoordeling of het recht op een eerlijk proces in gevaar komt, bemoeilijkt. De officier van justitie heeft verzocht gelegenheid te krijgen de vragen opnieuw voor te leggen aan de rechtbank in Piła.
Verklaring opgeëiste persoonDe opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij er voor vreest dat de Poolse autoriteiten de verstrekte terugkeergarantie niet zullen naleven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is na sluiting van het onderzoek ter zitting tot de conclusie gekomen dat het wenselijk is dat de dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit wordt voortgezet. De rechtbank beschikt op dit moment nog over onvoldoende informatie om zich een afdoende actueel en concreet beeld te kunnen vormen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen. Aangezien deze informatie ook relevant kan zijn voor de hiervoor genoemde - derde - vraag of concreet een gevaar voor een oneerlijk proces voor de opgeëiste persoon moet worden aangenomen, komt de rechtbankaan de beantwoording van deze vraag nog niet toe.
De rechtbank verzoekt de uitvaardigende Poolse autoriteit dan ook nogmaals om haar, gelet op de aanbevelingen in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, te voorzien van informatie om haar in staat te stellen een oordeel te vormen over de actuele en concrete gevolgen van de recente Poolse wetgeving voor de rechterlijke instanties die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de gezochte persoon zal worden onderworpen, als bedoeld in rechtsoverweging 74 van het arrest
.
Bovendien herhaalt de rechtbank haar uitnodiging aan de uitvaardigende Poolse autoriteit tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht, in het bijzonder gegevens waarmee kan worden aangetoond dat het gevaar voor een aantasting van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht en daarmee zijn grondrecht op een eerlijk proces kan worden uitgesloten.
In vervolg op de reeds verstrekte informatie vraagt de rechtbank in het bijzonder aandacht voor het volgende:
Bevoegde instantie(s):
De rechtbank beschikt niet over een beantwoording van de eerder gestelde vragen ten aanzien van de instantie die in eerste aanleg bevoegd zou zijn, te weten
the District Court in Piła. De rechtbank verzoekt de informatie alsnog ook voor deze (en eventuele andere) bevoegde instantie(s) te verstrekken en zo nodig de vragen ter beantwoording aan de betreffende instanties door te geleiden.
Ten aanzien van vraag A1:
Blijkens het gegeven antwoord is/zijn één of meer (vice)presidenten ontslagen. Wat is de reden voor dit/deze ontslag(en)?
Zijn de betreffende personen nog werkzaam als rechter of bekleden zij in het geheel niet langer een functie op deze rechtbank? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van vraag A4:
1. De rechtbank verzoekt dat deze vraag alsnog zal worden beantwoord en zo nodig zal worden doorgeleid naar een instantie die bevoegd en in de gelegenheid is deze vraag te beantwoorden.
Ten aanzien van vraag C1:
1. De rechtbank verzoekt dat deze vraag zal worden doorgeleid naar een instantie die bevoegd en in de gelegenheid is deze vraag te beantwoorden.
Ten aanzien van vraag C3:
De rechtbank verzoekt dat deze vraag zal worden doorgeleid naar een instantie
die bevoegd en in de gelegenheid is deze vraag te beantwoorden.
Ten aanzien van vraag E1:
Blijkens verstrekte informatie waren (ten tijde van de beantwoording) nog geen zaken behandeld door het Hooggerechtshof. Zijn er wel zaken aanhangig gemaakt?
Zijn er adviezen uitgebracht?
De rechtbank verzoekt – voor zover dit nog niet uit het voorgaande voortvloeit - dat de vragen worden doorgeleid naar een bevoegd(e) persoon of instantie, indien dit voor de beantwoording van de vragen noodzakelijk is..
Eindvraag:
Tot slot verzoekt de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit alle gegevens die in deze dialoog van belang zijn maar wellicht buiten het kader van de gestelde vragen vallen, te vermelden.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de hiervoor genoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
De vragen dienen binnen vier weken na de uitspraak te worden beantwoord. Binnen vier weken na ontvangst van de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit zal een vervolgzitting worden gepland.

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk Pools tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 januari 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.