ECLI:NL:RBAMS:2019:8262

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
13/168291-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie voor voorbereidingshandelingen van een gewapende overval op McDonald's

Op 6 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor een gewapende overval. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 juli 2019 in Diemen, samen met anderen, voorwerpen en een vuurwapen voorhanden had, bestemd voor het plegen van een misdrijf. De verdachte en zijn medeverdachten werden aangetroffen in een auto met afgeplakte kentekenplaten, waarin bivakmutsen, handschoenen en een hagelgeweer aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de combinatie van deze voorwerpen en de omstandigheden voldoende bewijs opleverde voor het medeplegen van de voorbereiding van een gewapende overval.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een jeugddetentie van 9 maanden had geëist, gevolgd. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, het strafblad van de verdachte en de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming Regio Amsterdam. De verdachte is eerder veroordeeld voor diefstallen met geweld en was kort na een lange detentie opnieuw in aanraking gekomen met justitie. De rechtbank heeft besloten om de verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft tevens de voorwaardelijke PIJ-maatregel omgezet in een onvoorwaardelijke maatregel, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13/168291-19; 13/684097-17 (tul)
Datum uitspraak: 6 november 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2001,
wonende op het [adres] ,
gedetineerd in de [detentieadres] .
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C. Crince le Roy, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat naar voren is gebracht door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de heer [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), de heer [naam 3] , namens de Waag en de moeder van verdachte.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 juli 2019 te Diemen, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, ter
voorbereiding van het te plegen misdrijf van diefstal met geweld (artikel
312 WvSr) en/of bedreiging met geweld en/of afpersing (artikel 317
WvSr), althans van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving
een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk (een)
voorwerp(en), (een) stof(fen), (een) informatiedrager(s), (een) ruimte(n)
en/of (een) vervoermiddel(en) bestemd tot het in vereniging begaan van
genoemd(e) misdrij(f)(ven), te weten (onder meer)
- een of meerdere bivakmutsen en/of
- een (vuur)wapen, te weten een (hagel)geweer en/of
- een of meerdere handschoen(en)
- een auto met afgeplakte kentekenplaten
heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of
voorhanden heeft gehad;
(art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 12 juli 2019 te Diemen , in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een
of meer wapens van categorie III, te weten een hagelgeweer (van het
merk Maverick, kaliber 12 en/of munitie van categorie III, te weten 5
hagelpatronen (van het kaliber 12), voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 12 juli 2019 te Diemen tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf van diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld (artikel 312 WvSr) en/of afpersing (artikel 317 WvSr), opzettelijk voorwerpen en een vervoermiddel, bestemd tot het in vereniging begaan van genoemd(e) misdrij(f)(ven), te weten:
- bivakmutsen en
- een vuurwapen, te weten een hagelgeweer en
- handschoenen en
- een auto met afgeplakte kentekenplaten
voorhanden heeft gehad;
2.
op 12 juli 2019 te Diemen tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie III, te weten een hagelgeweer van het merk Maverick, kaliber 12 en munitie van categorie III, te weten 5 hagelpatronen van het kaliber 12, voorhanden heeft gehad;
Overweging ten aanzien van de feiten 1 en 2:
De rechtbank is -met de officier van justitie en anders dan de raadsman- van oordeel dat het dossier voldoende feiten en omstandigheden bevat op grond waarvan kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen en wapenbezit.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen is vereist dat kan worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, voorhanden heeft gehad. Daarom zal moeten worden bewezen dat de voorwerpen die de verdachte en zijn medeverdachten met zich voerden bestemd zijn tot het begaan van een dergelijk misdrijf. Krachtens de geldende jurisprudentie is daarbij van belang dat de voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar de uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen, dienstig konden zijn voor het misdadige doel (HR 20 februari 2007, LJN AZ0213). Niet van belang is dat het merendeel van de aangetroffen voorwerpen normale gebruiksvoorwerpen zijn. Immers dienen de voorwerpen in hun gezamenlijkheid en naar hun uiterlijke verschijningsvormen te worden beoordeeld, waarbij ook niet geabstraheerd mag worden van het doel dat verdachte met deze voorwerpen voor ogen had. Bij oordelen aangaande het bewijs van dat doel, spelen in beginsel alle feiten en omstandigheden van het geval een rol.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hierna te noemen feiten en omstandigheden kan worden bewezen dat er sprake is van het medeplegen van strafbare voorbereiding van een gewapende overval en wel op de McDonalds aan de Sniep te Diemen. Op vrijdag 12 juli omstreeks 03.30 treft de politie verdachte en zijn twee mededaders aan in een auto waarvan op dat moment het kenteken zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde was afgeplakt. Zij bevonden zich op de parkeerplaats van de Mc Donalds aan de Sniep te Diemen. Bij het zien van de politie keken de drie inzittenden verschrikt en tijdens de controle gedroegen met name verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] zich zeer zenuwachtig en gespannen. Na het openen van het linker achterportier van het voertuig constateerden de opsporingsambtenaren de loop van een vuurwapen links achterin de auto. Het bleek een shotgun, een enkelloops pompgeweer te zijn, niet in verpakking en klaar voor gebruik. Bij de doorzoeking werden er in een tas links achterin de auto vijf patronen, geschikt om af te vuren met de shotgun, gevonden. Er lagen bij de bestuurdersstoel, links achterin en bij de passagiersstoel in totaal drie bivakmutsen en handschoenen in de auto,. Uit onderzoek aan de telefoon die bij de verdachte in beslag is genomen blijkt dat een week daarvoor, op 5 juli 2019 te 21:11:29 uur, middels Google de opdracht is gegeven te zoeken naar "mcdonalds diemen sniep". Zoals hiervoor weergegeven trof de politie de auto aan om 03.30 uur, een half uur na sluitingstijd van de McDrive, behorend bij het restaurant. Uit de beelden van de bodycams van de politie bleek dat de lichten van de McDonalds nog brandden. Ten slotte blijkt bij de insluitingsfouillering van de verdachte dat op het embleem van de jas die hij droeg ten tijde van de aanhouding tape was geplakt.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven omstandigheden en de combinatie en onderlinge samenhang van de aangetroffen voorwerpen, het vooropgezette plan van verdachte kan worden afgeleid dat hij deze voorwerpen voorhanden heeft gehad met het voornemen om daarmee een overval te plegen op de McDonalds even na sluitingstijd. Hoe dan ook kan het niet anders dan dat verdachte moet hebben geweten van de aanwezigheid van het vuurwapen in de auto. Verdachte zat immers met twee medeverdachten in een auto, waarvan de kentekenplaten met tape waren afgeplakt, het embleem op de jas van verdachte was met tape afgeplakt, er waren drie bivakmutsen en handschoenen in de auto alsmede een onverpakte shotgun met bijbehorende munitie. Dit is redengevend voor de conclusie dat de inzittenden van de auto een misdadig doel voor ogen stond, waarbij de identiteit verborgen zou worden en gebruik zou worden gemaakt van het vuurwapen. Verdachte moet dan ook net als zijn medeverdachten minst genomen hebben geweten van het vuurwapen en in ieder geval een zekere beschikkingsmacht over het vuurwapen hebben gehad. Het precieze doelwit van verdachten volgt daarnaast naar het oordeel van de rechtbank uit de plaats waar en het tijdstip waarop verdachten zijn aangetroffen, in combinatie met het een week tevoren opzoeken van gegevens met betrekking tot deze specifieke McDonalds.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat hij niet van plan was om een misdrijf te plegen en dat hij niets wist van de aanwezigheid van de voorwerpen, bijzonderlijk het wapen in de auto, dan ook niet geloofwaardig. . De rechtbank acht het nog van belang dat er in deze zaak, anders dan bij het door de raadsman aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 28 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:179), geen sprake was van een verkeerscontrole vanuit de politie, maar dat de politie werd gealarmeerd door het afgeplakte kenteken van de auto waarin verdachte en zijn mededaders zich bevonden op de parkeerplaats bij de McDonalds even na sluitingstijd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem onder 1 en 2 bewezen verklaarde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 9 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft aangevoerd dat bij een veroordeling aan verdachte een jeugddetentie gelijk aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis dient te worden opgelegd.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting jeugd, welke dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en regelmatig worden geactualiseerd. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door een first offender. Bij de eerste keer recidive kan een verhoging worden toegepast van maximaal 50% of een andere strafmodaliteit. Bij verdere recidive kan een verhoging worden toegepast van meer dan 50% of een andere strafmodaliteit.
In de onderhavige zaak geldt als uitgangspunt voor strafoplegging dat ten aanzien van voorbereiding van een overval van een winkel aansluiting gezocht dient te worden bij de orientatiepunten voor overval winkel zodat een jeugddetentie vanaf vier maanden kan worden opgelegd, waarbij rekening gehouden kan worden met strafverzwarende omstandigheden, zoals het georganiseerde karakter. Vanwege veelvuldig vuurwapenbezit en –geweld in Amsterdam hebben de Amsterdamse kinderrechters besloten ten aanzien van (echt) vuurwapenbezit uit te gaan van jeugddetentie vanaf drie maanden. Beide oriëntatiepunten gelden voor first offenders.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het voorbereiden van een gewapende overval. Verdachte en zijn mededaders hebben daarbij, in een auto met afgeplakte kentekens, bivakmutsen en handschoenen voorhanden gehad, alsmede een vuurwapen en munitie, geschikt om mee te schieten. Gewapende overvallen zijn ernstige en ingrijpende strafbare feiten, die vaak enorme gevolgen hebben voor de slachtoffers daarvan. Zij zorgen daarnaast voor gevoelens van angst en onveiligheid, voor de samenleving in het algemeen en voor de slachtoffers in het bijzonder.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 september 2019. Hieruit blijkt dat verdachte de afgelopen jaren veroordeeld is wegens een grote hoeveelheid diefstallen met geweld. Ten tijde van het plegen van dit feit was verdachte nog maar enkele maanden vrij na lange detentie.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de evaluatie van JBRA van 21 oktober 2019. JBRA heeft ter zitting het advies bevestigd, inhoudende dat indien verdachte veroordeeld zou worden, dan de consequentie is dat de PIJ-maatregel
ten uitvoer gelegd dient te worden. Als de PIJ niet ten uitvoer wordt gelegd moet aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd, met als bijzondere voorwaarden het zich houden aan elektronisch toezicht, een avondklok en een contactverbod met de medeverdachten, het hebben van een dagbesteding en vrijetijdsbesteding en het meewerken aan de behandeling FAST bij de Waag, plaatsing in het Forensisch Centrum Adolescenten en de hulpverlening die JBRA nodig acht. Volgens JBRA is verdachte veelvuldig gedetineerd geweest en is er nog geen tijd geweest voor behandeling. Hij is zelf bepalend voor het slagen daarvan.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het rapport van de Raad van 9 oktober 2019. De Raad heeft zich ter zitting aangesloten bij het advies van JBRA. Volgens de Raad zijn er heel veel zorgen over verdachte. Hij is snel na zijn detentie weer met justitie in aanraking gekomen en hij heeft zich weer gevoegd bij zijn vrienden.
De Waag heeft ter zitting verklaard dat de behandeling FAST heel intensief is. De vriendenkeuze van verdachte is een risico. Ook kan de moeder hem onvoldoende begrenzen.
Gelet op al het voorgaande, ziet de rechtbank aanleiding om de eis van de officier van justitie te volgen. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van de feiten, het strafblad van verdachte en het advies van de Raad en JBRA. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van de jeugddetentie in voorwaardelijk vorm op te leggen. Dat is gelegen in de ernst van de feiten en in de hierna volgende beslissing om de PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 16 oktober 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/684097-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 21 december 2017 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, met bevel dat deze maatregel niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 77bb van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte is toegezonden.
Verdachte heeft zich binnen de proeftijd wederom schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. De rechtbank is derhalve van oordeel dat, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de persoon van veroordeelde, als ook de adviezen van de Raad en JBRA opname van veroordeelde in een inrichting voor jeugdigen de enige optie is om voldoende (behandel)resultaten te behalen en het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Behandeling van veroordeelde is in het belang van veroordeelde en de veiligheid van de maatschappij.
De rechtbank zal derhalve de voorwaardelijke PIJ maatregel omzetten in een onvoorwaardelijke PIJ maatregel. De maatregel wordt opgelegd voor een strafbaar feit dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 46, 77a, 77g, 77i, 77gg, 312 en/of 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Medeplegen van voorbereiding van diefstal voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren en/of afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis van 21 december 2017 opgelegde voorwaardelijke maatregel, zijnde:
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.S. Crince Le Roy, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. J.P.C. van Dam van Isselt en I.M. Nusselder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Wilbers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 november 2019.