ECLI:NL:RBAMS:2019:8236

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
13/665262-15 en 13/674208-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meermalen (poging) diefstal in vereniging met geweld en oplichting

Op 4 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten van diefstal en oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, in de periode van 14 april 2014 tot en met 5 juni 2015, op geraffineerde wijze slachtoffers heeft benaderd die onroerende goederen of andere waardevolle zaken te koop aanboden. De daders deden zich voor als rijke (Joodse) zakenlieden en maakten gebruik van valse namen en chique kleding om vertrouwen te wekken. In verschillende gevallen werden slachtoffers naar hotels en horecagelegenheden gelokt, waar zij onder valse voorwendselen geld moesten wisselen. In twee gevallen werd geweld gebruikt, waarbij pepperspray werd ingezet en slachtoffers fysiek werden overmeesterd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot diefstal met geweld en meermalen oplichting, en heeft hem een gevangenisstraf van 21 maanden opgelegd. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/665262-15 (A) 13/674208-17 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 4 november 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 en 19 september 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter zitting van 26 juli 2018 gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.E.A. Duyvendak en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.A. Huibers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tekst van de op 27 oktober 2015 gewijzigde tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in de periode van 14 april 2014 tot en met 5 juni 2015 schuldig heeft gemaakt aan zes strafbare feiten, te weten het plegen van een diefstal in vereniging met geweld en een poging daartoe en vier maal het medeplegen van oplichting.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
3.1.1.
Zaak A feit 1 (hierna ook: feit A1)
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij een advertentie op de website [naam website 1] had geplaatst, waarin hij een stuk grond met een bouwproject in België te koop aanbood.
Op 14 maart 2015 belde een man die zich [naam 1] noemde. Hij zei dat hij en zijn vader [naam 2] in het project geïnteresseerd waren. Zij maakten een afspraak voor een ontmoeting, die plaatsvond op 15 maart 2015 in het [naam café 1] in Amsterdam. [naam 1] en [naam 2] waren daar beiden gekleed in maatpak en [naam 1] droeg een keppel. Zij vertelden aangever dat ze in de partijhandel zaten. Op 27 maart 2015 werd aangever door [naam 1] gebeld voor een volgende ontmoeting. Die ontmoeting vond plaats op 29 maart 2015 in het [naam café 2] in Apeldoorn. Bij die ontmoeting overhandigde aangever aan [naam 1] en [naam 2] de koopovereenkomst. [naam 1] en [naam 2] stelden daar ook voor om elkaar op 31 maart 2015 te ontmoeten in het [naam hotel 1] in Amsterdam. [naam 1] zou daar een aanbetaling meenemen in biljetten van 500 euro en vroeg of aangever een aantal biljetten kon omwisselen in kleinere coupures. Aangever ging hiermee akkoord.
[naam 1] kwam op 31 maart 2015 alleen naar de afspraak in het [naam hotel 1] en dronk daar cola uit een glas. Vervolgens stelde hij aangever voor om naar buiten te gaan om de papieren nog eens door te nemen in de auto bij zijn broer. [naam 1] liet een stapel biljetten van 500 euro zien ter waarde van duizenden euro’s. Aangever ging, ondanks dat hij argwaan had, mee naar buiten met zijn koffer met daarin 35.000 euro. [naam 1] had het portier aan de passagierszijde geopend. Aangever stond voorovergebogen met zijn hoofd in de auto en zei tegen de broer dat hij maar naar het hotel moest komen. Toen voelde aangever dat [naam 1] tegen hem aan kwam staan. Aangever deed een stap naar achter waardoor [naam 1] viel. Op hetzelfde moment voelde aangever uit de richting van de broer een vloeistof in zijn ogen komen, die een hevige pijn veroorzaakte.
Op het colaglas waaruit “ [naam 1] ” heeft gedronken is DNA-materiaal aangetroffen dat een match heeft opgeleverd met het DNA van verdachte.
Van de vloeistof die in de richting van aangever werd gespoten is vastgesteld dat het pepperspray betrof.
3.1.2.
Zaak A feit 2 (hierna ook: feit A2)
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij een advertentie op de website [naam website 1] heeft geplaatst, waarin hij bouwgronden in België te koop aanbood.
Op 11 mei 2015 werd aangever gebeld door een man die zich [naam 3] noemde. Zij maakten een afspraak voor een ontmoeting die de volgende dag plaatsvond in het [naam hotel 11] in Amersfoort. [slachtoffer 2] , zijn broer [naam broer slachtoffer 2] en zijn zus [ zus slachtoffer 2] ontmoetten daar [naam 3] en een man die door [naam 3] ’papa’ werd genoemd. [naam 3] en ‘papa’ gingen akkoord met de vraagprijs op voorwaarde dat zij 70.000 euro in coupures van 500 euro konden wisselen in kleinere coupures. Aangever ging daarmee akkoord. Vervolgens liet [naam 3] een man naar de bouwgronden in België kijken en daarna maakten zij een afspraak voor een ontmoeting op 5 juni 2015 bij het [naam hotel 2] te Spijkenisse.
Op 5 juni 2015 kwam ‘papa’ alleen het hotel in Spijkenisse binnen met een aktetas in zijn hand en een keppel op zijn hoofd. Hij liet aangever een kopie van een paspoort zien die van de persoon zou zijn die de bouwgronden zou kopen. Aangever ging vervolgens het geld dat hij had meegebracht uit zijn auto halen en zag toen iemand in een Saab zitten van wie hij eerst dacht dat het [naam 3] was. Deze persoon stelde zich echter voor als [naam 1] . Aangever liep met de laptoptas, waarin hij het geld had gedaan, terug naar het hotel en legde deze op tafel. ‘Papa’ pakte de tas, zei: “even nakijken” en liep weg met de tas met geld. Aangever zag ‘papa’ even later wegrijden in de eerdergenoemde Saab, terwijl hij op de bijrijdersstoel zat.
Voor, tijdens en na de ontmoeting met aangever heeft de politie een aantal van de door verdachte en zijn medeverdachten gebruikte telefoons getapt. Ook deed de politie observaties bij en rond het hotel. Daardoor is verdachte korte tijd na het verlaten van het hotel in een taxi in Hoogvliet aangehouden tezamen met medeverdachte [medeverdachte 1] , waarbij onder meer in de auto op de plek waar verdachte had gezeten een plastic tas met daarin 70.000 euro is aangetroffen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in zijn politieverhoor verklaard dat hij in het [naam hotel 2] is geweest en dat hij 70.000 euro aan verdachte heeft gegeven.
3.1.3.
Zaak A feit 3 (hierna ook: feit A3)
Aangeefster [slachtoffer 3] had een advertentie op de websites [naam website 1] en [naam website 2] geplaatst, waarin zij een appartement in Middelkerke, België te koop aanbood.
Op de tweede advertentie kwam een reactie per e-mail van ene [naam 4] . Zij ontmoetten elkaar in januari en februari 2015 in respectievelijk het [naam café 2] en het [naam café 3] in Apeldoorn. [naam 4] was daar beide keren met zijn vader [naam 2] . [naam 4] had verteld dat hij van Joodse afkomst was en zijn vader [naam 2] leek als twee druppels water op de Franse acteur Louis de Funès, aldus de schoonzoon van aangeefster. [naam 4] en [naam 2] vertelden dat ze in de diamanthandel zaten en ze wilden, als voorwaarde voor de aankoop van het appartement, briefjes van 500 euro omwisselen in kleinere coupures. Aangeefster ging daarmee akkoord. Zij had naar de volgende afspraak, op 3 april 2015 in Amsterdam, 16.500 euro in kleine coupures meegenomen. [naam 4] zou dit bedrag in coupures van 500 euro meenemen en nog 33.000 euro voor de aanbetaling van het appartement.
[naam 4] kwam op de afspraak op 3 april 2015 zonder zijn vader naar het [naam hotel 3] in Amsterdam. Aangeefster ging met [naam 4] mee naar het toilet waar ze het geld zouden wisselen. Daar zei [naam 4] dat ze niet in het toilet zouden blijven en gezamenlijk liepen ze naar buiten. Eenmaal buiten greep [naam 4] de handtas van aangeefster met daarin het geld en andere persoonlijke eigendommen en sprong in een auto. De auto reed weg en aangeefster, die de tas nog vasthield, werd meegetrokken en viel daardoor op de grond.
In het [naam hotel 3] heeft [naam 4] een jas achtergelaten, waarin DNA-materiaal is aangetroffen dat matcht met het DNA van verdachte.
3.1.4.
Zaak B feit 1 (hierna ook: feit B1)
Aangever [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij advertenties had gezet op de websites [naam website 1] en [naam website 2] , waarin hij een boot te koop aanbood.
Op 14 april 2014 werd aangever gebeld door een man die zich [naam 5] noemde en interesse toonde in de boot. Zij spraken af elkaar de volgende dag, 15 april 2014, in een hotel in Amsterdam te ontmoeten. Daar was [naam 5] met iemand die zijn broer [naam 6] zou zijn. Zij wilden de boot kopen onder de voorwaarde dat zij een bedrag van 35.000 euro in coupures van 500 euro met aangever konden wisselen in kleinere coupures, waarna zij 35.000 euro op zijn bankrekening zouden overmaken. Aangever zou daar dan nog 15.000 euro extra in coupures van 500 euro voor krijgen. [naam 5] en [naam 6] hadden verteld dat hun vader diamanthandelaar was en over veel zwart geld beschikte. Op 24 april 2015 ontmoette aangever [naam 5] bij [naam hotel 4] in Amsterdam waarbij zij 5000 euro omwisselden. Vervolgens kwam vader [familienaam] op 27 april 2014 in België naar de boot kijken.
Op de derde afspraak in het [naam hotel 5] in Amsterdam op 30 april 2014 kwam alleen [naam 5] . Aangever had 35.000 euro meegenomen en gaf de envelop met geld aan [naam 5] . [naam 5] liep met de envelop in de richting van het toilet waar hij het geld zou controleren. Even later kwam de manager van het hotel vertellen dat zij hem via de achterkant van het hotel hadden zien wegrennen.
Bij de eerste afspraak op 15 april 2014 was ook de stiefzoon van aangever aanwezig, die met zijn telefoon een foto van [naam 5] en [naam 6] heeft gemaakt. Op deze foto heeft een verbalisant, [verbalisant 1] , en ook een (voormalig) medeverdachte, [ medeverdachte 2] , [naam 5] herkend als verdachte en [naam 6] als medeverdachte [medeverdachte 3] .
3.1.5.
Zaak B feit 2 (hierna ook: feit B2)
Aangever [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij een advertentie had gezet op de website [naam website 1] , waarin hij een appartement te koop aanbood.
Op 22 september 2014 belde iemand die zich [naam 7] noemde en zei geïnteresseerd te zijn in de woning. Zij spraken af elkaar de volgende dag te ontmoeten in het [naam hotel 1] in Amsterdam. Daar was ook de vader van [naam 7] , die een keppeltje op zijn hoofd droeg. Beiden droegen een maatpak. [naam 7] vertelde dat hij een winkelketen had van vier winkels en dat hij 40.000 euro had in coupures van 500 euro en dat hij als voorwaarde voor de koop van het appartement deze biljetten wilde omwisselen in kleinere coupures. Op 27 september 2014 is iemand het appartement in België komen bekijken.
Op 1 oktober 2014 hadden zij weer bij het [naam hotel 1] afgesproken. [naam 7] kwam ditmaal alleen. Aangever was met zijn vrouw gekomen. Toen zijn vrouw naar de wc was, pakte [naam 7] de aktetas van aangever met daarin de 40.000 euro en zei dat hij dit bij de wc bij de vrouw van aangever ging omwisselen. Aangever zag even later zijn vrouw terugkomen zonder tas en zijn vrouw vertelde dat [naam 7] met de aktetas met het geld het hotel uit was gelopen.
3.1.6.
Zaak B feit 3 (hierna ook: feit B3)
Aangeefster [slachtoffer 6] heeft verklaard dat zij een advertentie had gezet op de website [naam website 1] , waarin zij een bed & breakfastbedrijf te koop aanbood.
Hierop reageerde een man die zich [naam 8] noemde en interesse toonde in het bedrijf. Op 12 november 2014 ontmoette aangeefster en haar man [naam 8] in het [naam hotel 6] in Amsterdam. [naam 8] was daar met een kleine man van in de 50 à 60 jaar oud. Beide droegen een pak. De mannen vroegen of ze de betaling contant konden doen, in biljetten van 500 euro. De volgende dag spraken zij telefonisch af dat aangeefster 5.000 euro zou meenemen voor een testwissel. Weer een dag later vond deze wissel plaats in het [naam hotel 7] in Amsterdam. Op 16 november 2014 kwam een jonge vrouw met een Nederlandse taxi bij aangeefster langs om foto’s te maken van haar bed & breakfastbedrijf . Zij maakte tevens notities in een boekje. Een dag later ontving aangeefster een sms waarin stond: “van onze kant is alles ok”.
Aangeefster maakte een nieuwe afspraak voor 22 november 2014. Die dag ontmoetten zij en haar man [naam 8] eerst bij het [naam hotel 8] , waar geen kamer beschikbaar was, om daar het geld te tellen. Daarna gingen ze naar het [naam hotel 9] , waar ook geen kamer beschikbaar was. De afspraak is vervolgens naar een later tijdstip die avond verplaatst, rondom 18:00 uur. De laatste afspraak was in het [naam hotel 10] . Buiten bij het [naam hotel 10] stond de kleine oudere man, die aangeefster en haar man op 12 november 2014 in het [naam hotel 6] hebben ontmoet, een sigaret te roken. Aangeefster en haar man hadden samen met deze oudere man plaats genomen in de lounge van het hotel. De man van aangeefster gaf 15.000 euro in een envelop aan deze man. Hij had vervolgens gezegd dat hij ging kijken of het geld echt was. Hij liep ermee weg en kwam niet meer terug. Zijn aktetas had hij in de lobby achtergelaten. Daarin werden biljetten van 500 euro aangetroffen die vals bleken te zijn.
Op de camerabeelden van de lounge van het [naam hotel 10] is te zien dat aangeefster en haar man in gesprek zijn met een andere man die een envelop aanneemt en ermee wegloopt. Deze man is door twee verbalisanten herkend als medeverdachte [medeverdachte 1] .
3.1.7.
Onderzoek 13Rakker
Naar aanleiding van de aangiftes van de feiten A1 en A3 waarin de politie overeenkomsten signaleerde tussen de werkwijze van de daders, is het onderzoek 13Rakker opgestart, waarin een dadergroep naar voren kwam waarvan onder meer medeverdachte [medeverdachte 1] en zijn zoon [medeverdachte 3] deel uitmaakten. Het betrof de volgende overeenkomsten:
• Slachtoffers worden via internet gezocht op buitenlandse websites;
• Slachtoffers komen uit het buitenland;
• Slachtoffers worden naar Nederland gelokt;
• Afspraken vinden plaats in horecagelegenheden;
• Eindafspraak vindt plaats in een hotel;
• Daders doen zich voor als zakenmensen (van Joodse afkomst);
• Daders komen vermoedelijk uit Roma-kringen;
• Daders zijn over het algemeen netjes gekleed.
Bij een politieobservatie van de verdachten op 30 mei 2015 die leidde naar Maastricht, kwam ook verdachte in beeld. Verdachte en zijn vader [medeverdachte 1] hadden daar met twee Belgische vrouwen een afspraak. Deze afspraak ging over de aankoop van een woning in België die zij contant wilden betalen. Verdachte en [medeverdachte 1] gebruikten bij deze afspraak de namen [naam 9] en [naam 10] .
Zoals onder 3.1.2 weergegeven volgde de politie de groep vervolgens voorafgaand aan en tijdens de ontmoeting met de aangever van feit A2 in Spijkenisse op 5 juni 2015 en hield verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] na een korte achtervolging aan terwijl zij in bezit waren van het geld van aangever [slachtoffer 2] .
In het vervolg van het onderzoek heeft de politie op basis van eerdergenoemde modus operandi en waar mogelijk op basis van camerabeelden en een foto, verdachte en één of twee medeverdachten gekoppeld aan vier eerdere feiten. Van deze vier feiten zijn er aan verdachte drie ten laste gelegd. Dit betreft de drie feiten in zaak B.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit A1 primair, A2 primair en A3 primair en B1 primair en tot vrijspraak van de overige feiten, te weten B2 en B3, nu de betrokkenheid van verdachte daarbij onvoldoende kan worden vastgesteld.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van alle feiten met uitzondering van A1 primair. Wat dit feit betreft heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de feiten A2 primair en B1 primair heeft de verdediging - kort gezegd - aangevoerd dat de slachtoffers niet de nodige omzichtigheid hebben betracht zodat het feit niet kan worden gekwalificeerd als oplichting.
Wat de overige feiten betreft heeft de verdediging primair aangevoerd dat er onvoldoende bewijs voor betrokkenheid van verdachte is. Voor zover verdachte is herkend door aangevers of verbalisanten, waaronder feit A3, zijn deze herkenningen niet betrouwbaar. De modus operandi die aan verdachte en medeverdachten wordt toegeschreven wordt door meerdere dadergroepen toegepast zodat deze niet kan bijdragen aan het bewijs.
Ten aanzien van feit A2 subsidiair heeft de verdediging vrijspraak bepleit omdat verdachte niet zelf aantoonbaar iets heeft weggenomen en geen opzet op het wegnemen kan worden bewezen via het medeplegen.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Modus operandi en aanhouding voor feit A2
Op basis van het door de politie verrichte onderzoek stelt de rechtbank vast dat in alle zes tenlastegelegde zaken sprake is van een werkwijze die in grote lijnen overeenkomt. In alle gevallen zijn slachtoffers benaderd die dure objecten, meestal vastgoed, aanboden op Belgische websites zoals [naam website 1] , en zijn er afspraken geweest in diverse horecagelegenheden in Nederland. De daders waren netjes gekleed, in ieder geval bij de eerste afspraak in (maat)pak, en deden zich voor als rijke (Joodse) zakenlieden die beschikten over veel zwart geld. Zij maakten daarbij gebruik van verschillende voor- en achternamen die vaak bij Joodse mensen voorkomen. Voorafgaand aan de aankoop wilden de daders coupures van 500 euro met de slachtoffers wisselen tegen kleinere coupures. Zij maakten eerst één of twee afspraken om de aankoop van het object te bespreken. Meestal vond ook nog een bezichtiging van het aan te kopen object plaats (alleen niet bij feit A1 waar de bezichtiging nog niet had plaatsgevonden). De laatste afspraak, waarbij de ‘wissel’ van het geld zou plaatsvinden verliep niet altijd op gelijke wijze. Als de slachtoffers het toelieten nam een van de daders het geld mee om het zogenaamd te controleren, waarbij hij om vertrouwen te wekken meestal een persoonlijk eigendom achterliet, zoals een jas, een tas of een telefoon (feiten A2, A3, B2 en B3). Als deze geweldloze methode niet succesvol was, pasten een of meerdere daders geweld toe (feiten A1 en A3).
Vast staat dat medeverdachte [medeverdachte 1] op 5 juni 2015 in Spijkenisse de laptoptas met geld van aangever [slachtoffer 2] heeft meegenomen. De aanhouding van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] kon plaatsvinden, omdat zij en een aantal andere personen door de politie werden geobserveerd als verdachten van het medeplegen van de twee andere feiten die in zaak A aan verdachte zijn ten laste gelegd.
3.4.2.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot de feiten A1 en A3
Bij de feiten A1 en A3 is naar het oordeel van de rechtbank op basis van de aangiften, de beschrijving van de camerabeelden en de bevindingen met betrekking tot de aangetroffen DNA-sporen de betrokkenheid van verdachte voldoende komen vast te staan.
Ten aanzien van feit A3 stelt de rechtbank vast dat verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de vastgestelde overeenkomst tussen zijn DNA en de DNA-sporen die zijn aangetroffen op de in het [naam hotel 3] achtergelaten jas. In samenhang met de door de aangeefster en de getuigen gegeven signalementen van de persoon die zich [naam 4] noemde en het gebruik van dezelfde telefoonnummers die de dader van feit A1 gebruikte, acht de rechtbank bewezen dat verdachte degene was die zich als [naam 4] voordeed en die op 3 april 2015 de tas van aangeefster [slachtoffer 3] vastgreep en vasthield toen de auto wegreed, waardoor aangeefster ten val kwam.
De door verbalisant [verbalisant 2] op de beelden geconstateerde overeenkomsten in uiterlijk en kleding dragen daar verder aan bij. Het verweer van de raadsman dat er in zaak A3 onvoldoende bewijs is dat verdachte degene was die de tas van aangeefster afhandig maakte, omdat geen sprake is van een daadwerkelijke herkenning op de camerabeelden door verbalisant [verbalisant 2] , wordt door de rechtbank dan ook verworpen.
Hieruit volgt dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – diefstal in vereniging met geweld (feit A3 primair) en een poging daartoe (feit A1 primair).
3.4.3.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit B3
Bij dit feit heeft de partner van aangeefster het geld bij de laatste ontmoeting met de daders op 22 november 2014 in het [naam hotel 10] in Amsterdam overgedragen en is het door een van hen meegenomen. Uit de aangifte blijkt dat het contact met aangeefster werd gelegd door een persoon die zich [naam 8] noemde en die bij twee eerdere ontmoetingen aanwezig was. De omstandigheid dat de naam [naam 8] niet bij andere feiten voorkomt en het feit dat het object een bedrijf betrof in plaats van een woning of een boot, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen contra-indicatie voor betrokkenheid van verdachte, maar past goed in de onder 4.4.1 beschreven werkwijze.
Daarnaast hebben twee verbalisanten op de in het [naam hotel 10] opgenomen camerabeelden medeverdachte [medeverdachte 1] herkend als de man die het geld meenam. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor twijfel aan deze herkenning en gaat dan ook uit van zijn betrokkenheid bij dit feit.
De rechtbank stelt verder vast dat de signalementen die aangeefster op basis van beide ontmoetingen met de persoon die zich [naam 8] noemde, heeft gegeven zeer specifieke elementen bevatten. In bijzonder zijn kapsel (zwart haar met scheiding in het midden) en mager postuur, opvallend blinkend horloge en het dragen van een kakikleurige donsjas met bontkraag aan de capuchon bij de tweede ontmoeting. De rechtbank stelt vast dat verdachte op de foto die door een getuige bij feit B1 is genomen ook een opvallend horloge droeg en dat verdachte bij feit A3 een kakigroenkleurige jas met bontkraag aan de capuchon heeft achtergelaten. Ook de aangever van feit A2 noemt het grote dure horloge als opvallend kenmerk bij verdachte. Gelet op deze zeer specifieke kenmerken en het feit dat verdachte in deze periode vaker dergelijke feiten tezamen met zijn vader pleegde acht de rechtbank het redelijkerwijs uitgesloten dat een ander dan verdachte de persoon was die zich [naam 8] noemde.
De rechtbank acht daarom, anders dan de verdediging en de officier van justitie, bewezen dat verdachte dit feit mede heeft gepleegd.
3.4.4.
Strafbaarheid van de gedragingen
De verdediging heeft voor de feiten A2 en B1 vrijspraak bepleit onder verwijzing naar een aantal uitspraken, waaronder het overzichtsarrest met betrekking tot oplichting van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:2889). Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de aangevers van die feiten niet de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid hebben betracht die van hen onder gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. De gang van zaken, het beklinken van de verkoop van bouwgronden dan wel een woning in een hotel respectievelijk een (grand) café die deels zwart wordt betaald en waarbij eerst een contant bedrag wordt gewisseld tegen een commissie, is dermate ongebruikelijk dat daarbij niet zonder meer op basis van goed vertrouwen kan worden gehandeld. De aangevers zijn dan ook niet door de tenlastegelegde oplichtingsmiddelen bewogen tot de afgifte van de geldbedragen, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft gemotiveerd geconcludeerd tot verwerping van dit verweer.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen om daarvan vervolgens misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld. Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen, de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang.
De rechtbank is van oordeel dat aan de verdediging kan worden toegegeven dat aan de aangevers in alle voorliggende zaken een bepaalde mate van onzorgvuldigheid kan worden verweten en dat het meewerken aan een transactie waarvan zij wisten of behoorden te weten dat dit een strafbaar feit kon opleveren, namelijk witwassen, op zijn minst bedenkelijk is.
Die omstandigheden doen naar het oordeel van de rechtbank echter geen afbreuk aan het strafbare karakter van de gedragingen van verdachte en zijn mededader(s). Anders dan in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 februari 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:662) was er bij de hier aan de orde zijnde feiten geen sprake van het gebruik van slechts één listige kunstgreep. Evenmin is er sprake van een zaak zoals in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 april 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:1523), die grenst aan een civielrechtelijke wanprestatie. Bij de feiten A2 en B1, en ook bij feit B3, acht de rechtbank bewezen dat de aangevers zijn bewogen tot afgifte van de geldbedragen door de combinatie van het gebruik van valse namen en hoedanigheden, listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels, namelijk het verhaal van verdachte en zijn mededader(s) dat zij ondersteunden door het dragen van chique kleding en dure horloges, het afspreken in (vaak) luxere horecagelegenheden en hotels, het wekken van vertrouwen door het bezichtigen van de aan te schaffen objecten en het achterlaten van persoonlijke goederen, wanneer zij deden alsof zij het geld gingen wisselen of controleren. De omstandigheid dat er nog geen notaris bij de transactie was betrokken, acht de rechtbank, gelet op de fase waarin de onderhandelingen zich bevonden, bovendien ook niet geheel ongebruikelijk. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van deze drie feiten en verwerpt het verweer.
3.4.5.
Vrijspraak van het onder B2 tenlastegelegde
De rechtbank is met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is voor de betrokkenheid van verdachte bij dit feit.
De rechtbank stelt vast dat het signalement van de persoon, die zich [naam 7] noemde, wel op veel punten overeenkomt met dat van verdachte, maar acht het signalement, gelet op de wisselingen in samenstellingen van de dadergroep en het bestaan van verwante dadergroepen die dergelijke feiten plegen, onvoldoende specifiek om uit te sluiten dat een ander dan verdachte dit feit zou kunnen hebben gepleegd.
De rechtbank acht daarom niet bewezen wat in zaak B onder 2 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
zaak A:
1.
op 31 maart 2015 te Amsterdam, op de openbare weg, de Roelof Hartstraat, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen 35.000 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader:
- voornoemde [slachtoffer 1] hebben klemgezet en
- voornoemde [slachtoffer 1] met pepperspray in zijn ogen hebben gespoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
in de periode van 11 mei 2015 tot en met 5 juni 2015 te Amersfoort en te Utrecht en te Spijkenisse, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] en [ zus slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van 70.000,- euro, hebbende verdachte en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven – valselijk en listiglijk en/of bedrieglijk en in strijd met de waarheid, met een of meer van zijn mededaders,
- tegen voornoemde [slachtoffer 2] en [ zus slachtoffer 2] hebben gezegd dat hij, verdachte, en zijn mededaders de te koop staande (bouw)gronden van voornoemde [slachtoffer 2] en [ zus slachtoffer 2] zouden willen kopen en
- met voornoemde [slachtoffer 2] en [ zus slachtoffer 2] een afspraak hebben gemaakt dat voornoemde [slachtoffer 2] en [ zus slachtoffer 2] een geldbedrag zouden meebrengen in kleine coupures om te wisselen met verdachte en zijn mededaders voor een bedrag in coupures van 500,- euro en
- voornoemde [slachtoffer 2] en [ zus slachtoffer 2] een kopie van een paspoort hebben getoond,
waardoor voornoemde [slachtoffer 2] en [ zus slachtoffer 2] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
op 3 april 2015 te Amsterdam, op de openbare weg, de Aletta Jacobslaan, tezamen en in vereniging met een ander en anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 16.500 euro en een handtas en een Belgisch rijbewijs en een Belgisch paspoort en een bankpas en een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum] ), welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld tegen voornoemde [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader(s):
- de handtas van voornoemde [slachtoffer 3] hebben vastgepakt en
- aan voornoemde handtas zijn gaan trekken en
- in een auto zijn gestapt terwijl voornoemde [slachtoffer 3] de handtas nog vasthad en
- zijn weggereden terwijl voornoemde [slachtoffer 3] de handtas nog vasthad en
- voornoemde [slachtoffer 3] , via de handtas, hebben meegetrokken met een rijdende auto;
zaak B:
1.
in de periode van 14 april 2014 tot en met 30 april 2014 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van 35.000,- euro, hebbende verdachte en zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en/of bedrieglijk en in strijd met de waarheid, met een of meer van zijn mededader(s),
- tegen voornoemde [slachtoffer 4] gezegd dat hij, verdachte, en zijn mededader(s), de te koop staande boot van voornoemde [slachtoffer 4] zouden willen kopen en
- meermalen met voornoemde [slachtoffer 4] afgesproken om te onderhandelen over de aankoop van de boot en
- een bedrag van 5.000,- met [slachtoffer 4] gewisseld met echt geld om vertrouwen te kweken en
- met voornoemde [slachtoffer 4] een afspraak gemaakt dat verdachte en zijn mededader(s) een deel van de betaling zouden doen in coupures van 500,- euro en
- dat voornoemde [slachtoffer 4] een geldbedrag zou meebrengen in kleine coupures om te wisselen met verdachte en zijn mededader(s) voor een bedrag in coupures van 500,- euro,
waardoor voornoemde [slachtoffer 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
in de periode van 9 november 2014 tot en met 22 november 2014 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 6] heeft bewogen tot de afgifte van 15.000,- euro, hebbende verdachte en zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en/of bedrieglijk en in strijd met de waarheid, met een of meer van zijn mededader(s),
- tegen voornoemde [slachtoffer 6] gezegd dat hij, verdachte, en zijn mededader(s), het te koop staande bedrijf van voornoemde [slachtoffer 6] zouden willen kopen en
- meermalen met voornoemde [slachtoffer 6] afgesproken om te onderhandelen over de aankoop van het bedrijf en
- met voornoemde [slachtoffer 6] een afspraak gemaakt dat [slachtoffer 6] een geldbedrag zou meebrengen in kleine coupures om te wisselen met verdachte en zijn mededader(s) voor een bedrag in coupures van 500,- euro,
waardoor voornoemde [slachtoffer 6] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem in zaak A onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en in zaak B onder 1 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie de afwijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en de niet-ontvankelijkverklaring van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] . Ten slotte heeft de officier van justitie de teruggave gevorderd van de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, onder verwijzing naar de richtlijn voor strafvordering inzake oplichting van het Openbaar Ministerie en de LOVS-oriëntatiepunten voor straatroof, aangevoerd dat – rekening houdend met 10% korting omdat de strafdreiging ten tijde van het plegen van de feiten lager moet zijn geweest – voor de vier feiten waarvoor de officier van justitie bewezenverklaring heeft gevorderd in beginsel een gevangenisstraf van 453 dagen met ruimte voor een voorwaardelijk deel passend is. Gelet op de geruime overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak meent de verdediging dat een straf van 400 dagen, waarvan 255 dagen voorwaardelijk in dit geval passend zou zijn. Daarnaast heeft de verdediging afwijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en niet-ontvankelijkverklaring van de overige benadeelde partijen gelet op de door de verdediging bepleite vrijspraak. Ten slotte heeft de verdediging zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie dat de inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte kunnen worden teruggegeven.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich tezamen met zijn mededaders, in georganiseerd verband en op geraffineerde wijze, schuldig gemaakt aan twee straatroven met geweld en een aantal oplichtingen. Verdachte en zijn mededaders zochten slachtoffers die graag hun onroerende goederen of andere zaken wilden verkopen die soms al langere tijd te koop stonden. Door het gebruik van valse namen en chique kleding hebben verdachte en zijn mededaders zich voor gedaan als (Joodse) zakenlieden om bij de slachtoffers de indruk te wekken dat zij over veel geld beschikten. Op die manier en door het maken van meerdere afspraken hebben verdachte en zijn mededaders het vertrouwen van de slachtoffers gewonnen. Ook schakelden zij om het vertrouwen te vergroten soms derden in die de te koop staande objecten bezichtigden. Vervolgens maakten zij misbruik van het gewonnen vertrouwen door het geld op listige wijze van de slachtoffers afhandig te maken. In twee gevallen slaagden verdachte en zijn mededaders er niet in om het geld op deze eenvoudige manier mee te krijgen en probeerden zij het geld met geweld af te nemen. Eenmaal werd daarbij pepperspray in het gezicht van een slachtoffer gespoten en een andere keer trok verdachte de tas van een 83-jarige vrouw mee de auto in waardoor zij ten val kwam. Verdachte en zijn mededaders hebben zich bij hun handelen enkel laten leiden door hun eigen geldbelustheid. Zij hebben hun slachtoffers niet alleen financiële schade toegebracht, maar hen ook allemaal een onveilig gevoel gegeven en aan twee van hen ook lichamelijk letsel berokkend. In het bijzonder dit laatste rekent de rechtbank verdachte zeer aan. Verdachte heeft bovendien voor geen enkel feit een verklaring willen geven of enige verantwoordelijkheid willen nemen. Ook dit rekent de rechtbank hem aan.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een strafblad van 2 mei 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld.
Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM
De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem met betrekking tot een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen dan wel binnen 16 maanden, indien de verdachte in voorlopige hechtenis verkeert. Een uitzondering op deze regel is wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan echter in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. De redelijke termijn is aangevangen op 5 juni 2015 en verdachte heeft tot 28 oktober 2015 in voorlopige hechtenis verbleven. Op 26 juli 2018 was de zaak gereed voor behandeling en de redelijke termijn was op dat moment al in aanzienlijke mate, te weten met een jaar en twee maanden, overschreden.
Ter zitting van die datum heeft de verdediging zich aangesloten bij een aantal onderzoekswensen van de raadsman van medeverdachte. Deze verzoeken had de verdediging eerder zelf ook kunnen doen, waardoor geconcludeerd zou kunnen worden dat verdere overschrijding van de redelijke termijn voor rekening dient te komen van de verdediging. Anderzijds had de officier van justitie een belang om de zaken gezamenlijk te blijven behandelen. De rechtbank is een en ander afwegende van oordeel dat ook een deel van de hierdoor ontstane termijnoverschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) inzake oplichting en straatroof met enig geweld, die sinds april 2015 niet zijn veranderd, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden.
Anders dan de officier van justitie en de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Een gevangenisstraf voor de duur van de 145 dagen die verdachte tot nu toe in voorarrest heeft verbleven doet, naar het oordeel van de rechtbank, geen recht aan de ernst van de feiten waarvoor hij is veroordeeld en de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigt ook niet een dergelijk groot voorwaardelijk strafdeel. Verdachte kan met de door de rechtbank opgelegde straf wel in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling komen en het door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke strafdeel zou daaraan juist in de weg staan.
Verbeurdverklaring
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1
STK Jas Kl: blauw Oger colbertjas (4991134)
1
STK Computer Kl; paars HP (4954069)
1
STK Jas Kl: groen bontkraag (4954064)
De officier van justitie heeft gevorderd dat deze voorwerpen aan verdachte worden teruggegeven.
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte onder respectievelijk zaak A onder 2 (Ogerjas) en onder 3 (bontkraagjas en computer) is begaan, worden deze voorwerpen verbeurd verklaard.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen, omdat het gevorderde bedrag van € 70.029 inmiddels door de politie aan hem is teruggegeven en de laptoptas, waarvoor hij een bedrag aan schadevergoeding heeft gevorderd, bij dit vonnis aan hem zal worden teruggegeven.
Vordering van de benadeelde partij [ zus slachtoffer 2]
De vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen, omdat het gevorderde bedrag van € 70.000 inmiddels door de politie aan haar en haar broer [slachtoffer 2] is teruggegeven.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 16.700,34 aan materiële schadevergoeding.
De behandeling van de vordering levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 35.000,00 aan materiële schadevergoeding. Daarnaast heeft hij immateriële schadevergoeding gevorderd ter grootte van een door de rechtbank te bepalen bedrag.
De behandeling van de vordering levert, voor zover het de materiële schadevergoeding betreft, niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Vast staat dat aan de
benadeelde partij door het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de
rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Als daarnaast een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
In het overige deel van vordering is de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk. Nu de benadeelde partij de vordering tot vergoeden van immateriële schade niet heeft toegelicht levert de behandeling van dat gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte ter zake van dit feit niet wordt veroordeeld.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert € 15.400,00 aan materiële schadevergoeding.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Als daarnaast een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 6] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 312 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

Verklaart het in zaak B, onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 primair, 2 primair en 3 primair, en het in zaak B onder 1 primair, en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in zaak A onder 1 primair:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
in zaak A onder 2 primair en zaak B onder 1 en 3:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
in zaak A onder 3 primair:
diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
21 (eenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
1
STK Jas Kl: blauw Oger colbertjas (4991134)
1
STK Computer Kl; paars HP (4954069)
1
STK Jas Kl: groen bontkraag (4954064)
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] af.
Wijst de vordering van [ zus slachtoffer 2] af.
Wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot € 16.700,34 (zestienduizend zevenhonderd euro en vierendertig cent).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 16.700,34 (zestienduizend zevenhonderd euro en vierendertig cent) te betalen, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 118 (honderdachttien) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 4] toe tot € 35.000 (vijfendertigduizend euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] voornoemd, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 35.000 (vijfendertigduizend euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 210 (tweehonderdtien) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst de vordering van [slachtoffer 6] toe tot € 15.400 (vijftienduizend vierhonderd euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 6] voornoemd, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 6] aan de Staat € 15.400 (vijftienduizend vierhonderd euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 112 (honderdtwaalf) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.V. Essenburg, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en G.H. Marcus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 november 2019.