ECLI:NL:RBAMS:2019:8202

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
13/752107-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de Poolse rechtstaat en de waarborg van een eerlijk proces

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 17 oktober 2019, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar beoordeling aandacht besteed aan de situatie van de Poolse rechterlijke macht en de mogelijke gevolgen voor de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Polen. Er zijn zorgen geuit over de structurele gebreken in het Poolse rechtssysteem, die de waarborg van een eerlijk proces in gevaar kunnen brengen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de opgeëiste persoon geen specifieke feiten of omstandigheden heeft aangedragen die zouden wijzen op een reëel gevaar voor een oneerlijk proces na overlevering aan Polen. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toe te staan, waarbij de rechtbank zich baseert op de antwoorden van de Poolse autoriteiten op de gestelde vragen en de afwezigheid van concrete bezwaren vanuit de verdediging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752107-18
RK nummer: 19/1695
Datum uitspraak: 31 oktober 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 juni 2018 door de
Circuit Court in Katowice(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 oktober 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. O.P. Kuit, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing tot voorlopige hechtenis van de
Katowice-Wschod District Court in Katowicevan 2 maart 2018 (referentienummer IV Kp 74/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Pools recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

5.1
Inleiding
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925)
een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) van 25 juli 2018 inzake LM, C-216/18 PPU (
hierna: het
arrest).
In vervolg daarop heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) vastgesteld:
  • dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;
  • dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;
  • dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;
  • dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank in die zaak een aantal vragen geformuleerd en heeft zij de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Deze vragen zijn ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd. Bij brief van 25 september 2019 zijn de vragen beantwoord door de
Circuit Court in Katowice.
Voor zover van belang en samengevat weergegeven blijkt uit de beantwoording van de vragen het volgende:
- de strafzaak tegen de opgeëiste persoon zal in eerste aanleg worden behandeld door de
District Court in Katowice.Een eventueel hoger beroep zal worden behandeld door de
Circuit Court in Katowice.
- de president en twee vice-presidenten van de
Circuit Court in Katowicezijn door de Minister van Justitie uit hun functie ontslagen zonder nadere opgave van redenen terwijl hun ambtstermijn nog niet afgelopen was; een rechter van de
District Courtis aangesteld als nieuwe president en twee rechters van de
Circuit Court in Katowicezijn aangesteld als nieuwe vice-presidenten;
- de president en twee vice-presidenten van de
Appellate Court in Katowicezijn door de Minister van Justitie uit hun functie ontslagen zonder nadere opgave van redenen; een rechter van de
Appellate Courtis aangesteld als nieuwe president en de vice-presidenten zijn tot op heden niet vervangen;
- de eerste president en de presidenten van twee kamers van de
Supreme Courtwerden gedwongen met pensioen te gaan door de verlaging van de pensioenleeftijd van 70 naar 65. In totaal betrof het 23 rechters bij de Supreme Court. Op basis van een
interim measurevan het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 oktober 2018 zijn velen van hen, waaronder de eerste president, in functie gebleven;
- het nieuwe systeem waarbij rechtszaken willekeurig door een door het Ministerie van justitie beheerd computersysteem worden toebedeeld wordt in een resolutie van de rechters in het
Katowice Appellate Districtniet transparant genoemd. Ook is het systeem volgens deze rechters niet eerlijker en houdt het onvoldoende rekening met de aard van hun werkzaamheden;
- een rechter bij de
Circuit Court of Katowice, die tevens voorzitter is van de Poolse vereniging van rechters, heeft verklaard dat er een disciplinair onderzoek naar hem is gestart wegens het in het openbaar uiten van zijn mening over wetswijzigingen;
- rechters die de wijzigingen in het rechtssysteem steunen bekleden vaak functies die een extra financiële beloning meebrengen; de beloning van rechters die deel uitmaken van de disciplinaire kamer van de
Supreme Courtis op basis van de nieuwe regelgeving 40% hoger dan die van andere rechters die daar werkzaam zijn; veel nieuw benoemde rechters zijn voormalige officieren van justitie en zijn verbonden met het Ministerie van Justitie.
5.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat uit de door de
Circuit Court in Katowicegegeven antwoorden blijkt dat de opgeëiste persoon een gerede kans loopt dat hem bij de
District Court in Katowicegeen eerlijk en onafhankelijk proces wacht. Gelet daarop moet de overlevering worden geweigerd. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden om de uitvaardigende justitiële autoriteit in staat te stellen om de nadere informatie te verstrekken, zoals in de brief van 27 september 2019 is aangeboden.
5.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon geen hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht en dat ook overigens geen informatie voorhanden is op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat in dit concrete geval de opgeëiste persoon geen eerlijk proces krijgt na overlevering aan Polen. Het aanbod om nadere informatie te verstrekken is waarschijnlijk uit beleefdheid gedaan, voor het geval er nog vragen zouden zijn, en duidt er niet op dat informatie is achtergehouden. Voor aanhouding van de zaak is geen aanleiding en de overlevering van de opgeëiste persoon kan worden toegestaan.
5.4
Oordeel van de rechtbank
Zoals onder 5.1 weergegeven heeft de rechtbank in haar uitspraak van 4 oktober 2018 de eerste vraag van het toetsingskader dat uit het arrest van het HvJ voortvloeit, bevestigend beantwoord.
Bij uitspraak van 3 september 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:6583) heeft de rechtbank de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, ook bevestigend beantwoord.
Overeenkomstig het toetsingskader, gegeven bij het eerder genoemde arrest van het HvJ, dient de rechtbank bij deze stand van zaken nog de derde vraag te beantwoorden, namelijk of er
- in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen - zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt. Daarbij moet naar het oordeel van de rechtbank worden meegewogen wat bekend is geworden bij de beantwoording van de eerste en de tweede vraag.
Bij de beantwoording van de derde vraag spitst de beoordeling door de rechtbank zich toe
op hetgeen de opgeëiste persoon naar voren heeft gebracht.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon geen hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die zijn stelling onderbouwen dat hij in Polen geen eerlijk proces krijgt. Ook noopt de aard van het strafbare feit waarvoor de opgeëiste persoon zal worden vervolgd niet tot die conclusie. De verdenkingen ziet op een commuun delict. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht op zodanige wijze in de bijzondere aandacht van de Poolse uitvoerende macht staat dat dit aanleiding zou kunnen geven tot ongeoorloofde beïnvloeding van de rechter(s) die hem moet(en) berechten.
De rechtbank beschikt ook overigens niet over informatie waaruit zou blijken dat de strafzaak tegen de opgeëiste persoon bij de
District Court in Katowiceen (eventueel) de
Circuit Court in Katowicenegatief zal worden beïnvloed door de eerder genoemde gebreken die in het kader van de eerste en de tweede vraag zijn vastgesteld.
Nu de verdediging geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die specifiek op de opgeëiste persoon betrekking hebben begrijpt de rechtbank het standpunt aldus dat de verdediging meent dat de situatie bij de rechterlijke instanties die over de zaak van de opgeëiste persoon zullen oordelen zodanig is dat geen enkele justitiabele bij die instanties een eerlijk en onafhankelijk proces kan verwachten. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de antwoorden van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit geen grond voor een dusdanig verstrekkende conclusie.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat er sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en als gevolg daarvan dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, nu noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, noch de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt tot een dergelijke conclusie aanleiding geeft.
Nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de door de rechtbank gestelde vragen genoegzaam heeft beantwoord en de verdediging niet heeft onderbouwd op welke onderdelen nadere toelichting nodig zou zijn, ziet de rechtbank geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de Poolse justitiële autoriteiten in gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court in Katowice(Polen).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. N.M. van Waterschoot en A.R.P.J. Davids, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 oktober 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.